De dame en de dienstmaagd
Er was eens een dame, die met haar dienstmaagd in een deftig huis woonde. Het merkwaardige van deze samenleving was, dat zij elkander voortdurend hoorden zingen en daar ook tegenover anderen hun verwondering over uitspraken.
's Morgens al voor de hanen kraaien, vertelde de dame dan aan haar bezoeksters, zingt Rebecca haar hoogste lied al uit en van kelder tot zolder staat het huis er de ganse dag vol van.
Ik ken geen opgeruimder dame dan de mijne, zei op haar beurt Rebecca tot de buren, want het lied is, tot diep in de nacht soms, geen ogenblik van haar lippen.
Dat èn de bezoeksters èn de buren van dergelijke mededelingen niet weinig opzagen zal men gemakkelijk begrijpen, als men in aanmerking neemt, dat de bezoeksters van de dienstmaagd nooit anders vernamen dan een vriendelijk goededag en voor alle buren het huis van de dame niet alleen als het deftigste, maar ook als het stilste van heel de dorpsstraat gold. Terwijl de bezoeksters der dame en de buren de dienstmaagd niet tegenspraken en vermoedelijk aan haar verhalen niet meer waarde hechtten dan aan een fabel, was er in dat dorp een smid, die er tenslotte het zijne van wilde weten en die, nieuwsgierig als hij was, zich liet insluiten in het huis. Daarna gevraagd