De krekel op de harp. De priester-dichter Jacques Schreurs
(1993)–Theo Schouw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Hoofdstuk II
| |
[pagina 43]
| |
De roman die ik nu klaar heb is meer als een vooroefening bedoeld.Ga naar eind1. | |
Stein 3 juni 1940.Er is veel gebroken sinds ik op den bewusten morgen van de 10de Mei - de mooiste meidag - de eerste Nederlandsche helm doorschoten zag liggen tegen den kanaaldijk en de koekoek rustig bleef roepen onder het ronken en fluiten der tallooze vliegtuigen en het knallen der kanonnen.Ga naar eind2. Brieven van Jacques Schreurs. Het is oorlog. De tweede wereldoorlog die hij meemaakte. En ditmaal zat hij er middenin. De eerste van '14-'18 was grotendeels aan hem voorbijgegaan. Hij studeerde toen in de zeer beschutte omgeving van het filosoficum en theologicum der msc-ers in Arnhem, waar hij op 4 oktober 1916 zijn eeuwige professie deed en er de kleine wijdingen ontving (3 december 1916). Hij werd er ook tot subdiaken (15 augustus 1917) en diaken (2 december 1917) gewijd.Ga naar eind3. Zeker waren er ook toen zorgen, al was het maar om het thuisfront, waarover zijn moeder hem vanuit Panheel trouw op de hoogte hield: | |
28 oktober 1917.Alles is hier zoo stil en als het eens voorgoed winter is dan zullen de menschen vroeg naar bed moeten gaan om reden: de petroleum is zoo duur en de kooien zijn zoo weinig die men krijgt.Ga naar eind4. | |
[pagina 44]
| |
In 1940 raakte Schreurs heel direct betrokken bij oorlog en verzet en wel zó dat hij, drie jaar later, door de Duitsers werd opgepakt en langdurig gevangen gehouden. Hij was, zoals de meeste Nederlanders, niet op de nieuwe orde voorbereid. En toch moest hij er een belangrijke rol in gaan spelen. Tot redding en heil, maar ongewild helaas ook tot schade van velen. De omstandigheden brachten hem namelijk in contact met de oorlogsmisdadiger Antonie Damen, die als quasi-verzetsstrijder binnen wist te dringen in het verzetswerk van Horst-Meterik, waar Schreurs actief was. In Limburg, maar ook in verzetskringen in Den Haag en Amsterdam werd Damen niet tijdig als collaborateur onderkend. Met fatale, levensverwoestende gevolgen. Er deden na de oorlog verhalen over Jacques Schreurs de ronde, die zijn integriteit in twijfel trokken. In België leidden zij zelfs kortstondig tot een verbod voor bibliotheken om zijn boeken aan te schaffen.Ga naar eind5. Schreurs was wel degelijk een man van het verzet en uit het goede hout gesneden. Reeds in Herstel, algemeen katholiek weekblad, uitgegeven door het R.K. Werkliedenverbond Nederland had hij in 1937 zijn visitekaartje afgegeven, zoals Van Duinkerken al een jaar eerder gedaan had met zijn befaamde Ballade van de Katholiek.Ga naar eind6. Schreurs dichtte tegen de groeiende nsb-aanhang van vooral Zuid-Nederland in: Mussert wint in Limburg niet
Hoorde je dien noorderwind
Gister door je schoorsteen blazen?
Geen is hier zoo kindsch of kind
Die zich nog door holle frasen
Van heer Mussert laat verbazen!
Wat ter wereld ook geschiedt -
Mussert wint in Limburg niet.
Mussertje, we zijn niet bot,
Willen zelf ons spel uitkienen
Liever dan een don Quichot
Op een stokpaardje te dienen!
Wind en storm die mag je winnen,
Maar dit volk en dit gebied -
Ons mooi Limburg, - win je niet!
| |
[pagina 45]
| |
Mussert, Limburg is te steil
Voor je Werkendamsche beenen;
Geen verwacht van Mussert heil
En verruilt hier brood voor steenen;
Sancho staat erbij te weenen:
Want hoe hij de zaak beziet:
Mussert wint in Limburg niet!
Sancho zag je ook dien brand
Gister door de kachel vlagen?
Dat was ‘Volk en Vaderland’
Dat den schoorsteen uit kwam jagen!
Sancho staat erbij te klagen
Daar zijn hoop in rook vervliedt...
Mussert wint in Limburg niet!Ga naar eind7.
Schreurs volgde de ontwikkelingen in Duitsland met angst, maakte zich zorgen over het oprukken van het nationaal-socialisme, en (volgens de ‘beste’ katholieke tradities) even zeer over socialisme en communisme. Hij werd als kapelaan in een buitenwijk-parochie (Overhoven-Sittard) geconfronteerd met toenemende werkloosheid, armoede en verlies van ‘normen en waarden’. Zijn brieven aan zijn naar Java vertrokken zus en zwager An en Theo de Wit, vanaf 1977 tot 1940 met een trouwe regelmaat geschreven, geven een duidelijk beeld van zijn denken, ervaringen en sympathieën. Voor de harde politiek is hij te schuw.
‘Ik kan er soms zoo'n heimwee naar hebben, naar die argelooze tijd, toen ik van sociale kwesties en politiek nog geen benul had, toen ik alle menschen goed waande, toen zooveel illusies den bodem nog niet waren ingeslagen’, schreef hij in 1932 vanuit de pastorie in Overhoven.Ga naar eind8. Hij hield van een beschut bestaan, wist zich niet goed raad in een omgeving van macho's en (quasi-)gewichtigen. Hij kaartte liever met de woonwagenbewoners in zijn parochie, dan dat hij ‘aan tafel (was) gezeten tusschen al het clericaal gespuis uit de omgeving’. Hij had een vrees voor ‘huldigingen, die meer je schaamte opwekken dan je ijdelheid strelen’. Het liefst, schreef hij, zat hij met een boterham verscholen achter een heg wat te peinzen en te dromen. Publiek optreden, anders dan binnen de veilige grenzen van het pastoraat, waar hijzelf de ‘regie’ kon voeren, vermeed hij. Hij onttrok zich aan plichtplegingen bij opvoeringen van zijn stukken. De 10e juli 1938 schreef ‘de gevraagde en gevierde auteur’: ‘In Sittard gaat vanavond de Piëta voor de 4e maal en alle Zondagen zijn bezet reeds tot aan Sept. Dezen middag wordt in 't stadion te Utrecht door 1200 spelers | |
[pagina 46]
| |
“Omnis Terra” opgevoerd en a.s. Dinsdag in Venray “De schoone slaapster” op Jeruzalem. Jullie ziet: dat ik gespeeld word en dat ik me bij dat alles 't beste thuis voel op mijn kamer met wat briefpapier en wat herinneringen’.Ga naar eind9. Hij was met zichzelf en anderen verlegen. ‘Hij was anders. Dat sprak voor zich. Hij was dichter, met alle mystiek, romantiek en dromerij eromheen’, zegt een confrater. ‘Ik was theologiestudent in Stein, waar hij vaak logeerde. Je zag hem daar staan bij de vijverrand. Je wilde dat jij óók in dat water kon zien wat hij er vermoedde. Geen sprake van dat je hem durfde aan te spreken’. Deze man van de vijverrand moest ‘het verzet’ in? Hij heeft het werken voor Joden, vluchtelingen en onderduikers niet gezocht. Hij beleefde het zeker niet als een spannend avontuur. Het was een nieuwe zorg waar hij als priester niet aan kon ontkomen. Pas later bleek die zorg ‘verzet’ te heten. Schreurs heeft verbazing gewekt met zijn ‘trouw’ aan de schrijvers Henk, maar vooral Louis Kuitenbrouwer, ook toen deze broers sympathieën koesterden die hij verafschuwde en waar hij later binnen het ‘verzet’ tegen streed. Het was vooral de vriendschap met Louis, alias Albert Kuyle, die tot ‘misverstand’ aanleiding heeft gegeven. Schreurs compromitteerde zich door in De Nieuwe GemeenschapGa naar eind10. en later De BundelGa naar eind11. te publiceren toen Kuyle er zijn fascistische praat en Jodenhaat in etaleerde. Ook al zijn Schreurs' bijdragen van alle smetten vrij, hun aanwezigheid in dit soort tijdschriften is, zelfs bij alle begrip voor 's mans politieke naïviteit, niet of nauwelijks te accepteren. Waarom die trouw aan Louis Kuitenbrouwer? Lisette Lewin noemt Kuyle in Het clandestine boek, 1940-1945 een ‘weerzinwekkende anti-semiet’.Ga naar eind12. Voor Adriaan Venema is hij een ‘abjecte figuur’. In De harde kern, het tweede deel van zijn trilogie Schrijvers, uitgevers & hun collaboratie rekent hij nogal grof met hem af: ‘toen Albert Kuyle op 24 maart 1958 overleed, kwam er niet alleen een einde aan een volstrekt verloren leven, maar tevens aan wat we populair gezegd bijna de firma Kuitenbrouwer kunnen noemen(...)’.Ga naar eind13. Was het naïviteit, pastorale werkdruk, gebrek aan tijd om de bladen, waaraan hij zijn medewerking toezegde, kritisch te volgen? In ieder geval staat Schreurs' integriteit buiten kijf wanneer men kennis neemt van zijn reacties op Kuyles brieven, waarin deze van Schreurs méér vraagt dan neutrale lyriek. Als de anti-semiet Kuyle aan het adres van Schreurs onsmakelijke, beledigende brieven begint te sturen met teksten als: ‘Zwart Front eischt me meer en meer op en wie heeft er veel lust in het schoone handwerk zoolang de lucht niet gezuiverd is van jodenstank en volksbedrog? Hoor ik nog eens iets, of geeft het een smet op je soutane wanneer je je met revolutionnairen afgeeft?’,Ga naar eind14. laat Schreurs weten van dit soort ‘vrijpostigheden’ niet gediend te zijn. Maar Kuyle laat hem niet los. Hij doet zijn best weer met ‘de pater’ in | |
[pagina 47]
| |
contact te komen, met excuses van het type: ‘Mijn brief was, ik zie dat nu in, op sommige plaatsen onredelijk en daardoor onrechtvaardig. Ik hoop oprecht dat een ontmoeting ons inderdaad in staat zal stellen de weg terug te vinden naar waardering en begrip voor elkanders arbeid’.Ga naar eind15. Vast staat dat Schreurs in diezelfde periode zowel De Nieuwe Gemeenschap als De Bundel tientallen pagina's poëzie gunde. Door De Bundel liet hij zich ‘interviewen’.Ga naar eind16. Kuyle en Schreurs waren uitersten, die elkaar raakten en elkaar diensten bewezen. De een luidruchtig straatvechter, de ander timide dromer. Kuyle wist Schreurs te stimuleren. Hij zette hem weer aan tot dichten. In de rubriek Kroniek van De Gemeenschap schrijft Kuyle (februari/maart 1926): ‘Het is alleen maar de vraag: waarom we geen verzen van Jacques Schreurs meer zien? Dicht hij niet meer? Publiceert hij niet meer? Ik hoop dat hij niet behoort tot een van hen die zwijgen omdat ze niet dùrven spreken. Hij is een dichter wiens (misschien niet groote) talent zeker is. Wiens werk nog meer en beter liet verwachten. Maar die gevallen is in de valkuil der incompetente kritiek’.Ga naar eind17. Kuyle prikkelde hem ook met zijn novelle WerkverschafingGa naar eind18. gebouwd rond de arme, kinderrijke Vrouw Veenendaal en haar werkloze man Kees, waarin hij de Kerk en bedienaren, met hun liberale sympathieën hard aanpakte. Hij schrijft daarin over eerwaarde dekens die gedelegeerd commissaris zijn ‘en daar dikke centen voor opstrijken welke met hun medeweten van arme menschen worden gestolen’. Schreurs reageerde met het gedicht Werkverschaffing
Zóó stierf vrouw Veenendaal,
En 't mag ons wèl berouwen:
Zoo sterven duizend vrouwen
Aan één dezelfde kwaal,
Die van zoo zoet een visch
Als Jezus Christus is,
De bittre gal slechts kauwen.
Haar ziel is in Gods hand:
Een roode bloem ontloken;
Eén heeft haar dood gewroken
Op wat barbaarschen trant,
En al te bits gebaard,
Zijn rood en roekloos zwaard
Diep in ons hart gestoken.
| |
[pagina 48]
| |
Wij worden stil volleerd
In lijden en ellenden;
En wie het zwaard hanteert
Zal door het zwaard ook enden;
Geen heil dan in het kruis,
Geen macht dan door dit teeken,
Dat 't felst verzet zal breken
En 't allerslimst abuis.
Maar in dit diep portaal
Waar, zonder stem en taal,
De tollenaars graag schuilen,
Bid ik van avond voor vrouw Veenendaal
En Albert Kuyle’.Ga naar eind19.
Lof met verwijt, door Schreurs vriendelijk en mild gebracht. In het openbaar zou Schreurs zelden iemand hard aanpakken. Hij had so wie so moeite ‘te kwetsen’, zeker publiekelijk. Een poging om van hem, na de oorlog, recensent van Vrij Nederland te maken kwam om in zijn mildheid en vriendelijkheid. Geen werk zo slecht, of hij zag er nog wel iets goeds in. Hij had om dezelfde reden een drukbeklante biechtstoel. Ook in zijn briefwisselingen gaat het er zelden hard aan toe. Met zijn milde houding beschermt hij tevens zichzelf tegen aanvallen en kritiek.
Het contact met Kuyle was ontstaan via de uitgeverijen De Gemeenschap en Het Spectrum, waar Schreurs veel werk uitgaf. Hij werd op den duur deel van de familie-clan met o.a. Spectrum-directeur Guus Bloemsma, zwager van Albert Kuyle (want met een Kuitenbrouwer gehuwd), met Kuyles schoonvader Otto van Rees en diens vrouw Adya en uiteraard met Kuyles vrouw Magda van Rees. Schreurs werd voor van alles en nog wat ingeschakeld: Inzegening van de nieuwe uitgeverij, financiële noden in het kinderrijke Kuyle-gezin, relatieproblemen in de Van Rees-clan. Wellicht heeft dat zijn kritisch oog gesloten, in ieder geval zijn vermogen om ‘nee’ te zeggen beperkt. Stellig heeft ook Schreurs' priesterlijke zorg bijgedragen tot zijn trouw. Hij heeft na de oorlog niet tegen Kuyle willen getuigen, want er moet genade zijn voor de zondaar. Zelfs voor Mussert, zoals Schreurs in een bijdrage voor het weekblad De Linie schreef, in een politiek gezien nogal naïef verhaal,Ga naar eind20. maar niettemin goed voor de voorpagina. En ook de foute dichter Martien Beversluis (1894-1966), die zich schuldig had gemaakt aan antisemitisme en collaboratie, hielp hij na de oorlog verder. Nog een opvallend feit: Tevergeefs zoekt men de naam van Schreurs in belangrijke na-oorlogse publikaties over oorlog en verzet. In | |
[pagina 49]
| |
dr. L. de Jongs Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede WereldoorlogGa naar eind21. ontbreekt hij, op plaatsen waar hij genoemd verdiende te worden. Ook wordt hij gemist in Jan van Lieshouts De Aal van Oranje. In Van Lieshouts studie figureren honderden personen. Geen Schreurs, wel confrater pater Lambert HoutepenGa naar eind22., die bij het verzet in Frankrijk betrokken was geraakt. Geen Schreurs ook in Bert Poels' verhaal over het verzetswerk op de Zwarte PlakGa naar eind23., een terrein palend aan dat van Horst/Meterik, waar Schreurs in 1943 werd opgepakt. Dat hij ontbreekt in Onze bloedgetuigen van mgr. dr. A. HanssenGa naar eind24. is evident. Hanssen herdenkt in dit geschriftje ‘de priesters van het Bisdom Roermond, die in gevangenis of concentratiekamp hun leven gaven voor Kerk en vaderland; vervolgens de vele andere priesters van het Bisdom, die de eer hadden gevangenschap te ondergaan maar tevens de vreugde beleefden van de bevrijding’. De bestaande rivaliteit tussen seculieren en regulieren vergat hij slechts in zoverre dat hij er ‘ter uitdrukking van innige solidariteit’ althans de paters (en één broeder) aan toevoegt die in concentratiekampen zijn overleden. Overigens blijkt uit dit werkje dat er 23 Limburgse priesters ‘hun trouw aan het vaderland met de dood heben bezegeld’ en dat er alleen al 55 wereldheren in concentratiekampen opgesloten werden. Wel vermeldt de pilotenhelper pater Jos. M.Th. Govaert s.s.s. hem in zijn relaas over Priesterleven in het Polizeiliches Durchgangslager te Amersfoort. Voordat Govaert naar Amersfoort verbannen werd, werd hij samen met kapelaan Jean Slots uit Weert opgesloten in Maastricht. ‘Zijn naaste buurman was pater Jacques Schreurs MSC, de bekende Limburgse dichter, die enkele dagen na ons was binnengebracht.’Ga naar eind25. Afwezig is hij ook in het tweedelige document over onderduik en knokploegen Het Grote Gebod.Ga naar eind26. Het werk bevat veel informatie en foto's van ook Limburgse helden als Mathieu J. Starren (van lo-Horst-Amerika), die met Schreurs op 19 augustus 1943 werd gearresteerd (‘vermoedelijk door verraad’) en omkwam en van de eveneens nooit weergekeerde verzetsstrijders Gerard A. Smulder (gearresteerd op 2 augustus L944), Henri J. Meyer (gearresteerd op 12 augustus 1944) en van pastoor Hendrik J. Vullinghs uit Grubbenvorst bij Venlo (gearresteerd op 1 mei 1944 in verband met hulp aan piloten en op 9 april 1945 in Bergen Belsen overleden, na een lijdensweg die voerde via Maastricht, Vught en Oraniënburg). Ook van Christiaan Kerkhof (gearresteerd op 29 augustus 1943 en op 29 februari 1944, op 43-jarige leeftijd, in Eik en Duin gefusilleerd) bevat het boek een portret. Aan deze Leeuwarder timmerman heeft Schreurs, die hem in de Scheveningse gevangenis van nabij heeft meegemaakt, een gedicht gewijd, opgenomen in Eiland der Eenzamen: | |
[pagina 50]
| |
Zijn bloed is nog niet droog
Zoo staat het vuig verraad dier Nederlandsche neven
Dan ook weer schuldig aan den dood van dien trawant
Die, door de horden naar het Binnenhof gedreven,
Geen and're schuld kon worden aangewreven
Dan slechts zijn liefde voor 't rampspoedig vaderland.
Onzaal'ge tijd, waardoor de kwaadste geesten spoken,
Waarin het kromme recht en 't Recht wordt krom gesproken
En 't bloed der edelsten blijft krijten hemelhoog!
Rond middernacht werd plots zijn sluimer onderbroken:
Hij ging en viel; zijn bloed is nog niet droog.
Alleen een meeuw die Hollands kust bevloog
Zag uit een duinpan wéér een salvo rooken.Ga naar eind27.
De relatie met Kuyle mag het feit niet overschaduwen dat Schreurs zich in de oorlog zeer dapper heeft gedragen. Hij was al vroeg actief (1941/'42). De bisschoppelijke brieven van 17 februari 1943 en 12 mei 1943 (reacties op de toenemende Jodendeportaties en de jacht op studenten) zullen ook voor hem een extra aansporing zijn geweest. In februari schreven de bisschoppen: ‘Dierbare Geloovigen! Bij alle onrecht dat geschiedt en het leed, dat wordt geleden, gaat onze deelneming zeer in het bijzonder uit naar de jeugdige personen, die met geweld uit het ouderlijk huis zijn weggevoerd, alsook naar de Joden, en naar onze katholieke geloofsgenooten die uit het Joodsche Volk zijn voortgekomen, die aan zulk groot lijden zijn blootgesteld. Bovendien echter voelen wij Ons diep gegriefd door het feit, dat voor de uitvoering van de tegen deze twee groepen van personen genomen maatregelen de medewerking wordt geëischt van onze eigen landgenooten zoals van autoriteiten, van ambtenaren, van bestuurders van inrichtingen. Beminde Gelovigen, het is Ons bekend, in welk een gewetensnood daardoor de betrokken personen geraakt zijn. Welnu: om alle twijfel en onzekerheid omtrent dit punt bij u weg te nemen, verklaren Wij met allen nadruk, dat medewerking in dezen in geweten ongeoorloofd is. En, mocht het weigeren van medewerking offers van u vragen, weest dan sterk en standvastig in het besef, dat gij voor God en de menschen uw plicht doet.’Ga naar eind28. Schreurs had goede voorbeelden: ‘Oom Leo’, alias drs. Jan L. Moonen, secretaris van de bisschop van Roermond, die op to augustus 1944 werd gearresteerd. Hij zat als een spin in het netwerk van het verzet. Via Vught en Oraniënburg kwam hij in Bergen Belsen, waar hij op Paasmaandag 2 april 1945 aan tyfus overleed. Voorts Van Doorn, oftewel kapelaan Jacobus J. Naus uit Venlo (gearresteerd op 21 juni | |
[pagina 51]
| |
1944 en op de dag van zijn bevrijding - 15 april 1945 - overleden) en deken W. Berden uit Venray. Ter ere van hem, levend en wel uit de strijd te voorschijn gekomen, zou Schreurs zijn eerste na-oorlogse toneelstuk schrijven: De mensch Hioob.Ga naar eind29. Wie informatie wil over Schreurs' houding, zijn successen en tegenslagen, komt uit bij de dossiers van Justitie, het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumenatie en bij de schaarse getuigen van toen: Schreurs, en met hem een groot deel van de onderduikgroep Meterik zijn verraden door de collaborateur Antonie Damen. De voormalige Haagse scheepswerktuigbouwkundige (hij was in dienst geweest bij de Koninklijke Pakketvaart-Maatschappij te Amsterdam) dook in 1942 op in zijn leven. Damen is ‘een zware jongen’. Na de oorlog werd hij, na een aanvankelijk levenslang, uiteindelijk tot twintig jaar veroordeeld, met aftrek van voorarrest. In 1952, is de straf nog eens met een jaar gratie verminderd. Uit allerlei getuigenverhoren, na de oorlog afgenomen, blijkt dat Jacques Schreurs, zich van geen kwaad bewust, Darren binnen de verzetsgroep-Meterik heeft gebracht. Zo verklaarde kapelaan Antoon Hubert Adams uit Baarlo - hij verzorgde neergeschoten geallieerde piloten en onderduikers in de omgeving van Meterik - na de oorlog voor het Hof: ‘Ik heb de door U bedoelde Damen leren kennen door pater Schreurs uit Horst. Zo Schreurs mij mededeelde was Damen een illegaal werker, die goede verbinding had met Engeland’.Ga naar eind30. Schreurs kwam met de verrader Damen in contact via de beeldend kunstenaar Maria Louisa (‘Mies’) van Oppenraay. Haar tante - Zuster Marie Ancilla Kramer - was Ursuline in het klooster Jeruzalem te Venray, waar Schreurs een ‘schrijfhut’ had. Toen Schreurs via het ministerie van O.K. en W. werd opgezadeld met een spion die hij naar Engeland moest zien te loodsen ging hij bij haar te rade. De Ursuline wist dat haar nichtje Mies contact had met ene Damen, ‘man van de illegaliteit’. Iedereen hield hem voor een goed mens. Hij leek onverdacht. Het was een publiek geheim dat hij in zijn Haagse woning een jodin ondergedoken hield. Inderdaad, maar dan wel als dekmantel voor zijn onbehoorlijke praktijken. Nichtje Mies regelt een ontmoeting: Damen en Schreurs treffen elkaar in Utrecht bij uitgeverij Het Spectrum. Na de oorlog verklaarde Mies van Oppenraay tegenover justitie over haar bemiddelende rol: ‘Tevoren heb ik pater Schreurs gezegd dat hij zelf moest vaststellen of Darren “goed” was. Later zeide pater Schreurs mij dat Damen hem wel bevallen was’. Haar contacten met Damen hebben haar na de oorlog veel overlast bezorgd. Eerst jaren later is zij van alle blaam gezuiverd en erkend als verzetsvrouw.Ga naar eind31. Hoewel Schreurs ‘zeker wantrouwen koesterde’ ging hij met hem in zee. Niemand sloeg alarm. | |
[pagina 52]
| |
Vóór Damen zich op Limburg stortte had hij al elders ‘prestaties’ geleverd. Met raffinement koos hij vrouwen en geestelijken (zijn ‘specialiteiten’) uit. Ook dominee Willem Oosthoek uit Westkapelle kon er over meepraten. Hij werd al op 15 mei 1942 dank zij Damen gearresteerd. Ds. Oosthoek gaf mensen die op transport werden gesteld een blaadje met gezangen mee en de tekst ‘Wilsovergave wordt onze wereldoverwinning’. Damen was daarvan getuige, prees de dominee ter plekke en lichtte tegelijkertijd de sd in. Hij loog en bedroog zich ook de Amsterdamse illegaliteit binnen, met voedselbonnen en fraaie praatjes, en maakte er eveneens slachtoffers voor de eeuwigheid. In Limburg wist Damen zoveel vertrouwen te winnen, dat men hem zelfs twee machinegeweren, afkomstig uit neergeschoten vliegtuigen, meegaf. Schreurs' versie van het verhaal, na de oorlog tegenover de Bossche recherche afgelegd, bevestigt dat Damen het volste vertrouwen genoot, tot het fatale moment: ‘Half augustus 1943 kwam Damen in Meterik. Van die gelegenheid maakte ik gebruik om hem te ontmoeten en hem naar een adres in Den Haag te laten informeren. In Venray was namelijk een Jodenfamilie ondergedoken en zij verkeerde in onzekerheid omtrent twee jodenjongetjes, hun jongste kinderen, die op een bepaald adres in Den Haag hadden verbleven. De bedoeling was nu om Damen te doen vragen of deze kinderen daar nog waren. Ik heb Damen toen te Meterik gesproken en gaf hem het adres mede en vroeg hem die boodschap te willen doen’.Ga naar eind32. Een paar dagen na de ontmoeting volgde de razzia. Pieter Jozef (‘Peer’) Ambrosius, boer aan de St.-Maartensweg te Horst-Meterik, was er bij toen Schreurs gearresteerd werd: ‘In 1943 zat hier aan de overkant, aan de rand van de Schadijkse heide, een net van onderduikers. Mijn familie voorzag de jongens van eten. Iedere dag reden we met een wagen het bos in. Met Maria Hemelvaart, 15 augustus, zou er in onze schuur voor de onderduikers een Mis worden gelezen. Pater Schreurs kwam er de dag tevoren nog het een en ander voor regelen. We hadden weinig contact met hem. Hij was bij de zusters in Meterik en wandelde zo wat in de bossen en keek er wat rond. Die mis was wel “de aanleiding” voor de razzia van 19 augustus 1943. 's Morgens vroeg kwam een autobus op de Schaakse hei te staan, waaruit mannen van de sd stapten om een razzia te houden. Ik en onze meid Nely Keyzers gingen met paard en wagen koeien melken. Onze Ausweis werd nagekeken. We moesten aan de kant van de weg, in de berm gaan zitten. Een tijdje later kwamen ze met pater Schreurs en veldwachter Starren aan, die in de bus moesten plaats nemen. Daarna volgden Mina en Mart Steegs. Voor en na kwamen ze met onderduikers, allen met de handen in de nek en onder bewaking. Ze moesten de autobus in. Na twaalf uur 's middags werd het stiller | |
[pagina 53]
| |
en we hoorden dat ze zestien personen, van wie twee meisjes - Mina Steegs en Anna Jenniskens - hadden meegenomen. Na een paar dagen waren de meisjes èn Mart Steegs weer thuis’.Ga naar eind33. Over de arrestatie, die op commando van Kriminal Oberst Assistent Richard Nitsch (bij de sd in Maastricht belast met het bestrijden van spionage en verzet in het district Limburg) en onder leiding van Arnold Afflerbach (in gewone doen apothekersassistent in Ferndorf, Westfalen) werd uitgevoerd vertelde Schreurs tegenover justitie: ‘De Duitsers kwamen daar met vier autobussen en vijf of zes luxe auto's waar de chefs in zaten. Meterik werd omsingeld, dat wil zeggen de bossen. Naar de onderduikers bij de verschillende boeren werd niet gezocht. De arrestatie was om half vijf 's morgens. Pas in de namiddag ging het richting Maastricht. Tot Venlo, waar getankt werd, hadden we geen eten of drinken gehad. In Venlo kregen we wat water. In de bus zaten we zeer eng, want tussen ons in zaten de Grüne Polizei, die de jongens steeds molesteerden’.Ga naar eind34. Schreurs werd naar het Witte Huis aan de Wilhelminasingel no 71 overgebracht en in een van de kelders verhoord. Hij bleef tot 21 september 1943 in Maastricht. Uit deze tijd is slechts één klein ‘document’ overgebleven: het prentje, ter gedachtenis van de eerste H. Communie van Rose-Marijntje Goossens uit Tegelen, dat hij in zijn brevier bewaarde. Daarop kraste hij de tekst: ‘Gaar gekookt in hitte en urine doorwaak ik mijn dagen en nachten en de gedachte aan allen die ik liefheb geeft mij sterkte. Vergeet mij niet’.Ga naar eind35. De angsten van toen keerden later regelmatig weer. Ook in gedichten. Onder meer in de Nocturnen uit Spolia Mundi (1949): Nocturnen
Waak op, als de storm in uw schoorsteen huilt,
Als de vos en de wolf aan uw deurpost schuilt;
Waak op als het wild uit de bossen komt
En onder uw venster samendromt,
Als millioenen nachtvogeltjes met getuit
Zich te pletter vliegen tegen uw ruit -
Want al deze tekens in vliegende draf
Gaan de groet en de gesel des Engels vooraf!
| |
[pagina 54]
| |
Vraag niet aan de bloemen wat dàn te doen;
Zeg niet van de takken: ze zijn nog te groen;
Spreek niet tot uw vrienden: wat komt dat gaat,
Ik heb nog een dak en een Zondags gewaad;
Maar waak op uw put en zorg voor uw vuur,
Verzeker de deur en veranker de muur -
Want sombere tekens in vliegende draf
Gaan de groet en de gesel des Engels vooraf!
Neem dan uw ziel als een kind uit haar slaap;
Zet haar op uw schoot en vertel van het schaap
Met sneeuwwitte voeten, dat dwaalt in een
Ontsluit haar een deurtje van zilver en goud
En houd, zo gij kunt met de hand aan 't rapier,
De draak in bedwang en de nacht op een kier -
Want onzegbre geruchten in vliegende draf
Gaan de groet en de gesel des Engels vooraf!
En: De soldaat
Als ik aan een eenzame bosrand misschien
Over een eeuw of tien -
Het kan ook vroeger zijn of later -
Uit de grond misschien van een dorre hei
Of uit die van een donker water
't Geweer aan de voet, de ransel op zij,
Met een kogel tussen mijn tanden
Plots voor u sta in volle dag -
Strijk dan de vlag, strijk dán de vlag
Voor de kleppers van mijn handen...
Dan zal ik uit mijn slaap gerezen
In dat verwaaid en guur getij,
Uw broer en uw verschrikking wezen,
Want geen komt stoorloos mij voorbij.
En als ik je uit ga vragen:
Je naam misschien en de naam van mij
Of de weg naar 's Gravenhage:
De datum misschien, met mijn holle stem,
Of het uur van de dag en de dagen
Sinds de zon bloedrood uit Jeruzalem
| |
[pagina 55]
| |
En de maan uit de nacht werd gedragen:
Schuur dan met een bezem van hei en brem
De schimmel mij van de handen
En haast u en spoed u zwijgend voort,
Want als een soldaat met een kogel doorboord
Dàn de stem nog van mens of vogel hoort
Staat ginds reeds de wereld te branden.Ga naar eind36.
Van Maastricht werd Schreurs naar het Bossche groot-seminarie in Haaren overgebracht, gelegen tussen Tilburg en Den Bosch. Het is thans een tehuis voor geestelijk gehandicapten. Een plaquette en een gedicht van Jan Engelman herinnert er nog aan het vele oorlogsleed. Van medio november 1941 tot begin mei 1942 was het gijzelaarskamp. Toen in 1942 de gijzelaars overgingen naar ‘Beekvliet’ (het klein-seminarie van het bisdom Den Bosch) en kostschool ‘De Ruwenberg’, beide in St.-Michielsgestel, werd ‘Haaren’ gevangenis/huis van bewaring voor de arrestanten van de Sicherheitspolizei. In de gijzelaarskampen van Haaren en St.-Michielsgestel was Nederlands fine fleur uit diverse ‘disciplines’ bijeen. Uit de ‘kunstsector’ waren daar o.a. Simon Vestdijk, Anton van Duinkerken, Johan Huizinga, Willem Andriessen. Onder de gijzelaars waren relatief veel priesters, ook confraters van Jacques Schreurs: de Tilburgse msc-ers C. van de Bergh, Chris Willekes, A. van Helvoirt en Jan van Geloven. De Jong meldt: ‘Onder de ca. achthonderd anti-verzet-gijzelaars die in juli '42 in Haaren opgesloten werden, bevonden zich ca. tweehonderd katholieken, van wie een kleine veertig priester waren’.Ga naar eind37. De gijzelaars hadden het redelijk goed. Vestdijk schreef over Haaren dat hij en zijn companen er ‘schandelijk maar waar, rond en vet werden.’Ga naar eind38. Zo niet de gevangenen. Op 6 november 1943 is Schreurs overgebracht naar de gevangenis van Scheveningen. Volgens de Carthotheek van de cellenbarakken te Scheveningen, een door het riod in Amsterdam aangelegd kaartsysteem, met alle namen van personen die gedurende de oorlog in het Oranjehotel verbleven is hij daar op 6 november 1943 ‘binnengekomen’ en op 11 februari 1944 ‘heengezonden’. Vanuit Zelle 739 van de Deutsches Polizeigefängnis aan de Van Alkemadelaan in Scheveningen, het Oranjehotel, schrijft hij zijn familie, kort na aankomst: ‘Alhoewel me dit leven een soort nachtmerrie is, heb ik wonderlijk genoeg nog niet één zwak moment gekend. Ik weet waaraan ik dit te danken heb: ik was niet één enkel oogenblik verlaten en mijn | |
[pagina 56]
| |
geweten geniet een benijdenswaardige rust. Vanaf het eerste moment dat ik met de gevangenis kennis maakte, heb ik de beproeving, die het gevangenisleven is en blijft, een hoogeren zin trachten te geven. God, dacht ik, heeft me een eigentijdsch en radicaal middel aan de hand willen doen om mijn fouten uit te boeten waaraan ik me in mijn weldra 25-jarig priesterleven heb schuldig gemaakt.’ Hij vraagt na deze - ter geruststelling van de buitenwacht geschreven - woorden vervolgens om een trui, schoenen, een lange broek, een pot honing en een worst ‘om ziel en lichaam aan elkaar te houden’. En: ‘Tot slot wensch ik u allen een Zalig Kerstfeest en Nieuwjaar. Denkt aan mij in den Heiligen Nacht, want het lijkt me heel erg die dagen tegen het vale gelaat van je eenzaamheid te moeten aankijken. Ik ben met u in die dagen, nog meer dan anders. Ik ben nog nooit zoozeer van u geweest dan de laatste vier maanden’.Ga naar eind39. Als het aan verrader Damen had gelegen was Schreurs al eerder opgepakt. Dat voorkwam diens chef dr. Wilhelm Jozef Bodens.Ga naar eind40. Deze zou er ook later voor gezorgd hebben dat Schreurs een transport naar een concentratiekamp, of erger, werd bespaard. Schreurs had deze geleerde, voor de oorlog werkzaam bij het Museum fur Heimat und Sibbekunde te Keulen, leren kennen tijdens een in 1938 gehouden heemkunde-kamp in Nunhem, gewijd aan de folklore in Limburg, en tijdens studieuze bijeenkomsten in het klooster/kasteel in Stein, waarbij vooral zijn confrater, de amateur-archeoloog, heemkundige en historicus pater A. Munsters betrokken was. Het contact ‘verliep’. ‘Wel kende ik zijn werken en ik waardeerde hem als dichter en als soortgelijke man als de Vlaamse Gezelle’, verklaarde Bodens na de oorlog. Hij was opgeleid tot officier-kanonnier. ‘Maar | |
[pagina 57]
| |
toen na de terugslag in september 1942 de Duitsers aan het Russische front over meer kanonniers beschikten dan over kanonnen werd ik (...) als tolk ingezet’. In 1943 kwam hij de naam van Schreurs tegen in een dossier van zijn ondergeschikte Damen. Daarin werd Schreurs het weghelpen van piloten ten laste gelegd. Bodens wist zíjn chefs ervan te overtuigen dat Schreurs ‘slechts zielzorger voor onderduikers’ was en niets met de pilotenhulp van doen had. ‘De bezwarende berichten, waaronder een brief met de mededeling over drie piloten, getekend met zijn schuilnaam Karel de Keverberge, heb ik achtergehouden’. Toen Schreurs later toch werd gearresteerdGa naar eind41. heeft Bodens ‘terstond alle positieve gegevens over hem verzameld en hem gekarakteriseerd als iemand die boven de politiek van de dag stond (...) en is het op deze wijze gelukt hem weer vrij te krijgen. Na verloop van drie maanden is hij vanuit Scheveningen weer in vrijheid gesteld. (...) Ik heb hem dan persoonlijk niet meer ontmoet sedert 1938, totdat hij in 1947 in de cellenbarakken mij kwam bezoeken’.Ga naar eind42. Bodens zat toen vast omdat hij ervan verdacht werd in de stijl van zijn ondergeschikte Damen een illegaliteitsactie van de latere vn-hoofdredacteur Mathieu Smedts te hebben verijdeld. In 1991 bevestigt hij nog eens de hele gang van zaken.Ga naar eind43. Er is gesuggereerd dat Schreurs in Scheveningen was veroordeeld tot de kogel. In zijn licentiaatsverhandeling over de poëzie van Jac. Schreurs schrijft zijn toenmalige confrater Frans Blommaert over Schreurs' verblijf in Scheveningen: ‘Deze tijd is voor de dichter een nachtmerrie geweest; de terdoodveroordeling, de honger, de koude barakken, het rauwe geschreeuw van de bewakers, de totale eenzaamheid - zeven weken zat hij in de zwarte cel - met de dreiging van een verhoor op ieder moment’.Ga naar eind44. Er zijn echter geen documenten, anders dan de getuigenis van Schreurs zelf, voorhanden waaruit blijkt dat Schreurs inderdaad ter dood is veroordeeld. Overigens was de angst ervoor voor elke arrestant in Scheveningen reëel. Een cel in Scheveningen was drieënhalve meter lang en hoog en twee meter breed. Als seminarist en novice had Schreurs genoegen moeten nemen met een chambrette van geringere omvang. Zijn slaap-/werkkamer als kloosterling mat nauwelijks meer. Het is opvallend hoe geestelijken zich verzoenden met en zich hechtten aan hun kleine onderkomen. Titus Brandsma schrijft over zijn Schevenings verblijf: ‘Het was geen Inferno, mijn celletje nr. 577. En toen ik het betrad, las ik er niet boven: Toi chi entrate, lasciate ogni speranza. Het zag er niet onheilspellend uit (...). Het celletje is niet onbehoorlijk, een pijpenlaatje met op het einde over de gehele breedte het bed. Dit bepaalt de breedte van de cel, die 1.80 tot 1.90 zal zijn, zes maal de lengte van dit papier plus een stukje van onder (tot het pijltje). De diepte is zowat het dubbele, twaalf maal dit papier plus een stukje van onder (tot het | |
[pagina 58]
| |
pijltje hier beneden). De hoogte is ongeveer dezelfde als de diepte’.Ga naar eind45. In het Oranjehotel hebben naar schatting 26.000 mensen (van de in totaal 60.000 gevangenen van de Sicherheitspolizei) korte of langere tijd zo opgesloten gezeten. Gemiddeld zat men in 1943/'44 anderhalve maand tot drie maanden gevangen.Ga naar eind46. Schreurs verbleef er drie maanden en zes dagen. Zo dichtte híj erover: De cel
I
't Is 738 en mijn zesde cel
In achtereen drie huizen van bewaring
Vol bittere ontfermingen, maar 't gaat mij wel
Die rijk allengs aan velerlei ervaring -
Aan honger, eenzaamheid en 't vechten voor mijn vel -
De wisheid won dat, op zijn tijd en wijze
En door den weerstand ook van zijn geringsten knecht,
Het uur zal slaan der zegepraal van 't Recht
En 't lieve Vaderland zal uit zijn nood herrijzen;
Dat God mijn geest met deze hoop blijv' spijzen!
II
Een meter tachtig breed, drie meter zestig lang
Is heel de levensruimte die me is toegemeten;
Maar hoeveel anderen hebben hier hun smart verbeten
En op dit smal perron in druk en drang
Hun uur verbeid, hun doodsnood uitgezeten?
Dit houd', mijn ziel, uw vleugels in bedwang
En leer' u zusterlijk met kribbe en kübelton
Deez' gramme stilte deelen en deez' geele najaarszon.
III
Wanneer mijn lot me als asch wordt in den mond
Noem ik mijn beker en mijn bord, mijn vrienden;
Mijn houten mes, mijn knecht; mijn spijker, mijn bediende,
Die mij de nagels kort - of trek de wereld rond
De tyrannie ten spijt die mij beknelt.
Want velen wachten mij, voor vele deuren
Hangen de appels rijp nu en op sommige geuren
Van sommige landouwen was ik zeer gesteld.
Soms grijp 'k een boek, soms ook als teekenstift
Den spijker om mijn cel een eigen zin te geven
Naast die 't je maintiendrai den wand heeft ingeschreven
In een aangrijpend, groot, standvastig spijker-schrift.Ga naar eind47.
| |
[pagina 59]
| |
Papier was er in elke cel. wc-papier. Met potloden en pennen was het beroerder gesteld. Vrijwel geen enkele gevangene mocht een potlood bezitten. Men schreef derhalve met zijn nagel een soort spijkerschrift, of met zijn bloed, met verf van een rode stoffer, met roestwater, met een aftreksel van surrogaat-Maggiblokjes. Ook kwam het voor dat een vrouwelijke gedetineerde een brief borduurde op de strook van een waszak, met draden van een uitgehaalde kous. Goede bewakers en deugende hulpjes (‘ganglopers’) zorgden dat de correspondentie buiten kwam. Diensten konden ook worden gekocht: met geld, goederen, seksueel gerief als het moest. In de Polizeigefängnis werd dienst gedaan door Duits én (vaak nieuw aangetrokken) Nederlands personeel, onder wie talrijke nsb-ers. ‘Buiten’ kwam ‘binnen’ via de was, via (gekocht) bezoek, via onverwachte derden. Priesters droomden ervan over sacramentalia te beschikken: Heilige Olie voor de bediening, hosties voor de eucharistie, een stola, hoe klein dan ook, voor de biecht. De Jong meldt: ‘In de cellenbarakken wist een loodgietersknecht, Martin Oosterom, van het platte dak af, waar hij werkzaamheden moest verrichten, via de raampjes (deze werden van tijd tot tijd door de bewakers geopend) contact te onderhouden met tientallen gevangenen: hij wierp bij hen briefjes, rookartikelen en etenswaren naar binnen en haalde aan een koord briefjes naar zich toe: die bracht hij in het gehele land rond. Oosteroms werk is op zekere dag uitgelekt. Hij had evenwel, toen hij een keer gefouilleerd werd, toevallig geen briefjes bij zich en ontkende alles. Desondanks werd hij ruim drie maanden in arrest gesteld en nadien mocht zijn baas hem niet in dienst houden’Ga naar eind48.. Dit verhaal sluit wonderwel aan bij wat Blommaert over Schreurs in zijn Scheveningse cel vermeldt: ‘Eens op een avond verschijnt een hoofd voor zijn dakvenster en fluistert: “Pater, ik breng U Ons Heer”; het was een protestants schaliedekker die hem 15 hosties bracht’.Ga naar eind49. In een andere versie luidt het verhaal: ‘Eens tegen het vallen van de avond verschijnt er opeens een hoofd voor het kleine dakvenster van mijn cel en een stem fluistert “pater, ik breng u Ons Heer.” Een man knielde neer, deed zijn pet af en - terwijl ik op mijn kruk ging staan - liet hij voorzichtig een kleine pillendoos op mijn uitgestoken handen neer komen: 25 geconsacreerde hosties. En die man was een protestants dakdekker’. De ontknoping is fascinerend: ‘Later zijn we (= Schreurs) op de hoogte gekomen via welk kanaal deze man daarvoor benaderd was geworden. Toen we tot de “bron” gestoten waren, kwamen we uiteindelijk terecht bij Johannes kardinaal De Jong, die van alles op de hoogte was en zijn wegen wist’.Ga naar eind50. Waarheid of legendevorming? Baas boven baas is pater Jos Govaert s.s.s. (priester in de congregatie van nota bene het H. Sacrament). | |
[pagina 60]
| |
Hij schrijft in zijn relaas over het concentratiekamp Amersfoort: ‘'t Geschiedde ook in die eerste Octoberdagen, dat ons, priesters, 'n overgroot geluk ten deel viel. Wij ontvingen de eerste H.H. Hosties in het kamp, natuurlijk binnen gesmokkeld en nog wel door 'n S.S.-man!... Dit werd 't begin van een ontroerende geschiedenis, welke ons voortdurend aan de eerste tijden van het Christendom herinnerde, toen ook gewone leken werden ingeschakeld om het Brood, dat sterkte geeft, naar de gevangenen te brengen’.Ga naar eind51. Verhalen over binnensmokkelen van H. Olie, hosties en hostiemeel binnen bajes en concentratiekamp zijn in de verzetsliteratuur, ook die van buiten Europa, talrijk. Er werd veel energie gestoken in en risico gelopen bij deze illegale activiteit van een voor outsiders verrassende soort. Deze bedrijvigheid was echter een gevolg van het sterk sacramentalistisch denken van de R.K. Kerk in die dagen. Veel priesters konden zich geen leven denken zonder H. Mis. En voor de gelovigen was de H. Communie, evenals het H. Oliesel een soort noodzakelijkheid-des-middels. Men meende niet zonder te kunnen. Het was hen van jongsafaan ingeprent. De Eucharistische kruistochten (gestart in 1915) en de Eucharistische congressen (vanaf 1881 vele tientallen malen gehouden) hadden hun werk gedaan.Ga naar eind52.
Schreurs overleefde. Vrijdag 11 februari 1944 kwam hij vrij. Zo zagen familie en vrienden hem in het Limburgse land terug: ‘Broodmager, goor en met een hoge rug, in zijn versleten en verkleurde toog en met halfvergane schoenen zonder veters, waardig en met een verhelderende blik’ met in zijn zakken ‘een rolletje closetpapier waarop hij zijn celdichten met een spijker gekrast heeft’.Ga naar eind53. Als eerste schreef hij zijn vriend, pastoor Sjeng Crasborn en diens huishoudster Mia Slabbers: ‘Laqueus contritu(s) est et nos liberati sumus. lntusschen zeg ik andermaal met de psalmist: Inveteravi inter omnes inimicos meos. Het eerste briefje wat ik schrijf is aan jullie beiden, aan wie ik in zeer zware en bittere uren dikwijls gedacht heb als aan mijn liefste en dierbaarste vrienden. | |
[pagina 61]
| |
Schreurs' hoofd stond allerminst naar feesten. Toch heeft hij zich deze laten welgevallen om er zijn doodzieke moeder mee te plezieren. Hij kreeg van de kerkelijke overheid de niet-alledaagse toestemming om de H. Mis in het huis van zijn moeder in Eijgelshoven op te dragen. Vier maanden na Schreurs' ontslag uit Scheveningen stierf ze: 12 juni 1944, op 77-jarige leeftijd. Over zijn verzetsdaden heeft Schreurs, geheel volgens de opvoeding die hij had genoten, gezwegen. Er zijn echter spontane schriftelijke getuigenissen. Zo treft bijvoorbeeld de ‘openbare dankzegging’, direct na de oorlog gepubliceerd in (de oorspronkelijk illegale) ‘De Zwijger’, weekblad voor Venray en omstreken: ‘Onuitwischbaar zal in onze herinnering blijven de heldenmoed, getoond door de Zeer-Eerw. Pater Jac. Schreurs. En hierdoor zeggen wij tevens dank voor de geestelijke steun die wij dikwijls van hem mochten ontvangen. Wij zullen hem nooit vergeten. Familie S. Weijand, Amsterdam’.Ga naar eind55. Schreurs zelf zwijgt en wordt verzwegen. Voor hem na de oorlog geen koninklijke onderscheiding of verzetskruis. Wel mocht hij zijn bundel oorlogsgedichten Eiland der Eenzamen (‘In diepen eerbied en trouwe aanhankelijkheid draagt de schrijver van “Eiland der Eenzamen” dezen bundel gedichten op aan U, Majesteit, Koningin en Moeder van het uit bloed en tranen herboren Vaderland’) tijdens een persoonlijke audiëntie in 1946 aan de vorstin, koningin Wilhelmina, overhandigen. En voorts ontving hij op 15 juni 1964 de somma van f 525,- (25 eenheden van f 21,-) ‘als genoegdoening voor doorstaan leed’. Het bedrag werd uitgekeerd via het Centraal Afwikkelingsbureau Duitse Schadeuitkeringen (Cadsu), conform de ‘Regeling inzake uitkeringen aan Nazi-vervolgden’. Zelfs wanneer hij op 29 october 1945 zijn zus Antje schrijft, direct nadat hij vernomen heeft dat zij en haar kinderen het Jappenkamp in Indië hebben overleefd, bericht hij over eigen ervaringen uiterst sober: ‘Wat hebben we over jullie in zorgen gezeten, hoe smartelijk op nieuws verwacht (...) Dit is de eerste gelegenheid die we hebben naar jullie te schrijven en zonder omwegen zal ik je eerst uit een mooien droom moeten helpen. Ons moedertje is op 12 juni van verleden jaar heel zachtjes naar den hemel gegaan. | |
[pagina 62]
| |
O.L. Heer haar niet gegeven heeft. Voor de rest heeft ze den oorlog moedig en rustig doorstaan, heeft haar reisduifnatuur tot op het laatst haast bot kunnen vieren en heeft veel geluk beleefd. Onder ander dit: van mij uit de gevangenis te zien komen waar de SS me zes maanden lang hield opgeborgen en waar ik wonder boven wonder bevrijd ben nadat men me een kogel had toegedacht en missen van requiem voor me gelezen waren. Op 11 Februari 1944 kwam ikvrij en op 23 Maart heb ik in Eygelshoven met alle familie aanwezig mijn zilver priesterfeest gevierd met, ter eere van moeder, de mis aan huis aan een mooi altaar vol witte seringen. Van de glorie die moeder dien dag beleefd heeft is een klein portret van haar bewaard dat je spoedig gezonden zal worden. Ze was toen nog maar een veertje van leven. (...) Troost je meisje, alles is goed zooals het is en onze moeder tenminste is gespaard gebleven voor de laatste phase van den oorlog die als een lawine over ons arme Limburg is gegaan. (...) Ik zit nog immer in Stein en heb veel gewerkt, ook onder den oorlog, veel geschreven. Ik hoop dat me spoedig gegeven zij jullie wat boeken van me te sturen. Behalve een paar verzenbundels en enkele tooneelspelen schreef ik: “De bruid die hij niet verwachtte”, een roman die veel opgang maakte, verder “De kroniek eener parochie” in drie deelen, ook een roman waarvan het eerste deel verscheen onder den oorlog en in 12.000 exemplaren de wereld inging. Het tweede deel verschijnt begin '46, het derde deel in 't najaar '46. Dan gaat op de pers een kinderboek “Het glazen paard” en momenteel maak ik de copie klaar van mijn laatste roman: “Mijne moeder Elisabeth”. En met dit al zat ik van 19 Aug. '43 tot Februari '44 in achtereenvolgend drie gevangenissen als politiek gevangene: te Maastricht, in 't Lager der SS te Haaren en in het Oranjehotel te Scheveningen waar ik bar honger leed en tot niets doen gedoemd werd’.Ga naar eind56. | |
[pagina 63]
| |
In de opsomming van werken ontbreken de gevangenisverzen, gebundeld in ‘Eiland der eenzamen’. Volgens het colofon zijn de gedichten als spijkerschrift ontstaan in niet alleen Scheveningen, maar ook in Maastricht en Haaren. In de tekst vindt men overigens voornamelijk verwijzingen naar de Scheveningse periode. Schreurs heeft geprobeerd van zijn ervaringen, zijn cel, zijn collega-gevangenen, van bewaker en beul, God, Maria en de dood, protest en berusting (en ook nogal wat vaderland) poëzie te maken. De bundel kreeg als motto de slotregel van het xxxviiste sonnet uit De weerliicke liefden tot Roose-mond van de 17de-eeuwse priester-dichter Justus de Harduwijn mee: De vang'nis die my praemt is eene spinne webbe. In dit sonnet presenteert de geliefde zich voor Roose-mond met al zijn verdriet (‘Mijn leven over al voel ick een doot te zijne’) en wanhoop (‘Mijn herte lightghepackt tusschen hopen en duchten’). Maar tegelijkertijd waarschuwt hij haar: Ik kan mij bevrijden uit jouw gevangenis. Ik ben jouw gevangene, zolang ík het wil.Ga naar eind57. Schreurs dicht over de tekeningen en woorden op celdeur en muren, groet zijn waterkruik, schrijft over lotgenoten, dood, verhoor, gedroomde vrijheid. Schelden blijkt hij plots ook te kunnen. In het gedicht Wachtmeister gaat hij tekeer tegen zijn bewaker: Wachtmeister
Wachtmeister vocht bij Stalingrad
En heeft daar zware kou gevat;
Nu loopt hij met een sleutelbos
En slaat er buil en bloed mee los.
Wachtmeister heeft een houten arm.
Die houdt hij op de Joden warm.
Ook heeft hij een bevroren been,
Daar trapt hij mee naar iedereen.
Wachtmeister heeft een hard gezicht,
Daarbinnen brandt geen enkel licht.
Zijn oogen zijn zoo koud als ijs;
Die weten niets van 't paradijs.
Wachtmeister, staak die willekeur;
Jouw oordeel reeds staat voor de deur...
Wachtmeister!
| |
[pagina 64]
| |
Meestal is hij subtieler: Het zeegeruisch
't Geruisch der zee, gelijk een bosch vol wind,
Heeft me als het nacht werd dikwijls meegevoerd
Van 't harde bed, waaraan mijn lijf gevloerd
Den hekel kende van 't verwende kind
Naar kamers waar men samen was bij weeld'
Van warmte, lamp en spijs en waar tot slot
- De handen samen voor den sterken God
Terwijl de slaapwind 't goede huis omspeelt -
De nacht nog werd geprezen om den dag.
Hoe schrijnend dan, wanneer ik uit dien waan
Weer te beseffen kwam: mijn kwaad bestaan;
De nood; de nacht; het stroo waarop ik lag;
De vele slapers rond me en 't doodsgebaar
Dat naar hen tastte, raadselig en blind....
En 't zeegeruisch? o ieder bosch vol wind
En elke boom ontvoert mij nù naar daar!
Evenals in: Der wereld zware nood is over
Het was een nacht als na een regen
Waarin ik stram mij vond gelegen.
Ik zag door takken en door grassen,
Die rond mij waren dichtgewassen,
Een groene schijn van water leken
En met een snik de sterren breken.
De wind ging zwaarder door de platanen;
Ik had een zilten smaak van tranen.
Terwijl ik langzaam mij ontdekte
En huiverend de handen strekte
Naar iets dat, binnen mijn verlangen,
Gelijk een vrucht was blijven hangen,
Voelde ik aan hun vertraagd gebaren
Dat zij mij vreemd geworden waren.
Wat is gebeurd? trachtte ik te denken,
Toen dáár een hand begon te wenken
En ginds een hoofd kwam opgerezen
| |
[pagina 65]
| |
Naast nóg een hoofd en nóg een wezen.
De nacht, zon ik, zal dra voorbij zijn;
En warm in mij ervoer ik blij zijn
Om een gedicht dat ik zou schrijven,
Een tragedie in veel bedrijven,
Waarna ik mijn hoofd weer nedervlijde.
En 'k droomde door: ik zat bescheiden
Met moeder bij een roemer moezel,
Toen 'k eensklaps uit dien zoeten doezel
Gewekt werd door een hijgend spreken,
Door hier en daar een takken-breken;
Dan op mijn knieën recht gestrompeld,
Hoorde ik van mond tot mond gemompeld:
Der wereld zware nood is over;
En iemand dichtbij in het loover
Zei zacht tot mij: wij zijn herboren,
En aan mijn oor: wij ademhalen
En alle tranen zijn bevroren
In het gezang der nachtegalen.
Alle denken, bidden, schrijven lijkt er op gericht de angst voor de dood, die zich voortdurend in de bajes manifesteerde, te temmen. Verwelken
Ik heb den dood geroken in de rozen
En daarom vroeg een and'ren weg gekozen
Om ongehinderd naar mijn werk te gaan;
Maar alles sinds ziet mij gebroken aan
En 'k kan den stervensreuk niet meer ontkomen
Die uit de rozen ademt en de boomen,
En 't boek waarin ik lust'loos bladerend lees.
Verwelkend als het gras is alle vleesch
En alle ding: de inkt op het papier;
De hand die schrijft, dit schrijvend schildpaddier
En op zijn rug - de vlinderende elf:
De levende, de doodsgedachte zelf.
Dixit Insipiens
Ik zie: de blaren vallen reeds, 't korten der dagen
Bedroeft mijn geest en in de tuinen geurt de dood;
| |
[pagina 66]
| |
En vogels, zwijgend op den wind van hier gedragen,
Maken de aarde eenzaam en de hemel groot.
Stervende boer
Een harde en behaarde boerenhand
Kwam tastend uit den hemel van het ledikant
En scheidde de gordijnen;
En naar zijn hand ziend' - hun ivoren lijnen
In 't licht der nachtkaars, - riep oneens zijn stem,
Het oog, ijl schreien van het kind in hem:
Ik zie de zon al schijnen!
En nog één tel zag ik de gouden weerschijnsvonk
Der kaars die op den nagel van zijn grooten vinger
brandde;
Toen viel de hand, de vonk en vouwde ik zijn handen.
Het leven hernam zich. Schreurs zette zich als een waanzinnige aan het schrijven. Er kwamen ook allerlei verzoeken om gelegenheidswerk binnen. Zo produceerde hij het toneelstuk ‘De mensch Hioob’,Ga naar eind58. voor het eerst opgevoerd met Pinksteren 1945, op de puinhopen van het Ursulinenklooster en meisjespensionaat Jeruzalem in Venray, ter gelegenheid van het veertigjarig priesterfeest van zijn oorlogscompaan deken W. Berden. Hij schrijft het ‘uit vereerende vriendschap voor den jubileerenden Deken en uit groote sympathie voor het zwaar getroffen Venray waar ik, op het gastvrije Jeruzalem, zoo dikwijls en zoo gaarne mocht vertoeven’.Ga naar eind59. Hij schreef het in een vloek en een zucht. En daar vertoont het ook alle sporen van. Het kostte hem geen moeite zich in de positie van Hioob/Job te verplaatsen. Zo eindigt het: ‘Dit alleen nog wilde ik zeggen: Wij hebben allen geleden. De een minder, de ander meer; de een in zijn goed, de ander in zijn bloed, maar wij allen in onze harten. De voorbijgang des Heeren liet zijn sporen na in puinhopen en rouw. Heel het land is ermee bezaaid. Hij heeft ons met slagen gezegend en met rampen getooid. Dood en verschrikking hebben voor Hem gepleit. En wij hebben Hem niet gevloekt, noch in ons binnenste noch in zijn aangezicht, den satan | |
[pagina 67]
| |
der verwoesting ten spijt. Dat is ons deel. Doch zet u neder, vrienden en laat ons maaltijden. Hioob is genezen en het vaderland verrijst’.Ga naar eind60. Schreurs heeft zich nauwelijks de tijd gegund de ervaringen, tijdens zijn detenties opgedaan, te verwerken. Hoezo oorlogsslachtoffer? Er volgde een explosie aan proza, poëzie en toneel. Hij waagde zich, op verzoek van de KRO, ook aan een hoorspel. Thema: Het verzet. Hij koos als lokatie Ospel, dorp in de Peel. Hoofdpersonen in deze driedelige smartlap, die de titel ‘Het einde van de nacht’ kreeg, zijn - naast de verteller - de verzetsman/onderwijzer Frans van de Mortel, zijn collega (tevens verloofde) Mia van de Sterren, de gestrande Canadese oorlogsvlieger kapitein Louis St. Laurent, de zich als illegaal presenterende collaborateur Winand Jeukens en de Duitse legercommandant Ebert Harster. Een stuk over, voor een deel zelf ervaren, oorlogsleed en over vrouwenmoed, dat eindigt in de spreekkamer van de Zusters van de H. Drieëenheid, bij wie Mia tenslotte tenslotte is ingetreden. Zo bont had Schreurs het tot dan nog niet gemaakt. Mogelijk had het schrijven ervan voor hem enige therapeutische waarde. Iemand heeft hem nadien ook nog durven suggereren dat er een film inzat. Zo schreef hij enthousiast een scenario onder de titel Sneeuw en Bloed.Ga naar eind61. Er kwam zelfs een Engelse versie: The song of the Peel. De stukken zijn niet verder gekomen dan het Gemeentearchief van Sittard. | |
[pagina 68]
| |
Kort na zijn arrestatie ‘schreef’ chreurs met zijn nagel een afscheidstekst op een Communie-prentje.
| |
[pagina 69]
| |
Brief vanuit Zelle 739, ‘Oranjehotel’ Scheveningen
Jacques Schreurs met zussen en broers in de tuin van het msc-klooster in Stein. Staand (van links naar rechts): Gunst, Antje en Toon. Zittend: Maria en Tineke.
| |
[pagina 70]
| |
Schreurs en confrater Theo Rateland.
Met mannen van Overhoven op retraite in Spanbeek.
Kapelaan in Overhoven-Sittard. Zijn ervaringen vindt men terug in de trilogie ‘Kroniek eener parochie’.
| |
[pagina 71]
| |
Leerlingen van de St. Jozefschool in Overhoven.
Op bedevaart naar Lourdes, met onder meer Tineke (rechts).
|
|