Eiland der eenzamen (gevangenisgedichten 1943-1944)(1946)–Jacques Schreurs– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Der wereld zware nood is over HET was een nacht als na een regen Waarin ik stram mij vond gelegen. Ik zag door takken en door grassen, Die rond mij waren dichtgewassen, Een groene schijn van water leken En met een snik de sterren breken. De wind ging zwaar door de platanen; Ik had een zilten smaak van tranen. Terwijl ik langzaam mij ontdekte En huiverend de handen strekte Naar iets dat, binnen mijn verlangen, Gelijk een vrucht was blijven hangen, Voelde ik aan hun vertraagd gebaren Dat zij mij vreemd geworden waren. Wat is gebeurd? trachtte ik te denken, Toen dáár een hand begon te wenken En ginds een hoofd kwam opgerezen Naast nóg een hoofd en nóg een wezen. De nacht, zon ik, zal dra voorbij zijn; En warm in mij ervoer ik blij zijn Om een gedicht dat ik zou schrijven, Een tragedie in veel bedrijven, Waarna 'k mijn hoofd weer nedervleide. En 'k droomde door: ik zat bescheiden Met moeder bij een roemer moezel, Toen 'k eensklaps uit dien zoeten doezel Gewekt werd door een hijgend spreken, Door hier en daar een takken-breken; Dan, op mijn knieën recht gestrompeld, Hoorde ik van mond tot mond gemompeld: [pagina 25] [p. 25] Der wereld zware nood is over; En iemand dichtbij in het loover Zei zacht tot mij: wij zijn herboren, En aan mijn oor: wij ademhalen En alle tranen zijn bevroren In het gezang der nachtegalen. Vorige Volgende