irriteerd door de kracht waarmede de priester haar hand omklemd houdt, besluit zij: Reeds lang niet meer!
Neen, zegt hij, heiligen alleen zijn kinderen, zelfs de Engelen niet. En met een gebaar van iemand die een zware last van zijn schouders poogt te wentelen, vervolgt hij: Maar ook zondaars zijn kinderen....
Heiligen èn zondaars: welk een liefelijke paradox!....
Vergeet u niet dat u hier bij het lijk van mijn man staat, valt mevrouw Dufour hem, schijnbaar zonder op zijn woorden acht te slaan, in de rede.
Ik was het bijna vergeten, verontschuldigt de grijsaard zich; mijn bedoeling echter was het nimmer, hier woorden te spreken die een dode niet mag horen; zelfs déze dode niet....
Een lijk luistert niet meer! bijt mevrouw Dufour scherp van zich af terwijl zij in zijn gesluierde, regelmatig open en dichtgaande ogen de bedoelingen zoekt te lezen die de priester bezielen mogen.
Daarom, gaat hij op een zachte, belerende toon verder, heb ik met opzet over dóden gesproken en alleen maar - en dan nog impliciet - beweerd dat de doden luisteren; over lijken heb ik niet gerept.
Wij zullen er niet over twisten, merkt mevrouw Dufour op; daar is het hier trouwens de plaats en de tijd niet voor; u zou mij echter ten zeerste verplichten indien u mij tenminste enige verklaring zou willen geven van de verlegenheid waarin u mij brengt.
Het is mij niet ontgaan, bekent de priester haar nederig, dat mijn oponthoud hier u minder aangenaam is; indien u echter meent dat het voorlopig kort onderhoud, dat ik me gehaast heb met u te hebben, niet met de wijding strookt die in deze rouwkamer past, zou u mij wellicht vóór willen gaan naar een ander vertrek?....
Ik ben niet van zin deze kamer te verlaten, mijnheer, verweert mevrouw Dufour zich bits; ik ken u trouwens