bewonderend, werd hij meer en meer met haar ingenomen. Enige tijd later kon hij al met een rustig gemoed tot de andere boeren zeggen, dat met haar de voorspoed over zijn drempel was getreden; en de boer bad vuriger dan ooit naar de hemel, dat zij hem nog lang gespaard zou mogen blijven.
Tot overmaat van zegeningen werd hem op zekere dag ook nog dit onverwacht geluk beschoren, dat een kind zijn dagen kwam verblijden, dat opgroeide tot een beeldschoon meisje. En met de geboorte van dit wichtje geschiedde bovendien dit vreemde - en de boer kwam er niet over uitgedacht! -, dat zijn vrouw van dan af met de dag jonger en mooier werd. Zo viel hij letterlijk van de ene verwondering in de andere en daar was er in zijn omgeving niet één meer die niet zei dat hij een rijk en gelukkig man was met een vrouw die men zag opfleuren als een weiland na de regen.
Als zij met het kind speelde of het verzorgde, kwam hij niet op haar uitgekeken en haar, die hij nimmer had horen zingen, werd het lied een behoefte. En waarlijk! niet zelden voelde hij zich een oud man bij haar jeugd en lieftalligheid.
Als dat zo doorgaat?.... dacht hij nu en dan met een zekere bezorgdheid.
En dat ging zo door, hoe vreemd het menigeen ook moge klinken; er kwam geen einde aan! En méér nog dan voor zijn rijkdom, die nog dagelijks onder haar ogen toenam, riep hij zijn dank ten hemel voor het wonder dat zich dag aan dag aan zijn vrouw voltrekken bleef.
Toen zijn dochter twintig werd, geleken zij en haar moeder op elkaar als twee druppels water, zodat hij,