En in deze toestand doorflitsen de meest vreemde verlichtingen en gedachtenassociaties haar brein: Zonder de grote Liefde is in dit leven alles slechts leed en verwarring.... Tussen alle planeten is degene die wij bewonen de zondigste maar ook de schoonste en haar schoonheid rechtvaardigt haar.... Veel dieper en dodelijker dan de schapen getekend worden die ter slachtbank gaan tekent ons van den beginne af de Liefde....
En dan ervaart zij, wonderlijke ommekeer van haar wezen, de helende, helpende, haar met alle zaligheden doorsijpelende behoefte om de handen te vouwen, uit de diepte van haar hart te bidden en een onzichtbare tegenwoordigheid, geest of engel, tot getuige te nemen van haar nieuwe wil....
Op haar knieën zinkend slaat zij met haar voorhoofd tegen de vloer, zodat allen opschrikken en het kleine kind een kreet slaakt.
De nonnen dle haar te hulp komen, beduidt zij: het is niets!
Verkruimeld is haar trots; als door molenstenen gemalen. Zij vernedert zich voor het Alwetende Wezen dat alles beheerst en vervult, hemal en aarde - dat uit stenen kinderen kan verwekken en zondaren tot heiligen maken....
En rijkelijk vloeien haar tranen, zoet en bitter door elkander; want leed en vreugde ontstaan beide en soms tegelijkertijd òf door zich te verwijderen van God òf door Hem te naderen.
Met haar voorhoofd ter aarde, terwijl vier zwarte gedaanten hulpeloos rond haar staan, keert zij zich met heel haar ziel naar die Liefde zonder gelaat die God is en begint zij als uit een ander of herboren leven: Ik begrijp U niet; ik vat helemaal niet wat Gij met mij voorhebt; maar dat Gij mij liefhebt, dat weet ik, hoe ongelooflijk het moge schijnen. Ik volg van nu af uw weg tussen duizenden; maar ik ben alleen op die weg....