| |
| |
| |
7
NIET ZONDER SCHULDBESEF HEEFT MEVROUW Dufour naar de kijvende stemmen van haar schoonzusters geluisterd, doch nu de rust in huis is wedergekeerd en de vrede verzekerd, heeft zij de draad van haar verleden weer opgevat en is haar geest als vanzelf weer verdwaald in de min of meer schilderachtige omgeving van meestal aankomende kunstenaars en academici waarmee zij, door Charles geïntroduceerd, reeds een paar maal had kennis gemaakt en waar zij ook op een avond, omdat Charles er te bleu voor was, zijn verzen had voorgedragen. Door urenlang oeferien op haar kamer waar haar moeder, die van haar aanstaande eerste optreden in het openbaar had horen verluiden, haar haar bokkigheid in huis was komen verwijten, had zij zich de gedichten zo eigen gemaakt dat zij ze had kunnen dromen. Als in een droom ook had zij ze ten doop gehouden en op het succes, dat broer en zuster die avond geoogst hadden, zouden ze lang hebben kunnen teren, als de bijeenkomst, in de bovenzaal van een restaurant, niet tegen het einde door de baldadigheid van sommigen, waarvan de Van Riemerswaels zich, om zeer redelijke motieven trouwens, reeds eerder gedistancieerd hadden, uit de toon was gevallen.
Want het schijnt, zowel hier als elders, een fatale noodzaak te zijn dat kunstenaars omzwermd moeten worden door een stel knapen en meiden die, bij gebrek aan talent om de geest te dienen, niet meester over hun morele remmen, de eerste de beste gelegenheid aangrijpen om
| |
| |
de beest uit te hangen en dan nog, pour le besoin de la cause en onder invloed gewoonlijk van rijkelijk sterke drank, de kunstenaar ex-lex te verklaren en zijn absolute onafhankelijkheid van alle sociale en morele bindingen tot wet te proclameren. Dat vele anderen, waaronder de van Riemerswaels die in deze meer democratische omgeving bovendien de gesmade aristocratie - en die avond nog wel succesvol - vertegenwoordigden - niet van hun uitspattingen gediend waren, was voor de eersten reden genoeg gebleken om de boel op stelten te zetten en met bierpullen en asbakken te gaan manoeuvreren.
In het litteken boven haar linkeroog bewaart mevrouw Dufour nog een herinnering aan een wond bij die gelegenheid opgelopen. Interessant, ook om de heel andere geest die hij erdoor openbaarde, vindt mevrouw Dufour nog altijd het spotliedje dat Charles, na genoemde gebeurtenis, op de kliek dichtte:
Drenkt hen met oude klare
Daar komen zij zich lessen
Een gunstig gevolg van de schermutseling was echter geweest dat enkele der meest talentvolle jongeren zich bij Charles aangesloten en een kring gesticht hadden waarover Jan Maenwael een soort patronage op zich genomen had, dat echter slechts zelden anders dan glim- | |
| |
lachend tot uiting kwam. De avant-gardisten, zoals zij zich terecht of ten onrechte noemden - want vroeger of later werden zij de een na de ander bijna allen door het leven zelf onttroond - wier bijeenkomsten zij een tijdlang vrij geregeld bezocht, waren jonge mensen voor wie er over het algemeen nog andere levensgebieden bleken te bestaan dan precies dat vierkantje papier en precies dat vierkante doekje waarop zij hun bezielingen neerlegden. Opvallend echter en soms hinderlijk was het, zelfs voor Regien van Riemerswael, geweest met welk een gemak zij het antwoord op zo goed als alle levensvragen waar Charles mee worstelde, prompt uit hun zak wisten te toveren. Godsdienst en poëzie, met als afwisseling de politiek, waren in hun beste uren voornamelijk het onderwerp van hun soms hoog gestemde en wijsgerig getinte discussies. Over de beide eerste hadden zij hun, naar hun mening persoonlijke, alhoewel vriendelijk aan tweedehands wetenschappers ontleende gedachten die globaal daarop neerkwamen, dat zij de godsdienst meer als functie, de poëzie meer als ontroering beschouwden - en de godsdienst dan als de reiniging van de ziel en haar vermogens, als een vernieuwing soms ervan en de poëzie, zoals ook de kunst in het algemeen, als de rustdag van het verstand en de zondag van het gemoed.
Zonder vrome mensen te zijn in de gebruikelijke zin van dat woord waren zij veelal, zonder zich ook weer van de sectarische godshonger bezeten te wanen, waar anderen zich aan te buiten gingen in die jaren, vroom in deze zin dat zij van huis uit, vanuit traditie en geschiedenis of vanuit het leven zelf, de ervaring meebrachten dat zonder religie geen geestesbeschaving, geen zieleadel, geen levensverruiming in welke dimensie ook mogelijk was; dat zonder religie en religiositeit alle overige waarden hun bestaansrecht verloren en de mens - omdat alleen de godsdienst de verschijning tot werkelijkheid
| |
| |
maakt - de schaduw slechts zijn zou van wat hij is of dient te zijn.
En in deze zin was Jan Maenwael de allervroomste; en als poëzie ook mocht wezen: gevoel voor het mysterie in de schoonheid van het heelal en een gevoel van teerheid en deernis met de evenmens, dan zou Maenwael, de schilder, van poëzie doordrongen geweest zijn tot in merg en nieren. Een geestelijke gratie en heel ongewone voornaamheid, zoals die zich bijvoorbeeld uitspreken in zijn ‘Laatste Avondmaal’, in het portret van zijn moeder en vooral in zijn gebrandschilderde glazen, waren er het gevolg van en het tegenovergestelde van al dat andere dat hem tot een lompe man, zoal niet erger, gemaakt zou hebben - een gratie en voornaamheid die onbewust zich bewonderen liet in zijn onuitputtelijke verwondering over de wording der kleuren op zijn palet, over de genesis van een doek en in zijn fundamentele nederigheid jegens Schepper en schepping.
Over kunst en schoonheid had hij opvattingen die hij met de allerjongsten onder zijn leerlingen deelde, omdat die er, naar zijn oordeel, altijd de meest subjectieve en derhalve de meest verstandige opmerkingen over op nahielden. Het is niet zonder ontroering dat mevrouw Dufour zich dit alles na jaren nogmaals voor de geest haalt - en ook niet zonder beschaming.
Zij moet toegeven dat de wijsheid, de vroomheid, de nederigheid, kortom de levensaanvaarding van Maenwael haar, heel anders dan Charles, weinig of niets gedaan hebben. De verontschuldiging gaat niet helemaal op dat de zwijgzame man, met de zware schedel op de hand gesteund, zoals zij hem nu weer voor zich ziet, in die tijd nog lang niet die betekenis voor haar had die hij later voor haar zou krijgen en die een paar zieners hem toen reeds toekenden: een bouwmeester, een dichter, voor wiens eerste verzenbundel hij zijn prachtige houtsneden maakte, en een meesterdrukker die ze drukte. Zij ver- | |
| |
wachtte geen openbaringen als hij passer en tekenstift neerlei om even het zwijgen te onderbreken waarin hij, bij het schetteren der discussies aan zijn voeten, aan zijn monumentale kartons had staan werken en min of meer gênant of anecdotisch, alhoewel karakteristiek voor de meester, vond zij dan de manier waarop hij de rechterhand onder de linkeroksel bracht en daar in meerdere of mindere mate drastisch te keer ging naar gelang de intensiteit zijner gedachten of de gemoedsaandoerungen die hij intussen verwoordde.
Mevrouw Dufour constateert verder dat zij, ook wat zijn artistieke prestaties aangaat, méér onder de bekoring van Charles' bewondering ervoor stond dan onder de indruk van de kunde en knapheid van de man zelf, van wie ze de huisschilder, waarover de geestelijke zich eens vrolijk gemaakt had, slechts moeilijk los had kunnen maken.
De waardering en diepe bewondering voor de meester waren pas veel later gekomen toen Maenwael, na nagenoeg geheel uit haar leven verdwenen te zijn, reeds aan het besef van zijn onmacht om de vizioenen die in hem spookten, gestalte te geven, in zijn moordende verbijstering ten onder was gegaan.
Was het ook Hölderlin, de verbijsterde, niet die zo ongeveer zei: Ik zal gaan tot waar de aarde mij een baaierd geworden zal zijn van sneeuw en ijs en staande op de uiterste toppen, door adelaars alleen nog maar omringd, zal ik verzen als blokken gloeiende lava naar beneden storten? -
Wat zij, immer aan de zijde van Charles, in bedoelde gezelschappen gezocht had was dan ook nimmer op de eerste plaats de kunst of het kunstzinnige geweest. Zij genoot van de beschaafde omgang met enkelen, van het immer binnen de perken blijvend geflirt zelfs dat er het onvermijdelijk gevolg van was, van de soms hooglopende disputen, van de zinvolle nonsens die er werd uitge- | |
| |
kraamd, maar dan eerst en vooral weer als verpozing, als afleiding, als verademing op het onverzoenbare gebakkelei thuis en om moed en verstand te verzamelen voor het dreigende moment dat het alternatief van hun vader van kracht zou worden en Charles de deur uitgewezen zou worden.
Neen, zij was nooit een diergenen voor wie de ongezongen liederen altijd de schoonste blijven. Het leven had haar niet geleerd, of liever nog: haar natuur had haar niet meegegeven om, zoals Charles, heimwee op haar weg te vinden in het hart van een bloem of in het fluiten van een vogel of een tederheid te voelen bij het opstijgen der witte rookpluimen in het blauwe van de avond.
Van Charles vond zij dat allemaal heel gewoon, van zichzelf zou zij dat niet verdragen hebben. Regien van Riemerswael had haar gedachten, die stellig niet of maar weinig van die van het gros harer medemensen verschilden, over alles, zelfs over poëzie; maar naar dichtregels heeft zij nimmer gezocht, noch in het wondere kleurenschrift der bloemen, die zij overigens liefhad, noch in de schaduw der takken op haar pad. Heel haar denken was gekleurd met emotie, maar dan weer niet zo, dat zij over alle dingen die haar hart bezaten - en die waren ontelbaar - een sluier droomde van bekoorlijkheid, ontroering en weemoed. Haar natuur was zó niet gelukt en ook het leven had haar reeds anders geleerd. En dat was, naast veel andere zaken nog, bij alles een zekere nuchterheid te betrachten en de dag niet te prijzen voor hij avond had.
Hulpeloos klinken in de avondmist
De bedroefde wind zucht langs mijn venster
En de waterbellen die van de takken druppen
Breken als snikken op mijn drempel;
En terwijl dit alles geschiedt,
Is mijn zuster harteloos!
| |
| |
had Charles haar eens, kort voor zijn exodus, toegedicht. En prompt diezelfde avond nog had zij hem haar antwoord onder zijn slaapkamerdeur geschoven:
Belang te stelen in àl het menselijke is dan pas mogelijk als men het vermogen bezit het leven te zien als een geheel.... Heb geduld!
Neen, harteloos was zij niet; alleen niet sentimenteel.
En laat haar nu meteen maar, met de verhevigde luciditeit waarover haar geest nog beschikt en mede om de abrupte wending, die haar levensweg spoedig nemen zou, in al haar schokkende noodlottigheid nogeens duidelijk te zien, de zielsanalyse van de nauwelijks twintigjarige Regien van Riemerswael voltooien en verder constateren dat zij voor een meer verstandige visie een betoverende gaarne prijsgaf en dat zij, in rechte tegenstelling alweer met Charles, het steeds redelijker vond vast te houden aan weinige dingen waarvan zij wist dat ze voordeel - en misschien ook geluk - zouden schenken, dan zijn zinnen te zetten en zijn krachten te verdoen aan het onbereikbare of ze afhankelijk te stellen van het wisselvallige. Haar zucht om te weten of te experimenteren ging niet verder uit dan naar het (volgens haar) noodzakelijke; doch binnen deze beperktheid stelde zij prijs op een klaar inzicht en zuiver, zelfs burgerlijk oordeel, terwijl haar waardering meer uitging naar het gewone dan naar het buitenissige en zij voor niets zo beducht was als om haar geest tot slaaf te maken van vele vragen. Zo had haar verstand, (met zijn onbetwiste suprematie in een wereldbestel waar de intuïtie nog niet mondig werd) zich een zekere bedachtzaamheid verworven die stellig niets met traagheid te maken had en waar een zeker quotum cynisme het gevolg van was; een cynisme echter dat zelden zo schrijnend, zo bijtend werd als toen zij het feit, dat zij op een Zondag opzettelijk de kerk voorbij gelopen was, tegenover haar ouders verdedigde
| |
| |
met op te merken: dat zij al mis genoeg gehad had aan de mis van de duivel thuis; daarmede op de onpasselijk-makende taferelen duidend die er zich de avond tevoren hadden afgespeeld en waarna de deur achter Charles voorgoed in het slot was gevallen.
Een afschuwelijke avond die gevolgd was geworden door een nacht zo donker als zij zich geen tweede, behalve haar huwelijksnacht misschien, herinneren kan; een nacht waarin zij, toen de furie, die zich van haar meester gemaakt had, eindelijk naliet, dodelijk neerslachtig, met een diepe behoefte aan zelfvergetelheid, met zichzelf had liggen worstelen om.... tranen. Onverwacht was toen haar moeder, om wie zij in een bittere tweestrijd gestaan had of zij haar of Charles aan hun lot zou overlaten, aan haar bed gekomen en een kleine, tastende hand in het duister, die langs haar voorhoofd en haar wangen op haar hart was neergestreken en daar was blijven rusten, had toen het wonder gedaan: zij had geschreid. Zij hadden samen geschreid. Met een verslagenheid, een gebrokenheid van hart, die niet onder woorden waren te brengen. Over dingen die haar, wat de hare betreft, niet allemaal zo duidelijk meer voor de geest staan, maar die zij, naar de aard van de littekens in haar ziel, zou kunnen herleiden tot wat men wel eens de onredelijkheid van alle leven noemt en de ongeëvenaarde wreedheid van het bloed, als het zich opricht tegen zichzelf.
Dagen daarna was zij er, meer geestelijk dan lichamelijk nog, ziek van geweest met dat lijfelijk onbehagen van voortdurende onpasselijkheid; met dat onbedwingbare gevoel van een hart te veel; zonder wilskracht meer zich voor wàt ook in te spannen en geheel en al verzoend met de overtuiging van de doelloosheid van alles. Geestelijk en lichamelijk had zij zich laten hangen met een nonchalance die zelfs haar vader verontrust had in zijn diepe schaamte over hetgeen zich had afgespeeld; echter
| |
| |
zonder van zijn goed recht, dat hij verdedigd had, ook maar een duimbreed afstand te doen.
Want met gezegden als: wie niet horen wil, moet voelen, en: de kruik gaat zo lang te water tot zij breekt, verbrak hij telkens de stilte waaraan hij zich overal stiet en bleef hij zijn beleid vergoelijken. Maar er was niemand meer die hem tegensprak; ook zijn dochter niet meer en blijkbaar zelfs zijn stug geweten niet.
Het vermanen en dreigen, de voortdurende tweespalt in huis en de groeiende vrees dat desondanks toch nog al zijn berekeningen en verwachtingen op niets zouden uitlopen, hadden van Rudolf van Riemerswael een kleine tyran gemaakt die, toen hij zich door de tenuitvoerlegging van het vonnis ook nog een kroon - en wel een kroon van doornen! - had opgezet, trouwens ook geen tegenspraak meer zou hebben geduld. Het zwijgen dat hem beklemde was echter weer heel iets anders dan waarvan hij gediend was. Het lot der tyrannen, groot en klein, is immer de eenzaamheid en zij mogen per slot de hemel nog danken als deze niet door de angst wordt behuisd.
Naast zijn moeilijkheden als familievader, had hij bovendien als fabrikant alle moeite om, in een tijd van overproductie, het hoofd boven water te houden. Inmiddels ook was hij reeds aangetast door de kwaal die hem van lieverlede totaal ondermijnde en die van hem, op nog geen zestigjarige leeftijd, een verwoest en grafrijp man zou maken.
Dit alles evenwel was voor hem geen reden om bij de pakken neer te gaan zitten; hij was een man om desnoods ijzer met handen te breken waar het gold zijn levenswerk veilig te stellen. Rudolf van Riemerswael zit niet gauw voor één gat gevangen, zei men van hem op de sociëteit en dat bleek weer eens zonneklaar toen haar moeder, toen zij nog lang niet van haar pijn was genezen - echte wonden genazen bij haar nooit! - haar dochter in ver- | |
| |
trouwen nam over wat haar vader opnieuw in zijn schild voerde.
Nadat hij zijn hoop op zijn beide zoons had moeten prijsgeven, was het zijn dochter waarop hij zijn toekomst bouwde en die door een geschikt huwelijk zijn levenswerk redden zou. Dat zij er een voorgevoel van gehad had en dat Charles er haar reeds voor gewaarschuwd had, daarover repte zij voorlopig zelfs tegen haar moeder niet. Volslagen ongenaakbaar nog voor welke ontroering ook, vond zij geen reden om er zich over op te winden. Evenmin als toen zij even later vernam dat haar vader zijn keuze reeds gedaan had. Geen slechte keuze ongetwijfeld, want Sander Bayottie was niet de eerste de beste: de zoon van een der meest vooraanstaande families der stad wat stand en fortuin aanging en bovendien verstandelijk noch lichamelijk een prul - een keuze derhalve die Regien van Riemerswael had moeten vleien. Dat zij dit evenwel niet deed lag niet aan Sander Bayottie, die ze bovendien altijd gaarne gezien had, doch aan de eigenaardige roerselen van haar hart, dat een hart was dat zich wèl geven kon doch overgeven nóóit.
Met dezelfde lusteloosheid dan ook die haar tegenover zowat alles vervulde en die haar zeker belette dieper dan vandaag in de toekomst te staren - geregeld versliep zij de dagelijkse mis waar haar moeder op stond dat zij haar er heen zou vergezellen: jij hebt nu de tijd, Regien, je kunt nu inhalen wat je later misschien tekort zult komen - ontving zij kort daarop de mededeling dat haar ouders, gedurende de Kersttijd die ophanden was, een avondpartij zouden geven. Vanzelfsprekend nam zij die mededeling voor kennisgeving aan, alhoewel het duiveltje van haar ironie haar in de oren fluisterde dat Rudolf van Riemerswael inderdaad niet bij de pakken neerzat.
Toen de voorbereidingen ter hand genomen moesten worden - met opzet had men zich de tijd wat ruim
| |
| |
uitgemeten - en haar moeder haar daarbij zocht te betrekken, veerde de oude rebellie weer plotseling fel in haar op en verklaarde zij vinnig geen steek voor de grappenmakerij te voelen; eraan toevoegend, dat zij het een schaamteloosheid vond het huis vol vreemden te vragen waaruit zo pas nog de eigen zoon als een hond was weggetrapt.
Wel beseffend dat zij door dwangmaatregelen van welke aard ook niets bij haar dochter zou winnen, betoonde haar moeder zich het begrip en de lankmoedigheid zelf. Volgens de beproefde stelregel echter van de aanhouder wint, kwam zij keer op keer weer met toespelingen op de avondpartij voor de dag en eens toen zij haar dochter, juist thuisgekomen van een rit te paard door de bossen die haar zichtbaar had opgefleurd, in de arm trachtte te nemen over de jongelieden welke deze dacht dat er gevraagd moesten worden - een aangelegenheid, oordeelde zij, die haar dochter op de eerste plaats aanging, liet het sarcasme Regien van Riemerswael niet langer in de steek en antwoordde zij, dat zij, als de pret doorging, op haar beurt die avond alle honden van de stad zou inviteren en zich met hen vermaken.
Maar om welke reden dan ook was zij tenslotte voor de aandrang van haar moeder, die in dat spel immers ook maar een partij speelde die haar niet lag, toch nog bezweken. Het door wrokken afgematte hart had zich tot concessies laten verleiden en zij had toen het zover was de honden, helaas! niet geïnviteerd. Zij had, alhoewel niet van harte, de comedie meegespeeld waarmede feitelijk tevens de eigenlijke tragedie van haar leven waarover rond deze doodsbaar waarbij zij de wacht houdt, zo hoopt zij het tenminste, nu spoedig het gordijn zal vallen, was ingeluid geworden. Dat het ganse drama daarmee uitgespeeld zal zijn, daar maakt mevrouw Dufour zich geen illusies over; want ook naweeën moeten tijd hebben om af te sterven....
| |
| |
Een tiental tellen slechts, niet langer, overschouwt mevrouw Dufour haar ogenblikkelijke situatie; dan keert zij zich weer naar haar verleden toe. En in de zich geleidelijk nog verlevendigende klaarte, waarin de gebeurtenissen zich tot nog toe hebben afgewikkeld, verschijnen voor haar geestesogen nu plotseling, de een na de ander, de huizen, de straten, de landschappen waar, na bedoelde avondpartij, Sander Bayottie zich overal en altijd onder dezelfde vorm van charmante hofmakerij aan haar adres - als danser, als causeur, als ruiter en als jager aan haar koele, ironiserende meisjesblikken te bewonderen had gegeven.
Waar zij de ogen onmogelijk voor zijn charme had kunnen sluiten had zij bij iedere gelegenheid Carla Maarland naar voren geschoven en zich in een soort gestyleerde ongenaakbaarheid achter de vriendin verscholen, die onnozel genoeg geweest was in Regien van Riemerswael een onbaatzuchtigheid, een gedesinteresseerdheid, te waarderen die er, voor een goed opmerker, geen schijn zelfs van had. Dat Carla Maarland van het eerste ogenblik afaan al totaal weg was geweest van de kranige Bayottie, had de intensiteit van haar, feitelijk voor hen beiden, even gevaarlijk spel slechts verhoogd, naast de solide zekerheid dat haar charmante aanbidder de verliefde capriolen van de diafane gans slechts uitbuitte om de zich in stugheid verschansende Regien van Riemerswael des te zekerder te benaderen....
Door een hand op haar schouder vervagen, als bij kortsluiting, plots haar vizioenen en staart mevrouw Dufour in het met bezorgdheid geladen gelaat van nu weer Marie-Claire: het rouwvertrek zou een weinig gelucht moeten worden voor de naderende nacht en of Regina niet dacht dat dit een gelegenheid was om wat voedsel tot zich te nemen? Daar waren trouwens zaken welke dringend hare aandacht eisten; zo de niet te stelpen mismoed waarin de lieve kleine bleef verzonken en
| |
| |
waarmee zij zich zelfs van haar poppen keerde; en dan vooral de onteugelbare onwil van de jongeheren die de verantwoordelijkheid der tantes tot een hel maakt.
Een gebaar van dodelijke matheid echter is het enig antwoord op de verzuchtingen van Marie-Claire Dufour die, na in een geforceerde concentratie het lijk van haar broer voor de zoveelste keer devotelijk met gewijd water besprenkeld te hebben, de deur maar weer gelaten en schutterig achter zich sluit....
|
|