Kleine vertellingen(1949)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] De prinses zonder hoofd Met stijgend gejammer nacht op nacht Verheft de prinses zonder hoofd haar klacht. En een siddering door de gewelven vaart Van haar sombere horst, die eenzame haard, Waar zij om een duivels gefluit in haar oor Eens haar hoofd en de helft van haar ziel verloor. De schouders gehuld in een mantel van bloed, De voeten bezoedeld door slangengebroed, Door duister in duisternis voortgesleurd, Door haar eigen waanzinnige kreten verscheurd, Tast zij met haar handen de wanden af - Maar geen steen die hier ooit antwoord gaf. Zo zoekt zij al eeuwen haar andere helft; Maar ijdel is zelfs het graf dat zij delft, Vergeefs ook de dood die haar heeft gekust - Want hemel noch hel bieden eeuwige rust; En door uilen bespied met onzalig gegrom Zwerft ze immer door zwermen vleermuizen om. 't Begon op een dag dat haar hals nog blank, Haar hoofd nog fier was, haar keel vol klank; Maar wee die haar hoofd op een minnaar zet, De helft van haar ziel op een bruiloftsbed: De minnaar was vals en het bed was vals - En wie zet nu dat hoofd weer op zijn hals? Vorige Volgende