De hemelsche speler
(1935)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend
[pagina 13]
| |
[pagina 15]
| |
EN GOD SCHIEP DE WEIDE...
En sprak tot de weide: word wijd, word groen!
En over de wei wies een jong seizoen
Met water en bloemen en diep azuur;
En de wei werd wijd en zij werd vuur,
Want boven de wei kwam het zonlicht aan
En rondom de wei ging het water staan
En diep in het water
Stond starend de visch
En groeiden het riet
En de waterlisch.
| |
[pagina 16]
| |
En de wind die zette zich neer in het riet
En zong als een kind zulk een helder lied
Als men zingen kan met een stem van glas.
En toen God zag hoe de weide was -
Toen heeft Hij als op een satijnen bed
Voorzichtig Zijn voete' op de weide gezet;
Dàn heeft Hij - de weide was jong en nat -
Zijn kleed om Zijn knieën bijeen gevat
En is met een glimlach op Zijn gelaat
Blootsvoets en verrukt door Zijn weide gewaad.
| |
[pagina 17]
| |
[pagina 18]
| |
En toen Hij in 't midden der weide stond
En haar wijd èn groen en vol bloemen vond
Hing God Zijn hoed aan een wilgenboom
En sliep in zijn schaduw en had een droom....
|
|