een misverstand in het spel; en dit vanwege de ruime hand, waarmee Brouwer, volgens Burger tenminste, uit de aandelen putte. Op weg naar de notaris, die hen die morgen scheiden zou, hadden zij, op een nette verschijning staande, nog juist aan hun stoppels gedacht en zo zaten zij dan nu, als vlak voor hun oordeelsdag, bij Jordens en Janssen in de scheerstoel te wrokken.
Mooi weertje, zei Jordens tegen Burger; waarop deze bromde.
Mooi weertje, zei Janssen tegen Brouwer; waarop die ook iets bromde - en er nog iets aan toevoegde, dat in het gestommel van de electrische tram, die toevallig aan de andere kant van de straat passeerde, verloren ging.
Wat zei u? vroeg Janssen, toen de rust was weergekeerd, onder het zachte gedoezel van schuim op de kinnebakken van Brouwer en Burger. Maar waarop het Brouwer niet geriefde te antwoorden.
De heren blijken niet met hun beste been uit bed gestapt, waagde Jordens, die intussen in de gaten gekregen had, dat Burger en Brouwer, ook al waren ze vóór komen rijden, maar eenvoudige kerels waren, die naar hout en mortel roken.
We gaan scheiden, snauwde Burger.
Dat doen we, voegde Brouwer er gram aan toe.
Dat had ik toevallig ook gedacht te gaan doen, zei Jordens.
En ik loop daar ook al dagen over te piekeren, zei Janssen.
Niet doen! zei Burger; als jullie je brood samen hebt. En ook Brouwer viel hem daarin bij: Halen jullie je die rompslomp niet op de hals!