De godloochenaar
Er was eens een man, die op zekere dag zijn vinger langs de neus lei en dacht, dat hij het gevonden had. Het eerst liep hij naar zijn vrouw, die brood stond te bakken en die hij verzekerde dat er geen God was. Maar de vrouw, die er een andere gedachte op nahield, antwoordde met een rood hoofd: dat God zich van zijn bewering wel weinig aan zou trekken - en werkte voort.
En de man riep: dat hij dan wel eens zien zou!
En haastig, om zijn bevinding waar te maken, reisde hij naar de stenen bergen en begon tegen de rotsen te galmen, dat God te voorschijn zou komen als Hij in de stenen was.
Maar de bergen zwegen. En dùs had de man gelijk! Dan liep hij naar een groot bos en begon tegen de bomen te roepen, dat God zich zou roeren als Hij in de stammen was.
Maar de bomen verroerden zich niet. En dùs had de man gelijk!
Vandaar toog hij in één adem door naar de woestijn en begon tegen de wilde dieren te woeden, dat God hem verslinden zou als Hij in de koning der wildernis was.
Maar de leeuwen vluchtten de woestijn in. En dùs had de man gelijk!
Voorts liep hij naar het strand van de zee en begon