verscheiden gestalten, van bisschop tot bedelaar, op zijn drempel verdrongen. Hij stond hen, ieder afzonderlijk, te woord en hun wensen niet zelden voorkomend door een overbluffende edelmoedigheid, kon hij geen woorden van dankbaarheid genoeg vinden om hun te betuigen hoe gelukkig hij was dat ze hem in staat stelden een zekere achterstand in te halen en eindelijk te zijn - wat hij zich altijd gedroomd had - een weldadig man.
Wanneer hij in zijn grote wagen naar de stad reed en de vrouwen en kinderen voor hem uit de weg stoven, had hij daar zijn eigenaardig genoegen in. Als het niet in een droom was, zou ik zo wreed en vermetel niet zijn, dacht de Palmenaere en zou ik zeker het risico niet nemen deze weerlozen onder mijn wagen te vermorzelen. Hij besefte ten volle, dat vrouwen en kinderen, die je in je droom doodreed, niet dood waren, niet eens diegenen waren waar je ze voor aanzag.
En zo gebeurde het, dat hem, toen hij weer eens in zijn wagen op de weg lag, de lust bekroop om een ongeluk, welk dan ook, te veroorzaken. Omdat hij, hetzij uit goedhartigheid of uit wat ook, de onschuldige voetgangers sparen wilde, had hij het op een huis gemunt, dat hem om zekere onderbewuste redenen bijster in de weg stond en was hij intussen benieuwd naar de stukken die eruit volgen zouden. Een bescheiden bijbedoeling had hij erbij om er zelf van wakker te worden; want vanwege een sterke behoefte, die hij in zich voelde, om naar zijn beenhouwerswerkzaamheden weer te keren, meende hij, dat zijn droom nu lang genoeg geduurd had.