De dame en de dahlia's
Er was eens een dame, die dol was op dahlia's. Waar zij die vooringenomenheid vandaan haalde, wist zij niet. Ook was zij niet belezen genoeg noch voldoende aan zielkunde geïnteresseerd om er zich het hoofd over te breken.
Zij hield dus van dahlia's en daar deze bloemen fraaie najaarskinderen zijn, ging het hart der schone dame eigenlijk ook pas helemaal open in dat seizoen.
Gedurende de overige jaargetijden was zij, zelfs voor haar oude dienstbode, min of meer ontoegankelijk. Doch het waren vooral haar aanbidders, die zich daarover te beklagen hadden.
Deze waren vier in getal.
De eerste was een scheepsdokter, die, toen hij te winter aan land stapte, onmiddellijk werk van de dame maakte en haar, uitgerekend op Kerstdag, met enkele twijgen allerkostbaarste seringen vereerde. Hulde even wel die koel van de hand werd gewezen, met de mededeling, dat de dame geen oog voor kasbloemen en prematuur huldebetoon bezat.
De tweede was een dichter, die in het vroegste van de lente zijn kans waagde met de rijkste narcissen; maar die de dame afwijzend naast zich neerlei.
De derde was een luitenant van de Gele Rijers, die de zomer afwachtte om met een bos allerkostelijkste theerozen op zijn paard te springen en de dame te gaan verrassen. De rozen werden in een vaas met water gezet, omdat het, zoals de dame zeide, jammer