De hemelsche speler
(1935)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |
[pagina 7]
| |
EN GOD SCHIEP DE AARDE...
En sprak tot de aarde: wees berg, wees dal -
En draag Mijn naam door een wijd heelal!
En uit vuur en basalt, in Zijn witte hand,
Werd de wereld rond en de aarde land;
| |
[pagina 8]
| |
Maar de aarde was hard als een hard kristal,
Doch later vond God daar een vruchtbaar dal:
Een diepe schoot, die, van kling tot kling
En dampend tusschen de heuvelen hing.
En God, die weet wat Hij morgen doet,
Die het leven schept èn het leven voedt,
- Zijn Goedheid werd brood en Zijn Wijsheid wijn -
Schiep de regenboog en de zonneschijn.
Hij plantte de wijnstok
En die werd groen
In een zuiver licht
En een zacht seizoen.
| |
[pagina 9]
| |
[pagina 10]
| |
En terwijl zijn rank langs de helling klom
En zijn bloesem geurde en de akker glom, -
Heeft God Zijn opperkleed afgedaan
En is kalm en groot aan de ploeg gaan staan;
Hij spande twee gloeiende serafs voor
En God lachte stil als Sint Isidoor,
Terwijl Hij langzaam, met ploegstaart en stok,
Heen en weer door de dampende dalkom trok.
En vòòr nog de zon in het westen zonk
En het heilig zweet op Zijn voorhoofd blonk,
Heeft Hij Zijn gespan aan de kant doen staan
En de zaaizak om Zijnen hals gedaan;
| |
[pagina 11]
| |
[pagina 12]
| |
En zaaiende weer en, voet voor voet -
Een handvol zaad, als een zaaier doet -,
Heeft God het graan in de grond gelegd
En het laat in den avond nog toegeëgd.
Toen is Hij vermoeid met Zijn schoon gespan
Door de schemer gegaan als een boereman -
En droeg op Zijn hand door die schemerzee
Een druiventros voor zijn Zoontje meê.
|
|