Gevaarlijk leven. Een biografie van Joris Ivens
(1995)–Hans Schoots– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |
Hoofdstuk 11
| |
[pagina 186]
| |
hechtte aan China's verzet tegen Japans agressie, werd dan ook niet in de laatste plaats ingegeven door de overtuiging dat de Sovjetunie tot elke prijs verdedigd moest worden. Dit was een mening die ook Joris Ivens ongetwijfeld deelde: elke communist, waar ook ter wereld, had tot taak de eerste socialistische staat, gevestigd door de grote Lenin, te verdedigen alsof het zijn eigen vaderland was, nee, het wás het vaderland van alle arbeiders. In het Rijk van het Midden zelf heerste grote onrust. De Chinese keizer was in 1911 door een republikeinse beweging van de troon gestoten en op eigen houtje opererende krijgsheren maakten sindsdien met hun legereenheden het land onveilig. Het politieke toneel werd gedomineerd door de nationalistische Kwomintang onder leiding van Chiang Kai-shek en de communisten onder voorzitterschap van Mao Zedong. Hun legers bestreden elkaar op leven en dood en pas toen de Japanse dreiging niet langer genegeerd kon worden, sloten ze een wankel bondgenootschap, waarbij Chiang Kaishek de leiding kreeg over de oorlogvoering tegen Japan en hij op zijn beurt het bestaan van communistische basisgebieden aanvaardde. Zelfs voor Ivens' vrienden was de aankondiging dat hij naar China ging een verrassing, want bij de presentatie van The Spanish Earth in Hollywood had hij nog verklaard spoedig naar Spanje terug te zullen gaan.Ga naar eind2 Toch waren er al langer Chinese connecties met 46 Washington Square. Helene van Dongen had zich beschikbaar gesteld om een film te monteren die door Chinezen zelf zou worden opgenomen in de rode basisgebieden. Het werk in China schoot echter niet op door ‘veranderingen in de militaire situatie’ en ‘ons gebrek aan ervaring met “documentair werk”’, zoals een zekere M.T. Yuan haar in januari 1937 schreef. ‘Als persoonlijke vriend hoop ik dat u nog een beetje geduld met ons kunt hebben.’ Yuan schreef dat ‘de leiders’ volledig akkoord gingen met haar voorstel om driekwart aan het front op te nemen en een kwart in het achterland, en dankte haar voor genereuze hulp in verleden en heden.Ga naar eind3 Het lijkt niet tot voltooiing van de bewuste film te zijn gekomen en misschien lag hierin een van de aanleidingen voor Ivens' nieuwe oriëntatie op het Verre Oosten. Toen Hemingway van Ivens' nieuwe voornemens hoorde, reageerde hij teleurgesteld: ‘Zo, ga je daarheen! Het is afgelopen met Spanje, de Derde Internationale richt haar aandacht nu op China!’Ga naar eind4 En Martha Gellhorn zei: ‘In New York waren we met The Spanish | |
[pagina 187]
| |
Earth bezig alsof de hele wereld ervanaf hing. Wat mij dan ook altijd verbaasd heeft, is dat Joris niet terugging naar Spanje. Hij is er in feite maar een paar weken geweest. Ernest en ik gingen er opnieuw heen, hij niet. Ik geloof dat hij er toch niet zo emotioneel bij betrokken was.’Ga naar eind5 Hemingway had gelijk met zijn veronderstelling dat de koerswijziging geen idee was van Ivens zelf. Die schreef hem een paar maanden daarna: ‘Zo'n plotselinge verandering van opdracht, overgang naar een ander front is niet eenvoudig... ik moest mijn werk naar China verleggen’ en ‘het was mijn job geld te vinden en het project te organiseren’, waarna hij in een zeldzaam lang schrijven omstandig de voorbereidingen uit de doeken deed, ‘vertrouwelijk natuurlijk, verscheur deze brief’. Dit deed Hemingway niet, waardoor een zeldzame bron van informatie over Ivens' werkwijze behouden bleef. Hij legde in zijn brief uit dat het oorspronkelijk de bedoeling was geweest een film op te nemen in een revolutionair basisgebied, gefinancierd door de Chinese communistische partij. Nadat de partij in september 1937 een bondgenootschap had gesloten met de Kwomintang, besloot zij echter de Chinese eenheid tegen Japan tot hoofdthema van de film te maken, waarna Ivens samenwerking met de nieuwe bondgenoten had gezocht, de nationalisten.Ga naar eind6 Aanvankelijk probeerde hij de financiering voor de expeditie rond te krijgen zonder de Contemporary Historians erbij te betrekken, aldus nog steeds de brief aan Hemingway. Hij nam contact op met Chinese zakenlieden en artiesten in Hollywood, maar zijn plannen vonden er weinig weerklank, en de comités voor hulp aan China waarmee hij zich in verbinding stelde ‘waren niet meer onder onze controle’. Ook pogingen steun te vinden bij de ambassade van de Chinese nationalisten in Washington liepen aanvankelijk op niets uit. Ivens concludeerde dat van rijke Chinezen alleen steun te verwachten viel wanneer ze werden benaderd door een ‘frontorganisatie’ van bekende intellectuelen en schrijvers, en zo wendde hij zich alsnog tot de Contemporary Historians. Eigenlijk moest dit gezelschap naar zijn mening eerst ‘gezuiverd’ worden, want Dos Passos zat er nog altijd in en die kon de zaak bederven: ‘de Chinezen die geld gaven, hoefden niet alles over mij te weten’. Na ‘eerst een lang gesprek met onze mensen’, dat wil zeggen partij- en Comintern-functionarissen, riep hij de Historians bijeen en ‘forceerde een besluit om nu een Chinese film te maken’, hoewel niemand van de | |
[pagina 188]
| |
aanwezigen enthousiast was. Archibald MacLeish was het een beetje. De Oostenrijkse immigrante Luise Rainer, actrice en echtgenote van Historian en toneelschrijver Clifford Odets, werd nu in de openbaarheid gepresenteerd als initiatiefneemster van de Chinafilm. Zij genoot grote populariteit in de Chinese gemeenschap door haar rol in de film The Good Earth, gebaseerd op een boek van Pearl S. Buck, waarin ze een Chinese speelde. Er werd een copieus diner met rijke Chinezen georganiseerd, waar ook Helene van Dongen en Vladimir en Ida Pozner aanwezig waren,Ga naar eind7 maar door ‘een of andere intrige van Chinese overheidsfunctionarissen’ kon er geen geld worden opgehaald. Later draaiden de nationalisten bij en vertrok Ivens alsnog met steun van hun ambassade in Washington naar China.Ga naar eind8 Maar eerst reisde hij met Helene naar Parijs op zoek naar geld. Tevergeefs: ‘Onze eigen fondsen zijn te veel gebonden aan Spanje en andere zaken,’ zo schreef hij Hemingway. Met ‘M.’, die blijkbaar voor Hemingway geen onbekende was, sprak Ivens het Chinaproject grondig door. M. kan nauwelijks iemand anders zijn geweest dan Willi Münzenberg, die voor de Comintern vanuit de Franse hoofdstad de geldstromen van talrijke steunorganisaties dirigeerde en al sedert 1925 intensieve contacten met China onderhield via de Liga tegen het Imperialisme en diverse comités.Ga naar eind9 Mogelijk was Münzenberg zelf de bron van het idee een film in China te maken. Het moet Ivens' laatste ontmoeting zijn geweest met deze uitzonderlijke figuur, die in de loop van 1938 brak met Moskou en in 1940 in Zuid-Frankrijk met een strop om de nek dood onder een boom werd aangetroffen. Misschien was het zelfmoord, maar velen waren ervan overtuigd dat hij door Comintern-agenten was omgebracht. Hij verdween uit de communistische geschiedschrijving en ook Ivens vermeldt Münzenberg niet in zijn memoires, hoewel Rode Willi in zijn loopbaan een belangrijke rol op de achtergrond speelde. In Parijs had Ivens vele gesprekken boven even zovele Chinese maaltijden en hij raakte enthousiast over de expeditie naar het Verre Oosten: ‘Wat een verhalen, wat een mensen, wat een strijd.’ Hij sprak er met John Fernhout en fotograaf Robert Capa af dat zij hem naar China zouden vergezellen. Capa was in een diepe depressie door de recente dood van zijn vriendin Gerda Taro, die als fotografe in Spanje was verongelukt. Verder vluchten dan naar China kon haast niet en Capa had bovendien al langer plannen zich te verdiepen in het filmvak. | |
[pagina 189]
| |
Half december reisde Ivens vanuit Parijs naar Amsterdam vanwege de eerder genoemde zuiveringsactie en hij bezocht zijn ouders in Nijmegen. Zijn vader schreef op zondag 12 december 1937 in zijn dagboek: ‘Het is een groot kind en een goede bohémien. Hij is door zijn film over Spanje (Spaanse aarde) en verder door de Amerikaanse faam beroemd aan het worden... En niemand gelooft dat hij niet bar veel geld zou verdienen. En niemand wil mij geld lenen, zeggend: vraag aan je “rijke” zoon. Ook arm.’Ga naar eind10 In Amsterdam had Joris Ivens zijn laatste ontmoeting met Wim, de broer die hem het meest na stond. Herfst 1938 overleed Wim op drieënveertigjarige leeftijd aan een hersentumor. Ivens kreeg het bericht van zijn dood in Amerika, waar zijn verdriet des te heviger was ‘omdat ik tot op dat moment had geloofd dat ik niet vatbar was voor dit soort reacties. Ik was niet in staat te werken of ook maar iets coherents te doen, ik stond met mijn voorhoofd tegen de muur gedrukt, met gebalde vuisten, en liet mijn tranen de vrije loop. Waar zouden al die tranen toch vandaan komen, vroeg ik me af.’ Hij stuurde een brief aan zijn ouders en zijn vader antwoordde, maar ‘hij schreef uitsluitend over zijn moeilijkheden en zei bijna niets over Wim... Het was een afschuwelijk antwoord en vreselijk kwetsend. Mijn vader stond inderdaad mijlenver van me af.’ Hoever Ivens zelf van zijn vader afstond blijkt uit het feit dat in diens dagboeken van die onverschilligheid geen spoor te vinden is. Daarin schreef hij hartverscheurend over zijn Wim.Ga naar eind11 Terug in de Franse hoofdstad ontving Ivens een onverwacht telegram uit New York van Archibald MacLeish, met de mededeling dat het benodigde geld voor de Chinafilm binnen was. Van verschillende Chinezen had hij toezeggingen ontvangen voor in totaal vijftigduizend dollar, het bedrag dat Ivens volgens zijn begroting nodig had. De gevers stonden er wel op dat Luise Rainer een rol in de film kreeg en dat ze het scenario eerst te zien kregen.Ga naar eind12 De Contemporary Historians bleven twijfelen aan het succes van de onderneming, aldus opnieuw Ivens in zijn brief aan Hemingway, en daarom stichtte hij een andere groep, History Today Inc., waarin hijzelf, MacLeish en Broadwayproducent Herman Shumlin het bestuur vormden. Zo had hij meteen ‘geen Dos Passos of zo erbij’. Hij adviseerde Hemingway eventuele pogingen van Dos Passos om via de ingeslapen Contemporary Historians een film te maken onmiddellijk de kop in te drukken. Tijdens een diner in restaurant | |
[pagina 190]
| |
Port Arthur in Newyorks Chinatown presenteerde Ivens een scenario van een pagina, dat hij inderhaast met Lillian Hellman had neergekrabbeld. Disgenoot was hun belangrijkste sponsor, K.C. Li, een Amerikaans-Chinese importeur die de Kwomintang steunde. Ivens was geen moment van plan het scenario uit te voeren; wijs geworden door zijn ervaringen in Spanje stelde hij zijn beslissingen uit tot hij in China was. Bij de nationalistisch-Chinese ambassadeur in Washington regelde hij visa, diplomatieke introducties en een grote financiële bijdrage. Chinezen in de Verenigde Staten fourneerden uiteindelijk tweeëntwintigduizend dollar, terwijl er twintigduizend van onbekende bronnen uit China zelf afkomstig waren.Ga naar eind13 Ivens had het nog nooit zo druk gehad, schreef hij aan Hemingway: ‘Je hebt gelijk dat we soms te veel doen, maar we hebben nog niet genoeg betrouwbare mensen voor speciaal werk.’ Ivens stond voor honderd procent midden in de communistische organisatie en Hemingway drukte hij op het hart: ‘Als er iets is waarover je met een van onze leidende mensen wilt spreken, doe het dan. Helen van Dongen zal de ontmoeting voor je regelen.’Ga naar eind14 Ook zij bewoog zich volop in het partijmilieu. Ivens schreef Hemingway dingen die hij de meeste andere leden van Contemporary Historians beslist niet zou hebben laten weten. De Amerikaan was door hun samenwerking in Spanje een loyale sympathisant van de communistische beweging geworden, maar toch gingen Ivens' ontboezemingen misschien te ver. Hemingway bleef trouw naar het Iberisch schiereiland gaan tot de Republiek op 1 april 1939 definitief ten onder ging, en dat juist Ivens het ondanks eerdere beloften in Spanje liet afweten moet iemand als Hemingway toch een beetje als vaandelvlucht hebben gevoeld, en nu kreeg hij te lezen: ‘Je moet voor eens en voor altijd weten dat wij niet ongeduldig zijn, we vertrouwen je.’Ga naar eind15 Met andere woorden, je hebt het nog niet allemaal door, maar dat komt nog wel. Met zoiets moest je bij Hemingway niet aankomen; die wist zelf alles beter en schreef ooit dat hij communisten bewonderde als ze soldaat waren, maar haatte als ze voor priester speelden. De opmerkingen die Ivens over enkele Contemporary Historians maakte, kunnen hem bovendien op het idee hebben gebracht dat hijzelf op soortgelijke wijze werd bekeken. Mensen als Lillian Hellman hielpen waar ze maar konden, schreef Ivens bijvoorbeeld, en dat vond hij positief, te meer omdat ze toch geen kwaad konden berokkenen, want ze zaten niet in een | |
[pagina 191]
| |
leidende positie. Dat ze het juiste inzicht niet hadden, konden ze ook niet helpen. Ze waren ‘ongelukkig en op de verkeerde manier alleen sinds hun puberteit’. Eind januari 1938, op weg naar China, opperde Ivens vanuit hotel Moana Seaside in Honolulu dat het misschien een goed idee was wanneer Hemingway zich bij hem zou voegen, maar eind maart had hij nog steeds geen antwoord ontvangen. Nu schreef hij vanuit het Chinese Hankou in een noodkreet dat Hems komst ‘ontzettend belangrijk’ was, maar de brief arriveerde pas in juni in Key West en de schrijver kwam niet.Ga naar eind16 Zijn aandacht lag nog steeds bij Spanje. Na Ivens' terugkeer uit China brachten Helene van Dongen en hij nog een bezoek aan de Hemingways op Cuba, waar de twee mannen met de Pilar, het jacht van de gastheer, op merlijnen gingen vissen, maar daarna werd het contact minder. Twee jaar later publiceerde Hemingway For whom the Bell Tolls, waarin hij terugblikkend onverwacht kritisch was over de gang van zaken in de Spaanse Republiek. De strijd tegen Franco was volgens hem niet noodzakelijk geweest vanwege abstracte idealen - men kon lezen: het communisme -, maar gewoon omdat er geen keus was wanneer je het hart op de juiste plaats had zitten. De Amerikaanse communistische pers beschouwde het boek als een aanval op de republikeinse zaak, maar Ivens zei later: ‘'t is bij hem nooit verraad geweest. Hij is weer naar zijn oude standpunt teruggegaan.’Ga naar eind17 In 1948 verzoenden Hemingway en Dos Passos zich met elkaar, de ruzie in Spanje was vergeven en vergeten. Drie jaar daarna ontmoette Ivens Hemingway bij toeval in Lyon, waar ze films vertoonden voor de plaatselijke cineclub. De schrijver was op doorreis, zag de filmaffiches hangen, stormde de foyer van de bioscoop binnen, omarmde Ivens en riep uit: ‘En, ben je er nog steeds mee bezig?’ Hemingway schoot zich in 1961 door het hoofd met zijn jachtgeweer. Zijn weduwe Mary Hemingway stuurde in 1963 een felicitatie naar het filmfestival van Leipzig, waar Ivens toen zijn vijfenzestigste verjaardag vierde: ‘Naar ik weet, bewonderde Ernest hem zeer.’Ga naar eind18
Op 21 januari 1938 was Ivens vanuit San Francisco met een watervliegtuig van Pan American Airways op weg gegaan naar Hongkong. De expeditie naar China was een waagstuk en zo voelde hij het ook. Voor vertrek had hij getelegrafeerd naar zijn ouders in Nijmegen, die direct een afscheidstelegram terugstuurden. Aan het | |
[pagina 192]
| |
thuisfront had men zo zijn eigen gedachten over Georges ondernemingslust. Vader Ivens vertrouwde zijn dagboek toe: ‘16 januari 1938 ontmoette ik in “De Vereeniging” 's middags Mijnheer en Mevr. de Jonge, oude beste vrienden van George. Mijnh. de Jonge zei: hij zal nu wel een bom duiten bijeengebracht hebben. Hetgeen ik helaas moest tegenspreken. Nadat ik zo een en ander verteld had zei Mevrouw: hij was altijd een fantast en idealist - Ja maar, zegt haar man, daarom behoeft hij toch nog geen stommerik te zijn, met het oog op later. Hoe oud is hij nou?’Ga naar eind19 Inderdaad had Ivens de inspanningen voor de goede zaak meestal vooropgesteld, en al had dit hem werk opgeleverd, materieel had hij er weinig voordeel van ondervonden. Aan boord van de usa-Clipper schreef Ivens ineens aan het vriendinnetje van de Oisterwijkse vennen, Miep Balguérie-Guérin, van wie hij al een jaarlang een brief in zijn zak had. Hij vertelde haar over zijn omzwervingen en zij schreef terug: ‘Jaren en jaren terug heeft iemand eens tegen je gezegd: Je leven moet zijn als een vlag! Weet je dat nog? Het lijkt me zo toe dat jouw leven is als een vlag in een storm. Hij wappert en waait maar tot er rafels en scheuren aan komen, maar hangt hij ooit stil? Dat moet toch ook wel eens voor de nodige reparaties, anders is hij zo gauw versleten!’Ga naar eind20 Boven de Stille Oceaan moest het toestel met Ivens aan boord wegens een defecte benzineleiding terugkeren naar San Francisco. Drie dagen later werd een nieuwe poging gedaan om de oversteek te maken. ‘Er zat natuurlijk iets merkwaardig heroïeks in,’ vond Ivens, ‘want van het toestel dat voor ons was vertrokken, was niet meer teruggevonden dan een olievlek.’Ga naar eind21 Hij voelde zich een echte Vliegende Hollander. Tijdens de tussenlandingen ging hij op zoek naar drank. ‘Guam... In de hotels van Pan-American Airways geen alcohol. Vond wat in het dorpje bij het vliegveld in een minuscuul café.’ ‘Manila... op stap met Baker... werden samen erg dronken.’ Na allerlei vertraging arriveerde hij via Honolulu, Midway, Wake Island, Guam en Manila op 8 februari 1938 in Hongkong, waar hij zijn intrek nam in het hotel Metropole: ‘Nu ben ik in de ring, en niet langer zenuwachtig.’Ga naar eind22 Voorzien van alle noodzakelijke filmapparatuur vertrokken Robert Capa en John Fernhout intussen vanuit Marseille naar het Verre Oosten met het passagiersschip Aramis. Aan boord waren ook de Engelse schrijvers W.H. Auden en Christopher Isherwood, die er | |
[pagina 193]
| |
in hun reisverslag melding van maakten hoe Ivens' helpers de tweede klas op stelten zetten met ruwe streken en grapjes over hoeren. ‘Capa is Hongaars, maar Franser dan de Fransen, stevig en gebruind, met de mismoedige ogen van een zwarte komediant’ en Fernhout vonden ze ‘net zo wild als Capa, maar iets minder luidruchtig’.Ga naar eind23 Misschien kregen de twee Engelsen ook een foto van Gerda Taro, waarvan Capa er stapels in zijn koffer had en die hij in China uitdeelde aan iedereen die zijn verhaal wilde aanhoren over haar dood in Spanje. Acht dagen na Ivens arriveerde het tweetal in Hongkong. In de Britse kroonkolonie werd Ivens door een geheimzinnige contactpersoon naar mevrouw Song Qinling gebracht, de weduwe van Sun Yat-sen, de Chinese revolutionaire leider die de omverwerping van het keizerlijk regime in 1911 had geïnspireerd, de Kwomintang oprichtte en een min of meer sociaal-democratische toekomst voor China op het oog had gehad. Maar Sun stierf in 1925 en de Kwomintang ging een rechtse koers varen onder leiding van Chiang Kai-shek. Mevrouw Song, die zelf politiek zeer actief was, verpersoonlijkte voor veel Chinezen de ideeën van haar man. Zij onderhield goede betrekkingen met de Chinese communistische partij en ook, sinds hun eerste ontmoeting in Berlijn in 1925, met Willi Münzenberg. Song Qinling had geruime tijd in Moskou gewoond, was bestuurslid geweest van Münzenbergs Liga tegen het Imperialisme en nam in 1932 deel aan het congres van de Amsterdam-Pleyel vredesbeweging, dat ook weer was georganiseerd door Münzenberg. Hij mocht haar bovendien vernoemen in de briefhoofden van al zijn comités.Ga naar eind24 Ivens was zeer onder de indruk van de ongeveer veertigjarige dame en een jaar of zeven later noemde hij haar nog ‘de bijzonderste vrouw die ik in mijn leven heb ontmoet’.Ga naar eind25 Zij legde hem de gecompliceerde politieke verhoudingen in het land uit en waarschuwde voor haar zuster Song Meiling, de echtgenote van Chiang Kai-shek, maar gaf hem ook een aanbevelingsbrief voor haar mee. Een derde zuster was getrouwd met de directeur van de Nationale Bank van China. Ivens had er nog geen idee van in wat voor een wereld van kuiperijen hij terecht zou komen. ‘Te midden van alles gaat de familie Song door met haar intriges,’ merkte de Amerikaanse ambassadeur Johnson eens op, ‘ik word er soms compleet misselijk van.’Ga naar eind26 In Hongkong legde Ivens ook contact met de Nederlandse consul Van Woerden. Het filmmateriaal dat tijdens Ivens' verblijf in | |
[pagina 194]
| |
China naar Amerika werd verzonden, ging via het consulaat. In de kroonkolonie trof hij ten slotte nog Edgar Snow, de Amerikaanse journalist met levenslange sympathie voor het Chinese communisme, die in 1936 als eerste westerse verslaggever, met een introductie van Song Qinling, de communistische basisgebieden had bezocht en het fameuze boek Red Star over China had geschreven, dat Ivens juist ter voorbereiding van zijn expeditie had gelezen aan boord van het vliegtuig uit San Francisco.Ga naar eind27 Snow zou in 1971 een heldenbegrafenis in Peking krijgen. Nog geen week nadat Fernhout en Capa zich in Hongkong hadden gemeld, vloog het trio naar Hankou. Ze vestigden zich in hotel Lodge aan de noordelijke oever van de Yangtze, waar voor de deur Franse kanonneerboten lagen afgemeerd. In het centrum van de stad stonden de Europese gebouwen: consulaten, pakhuizen, kantoren en banken, Britse en Amerikaanse winkels, bioscopen, kerken en clubs. Daaromheen strekte de Chinese stad zich uit in een wirwar van straatjes, met erachter de Hupehvlakte. De winters waren er Siberisch koud, de zomers subtropisch warm. Hankou was de zetel van Chiang Kai-sheks nationalistische regering en de filmploeg werd uitgenodigd voor een theevisite bij Song Meiling, Chiangs echtgenote, in diens hoofdkwartier aan de overkant van de rivier. Door een stenen poort, waarop aan weerszijden leeuwen waren geschilderd, bereikten ze de villa waar de ontvangst zou plaatsvinden. Het gesprek met Song Meiling was ‘banaal als welke voortkabbelende conversatie dan ook’, aldus Ivens. Auden en Isherwood, die een paar weken later bij haar op audiëntie waren, schreven uitvoeriger. ‘Ze is een kleine dame met een rond gezicht, verfijnd gekleed, eerder levendig dan mooi, en in het bezit van een bijna angstaanjagende charme en zelfbeheersing... Naar wens wordt ze de gecultiveerde, verwesterste vrouw met kennis van literatuur en kunst, de technische deskundige die over vliegtuigmotoren en machinegeweren praat, de inspectrice van ziekenhuizen, de voorzitster van de Bond van Moeders, of de eenvoudige, gevoelige, aanhankelijke Chinese vrouw. Ze kan afschuwelijk, gracieus, zakelijk en genadeloos zijn. Men zegt dat ze soms eigenhandig doodvonnissen ondertekent.’Ga naar eind28 De filmers werden voorgesteld aan generalissimo Chiang Kai-shek zelf, die hun plannen aanhoorde zonder enig teken van goed- of afkeuring te geven. Song Meiling wees Ivens een begeleider toe: Huang Renlin, de adjudant van de Chiangs en tevens een | |
[pagina 195]
| |
van de leiders van hun politieke ‘Nieuw Leven’-beweging. Ze stonden onder voortdurende surveillance van Song Meilings spionnen en langs haar neus weg wees ze hen daar graag op. Dan vroeg ze: ‘En, hebt u zich vermaakt gisteren, bij die en die?’Ga naar eind29 Huang Renlin hield algeheel toezicht op het filmwerk. Volgens Ivens wilde hij niet geloven dat zijn ploeg uit vakmensen bestond, toen hij in hun begroting las dat ze maar vijftig dollar per week verdienden. Daarop liet Ivens Luise Rainer en andere bondgenoten uit Hollywood telegraferen dat hij wel degelijk ernstig genomen diende te worden. Maakte bovendien Robert Capa, fotograaf voor het ook in China welbekende blad Life, soms geen deel uit van de ploeg? Maar met deze argumenten maakte Ivens misschien een miscalculatie, want toen de autoriteiten ervan overtuigd waren dat de film werkelijk een serieuze zaak was, hadden ze reden te meer om de vinger aan de pols te houden: de beeldvorming in het buitenland was hun een grote zorg. Huang liet Ivens weten dat hij bij zijn omzwervingen begeleid zou worden door generaal Theodore Du plus een extra cameraman, die ter controle alles wat Fernhout filmde, nog eens met een 16mm-camera zou opnemen. Voor die taak werd Chiang Kai-sheks hoffotograaf ‘Chuk’ aangewezen. Over deze betutteling zei Ivens een paar jaar daarna: ‘Ik heb het nooit helemaal begrepen,’ maar hij meende slachtoffer te zijn geweest van een censuur die vooral gericht was tegen de westerse film-industrie, die de Chinezen meestal in beeld bracht als een komisch volkje met gebonden voeten en vlechten. ‘Ik legde mevrouw Chiang Kai-shek uit dat er een fundamenteel misverstand bestond over onze bedoelingen in China. Zij zagen ons project als een commerciële onderneming en daarom moesten we dezelfde procedure volgen als filmbedrijven die eerder in China hadden gewerkt.’ Vreemd genoeg, zo zei hij, was zijn grootste probleem ‘niet de militaire censuur, die in oorlogstijd volledige controle zou moeten hebben, maar een bekrompen burgercensuur op de meest menselijke aspecten aan en achter het front, gewone groepen mensen, individuele gezichten, gewone straten en landschappen. De fictiefilms die gewoonlijk over China werden gemaakt, rechtvaardigden hun bezorgdheid, maar ik betreur dit verlies elke keer wanneer ik het voltooide The 400 Million zie.’Ga naar eind30 Dit werd de naam van de film. Ongetwijfeld wisten de nationalisten in Hankou welke politieke richting Ivens vertegenwoordigde. In de Verenigde Staten was dit bij | |
[pagina 196]
| |
ingewijden genoegzaam bekend en toch had Chiang Kai-sheks ambassade in Washington hem financiële steun gegeven, wat erop wijst dat de nationalisten werkelijk bereid waren met hem in zee te gaan. Ze wilden er echter zeker van zijn dat China in het buitenland als een moderne natie werd gepresenteerd en stelden hem daarom net als andere buitenlandse filmmakers onder controle.Ga naar eind31 Wel verzetten Chiang Kai-shek en zijn echtgenote zich met hand en tand tegen het plan van hun Nederlandse gast over te steken naar het territorium van de communistische aartsvijanden. De portretten van Chiang Kai-shek en Mao Zedong hingen broederlijk naast elkaar in de straten van Hankou en zulke dingen leidden er waarschijnlijk toe dat Ivens miskende in welk wespennest hij zich eigenlijk bevond. Zijn kennis betreffende de Chinese politiek berustte slechts op Red Star over China, Malraux' roman La condition humaine die tien jaar eerder in Shanghai speelde, en wat gesprekken. Hij was dan ook zo onverstandig in Hankou te koop te lopen met zijn voornemen Mao Zedongs Achtste-Routeleger in het communistische basisgebied van Yan'an te bezoeken. Auden en Isherwood waren ook in de stad en vernamen tijdens de dagelijkse persconferentie van Chiang Kai-sheks perschef Hollington Tong van Ivens' filmploegje dat ze een ‘kleine rode duivel’ zouden gaan filmen, een kind-soldaat van Mao's leger.Ga naar eind32 De onderhandelingen met Huang Renlin over de werkomstandigheden voor de filmcrew sleepten zich meer dan vier weken voort, waarbij Fernhout soms in woede dreigde uit te barsten, maar Ivens begreep dat deze overtreding van de etiquette niet zou helpen: ‘Word nooit boos in China, dat is tegen het decorum, je lijdt gezichtsverlies, je mag vooral niet boos worden. Je moet rustig blijven. Dat doen zij al drieduizend jaar, rustig blijven.’Ga naar eind33 Intussen raakte ook Capa danig gefrustreerd. Omdat hij geregistreerd stond als lid van de filmploeg en niet als fotograaf, mocht hij geen reportages buiten de stad maken. Fernhout en hij doodden de tijd met drank en vrouwen in de bars van Dump Street: Mary's, de Navy Bar, The Last Chance. Ivens voegde zich bij hen na weer een hopeloos gesprek met Huang Renlin. Het was al met al een opmerkelijk drietal dat zo aan het andere einde van de wereld in Dump Street verzeild was geraakt. De bevlogen eenling Ivens, Capa die geloofde dat de wereld absurd en verraderlijk was, en Fernhout, vooral op zoek naar avontuur. Ivens was negenendertig, Capa en Fernhout moesten nog vijfentwintig worden. | |
[pagina 197]
| |
Op het kantoor van het communistische Achtste-Routeleger in de Chang Gai, bij Hankous bevolking bekend als Achtste-Routestraat, besprak Ivens zijn plannen met Zhou Enlai, die de communistische partij in China's provisorische hoofdstad vertegenwoordigde, lid was van Chiang Kai-sheks Nationale Militaire Raad en na 1949 premier werd van de Chinese Volksrepubliek. In Hankou ontmoette Ivens ook de Amerikaanse schrijfster Agnes Smedley, sympathisante van het Rode leger, organisatrice van humanitaire hulp aan China en redactrice van een krant die geheel werd gefinancierd door de Comintern.Ga naar eind34
Uiteindelijk konden Ivens en de zijnen op 1 april per trein naar het front vertrekken. Het gezelschap bestond nu uit de Chinese produktieleider Jack Young, de censor generaal Theodore Du, de schaduwcameraman Chuk, Tsao, de persoonlijk assistent van Ivens, die medewerker was van China's Militaire Raad en dagelijks rapporteerde aan Chiang Kai-sheks hoofdkwartier maar in het geheim tevens lid was van de Chinese communistische partij; en ten slotte de bediende Piao, die op gele schoenen liep en een geweer in een koffer bij zich had. Onder de passagiers waren ook Irving Epstein van United Press en kapitein Evans Fordyce Carlson, quaker en waarnemer voor het Amerikaanse leger. Na een reis van zo'n negenhonderd kilometer bereikten ze twee dagen later hun bestemming. ‘Onze bagage werd uitgeladen,’ schreef Carlson, ‘en verdeeld over soldaten-dragers die als een lang lint de nacht in marcheerden. We moeten er hebben uitgezien als een soort Hollywoodfilmgroep op weg naar locatie, met statieven, camera's en andere fotografische attributen.’ Na twee uur bereikten ze de boerderij waar generaal Sun Lien-chung van de 35ste divisie zijn veldhoofdkwartier had ingericht, vlak bij Tai'erzhuang, een ommuurd stadje met een belangrijk spoorwegstation halverwege Shanghai en Peking. Ze werden vriendelijk ontvangen door generaal Sun, een militair zonder politieke ambities, die zijn troepen leerde de burgerbevolking fatsoenlijk te behandelen. ‘Het was een lui soort veldslag’, schreef Carlson, ‘want de Japanners waren in het defensief en de Chinezen gaven er de voorkeur aan 's nachts aan te vallen.’Ga naar eind35 Overdag plantten de boeren hun gewassen, terwijl de kanonnen van grote afstand op elkaar schoten en er af en toe een verdwaalde granaat op hun velden ontplofte. 's Avonds brachten Ivens en Fernhout Nederlandse volks- | |
[pagina 198]
| |
liedjes ten gehore, Carlson speelde mondharmonica en Capa droeg het zijne bij met liederen van de Hongaarse poesta. Tweederde van Tai'erzhuang was al in Chinese handen en in de nacht van 6 op 7 april werd ook de rest van de stad na hevige straatgevechten op de Japanners veroverd. Het was de eerste Chinese overwinning sinds het begin van de oorlog met Japan. Filmmakers en journalisten spoedden zich 's morgens naar het stadje. Carlson noteerde: ‘Toen we over barricaden van zandzakken klommen en behoedzaam tussen prikkeldraadversperringen door liepen, kwamen we in een dodenstad. De Japanners hadden geen tijd gehad al hun doden te begraven, hoewel hoopjes zwarte as hier en daar duidden op laatste pogingen enige lichamen te verbranden. Ergens lag een oude Chinese boer languit op straat, met de poten van een paar ganzen nog in zijn levenloze hand geklemd. Verderop lag het lichaam van een vrouw, met een opengescheurde buik waaruit een ongeboren kind puilde. Het was allemaal te afschuwelijk voor woorden.’Ga naar eind36 Tot de duisternis inviel, bleef de filmploeg met Carlson, Jack Young, Chuk en journalist Epstein in de stad om opnamen te maken. Op de terugweg zagen ze de vlammen van brandende dorpen hoog oplaaien aan de horizon. Capa beproefde bij Tai'erzhuang zijn kunnen als cameraman, maar hij was er volgens Ivens niet voor in de wieg gelegd. Volgens hem hadden fotografie en film weinig tot niets met elkaar gemeen en door Capa's mislukking zag hij zich in deze mening bevestigd. De fotograaf dacht niet in beweging maar in statische beelden en was te ongeduldig voor de lange produktietijd die een film vergde. Capa was niet erg gelukkig in Ivens' ploeg: ‘Over het geheel ben ik het “zwarte schaap” van de expeditie, en dat levert me heel wat problemen op... Het zijn erg aardige lui, maar de film is hun eigen zaak (en dat laten ze me voelen) en de foto's zijn volkomen ondergeschikt... De foto's van Tai'erzhuang zijn niet slecht, maar het is echt niet eenvoudig goed te fotograferen met een grote filmcamera op je nek, vier censors in de buurt, terwijl je de cameraman moet helpen.’ Het liefst was hij onmiddellijk teruggekeerd naar Parijs.Ga naar eind37 Die avond richtte generaal Sun een diner aan om de overwinning te vieren, Theodore Du bracht liederen ten gehore die hij voor de gelegenheid had gecomponeerd en iedereen zong mee. Ivens raakte bevriend met Carlson, de Amerikaan die grote roem zou vergaren als bevelhebber van ‘Carlsons Raiders’, die tijdens de tweede wereld- | |
[pagina 199]
| |
oorlog een legendarische strijd tegen de Japanners voerden op Guadalcanal in de Stille Oceaan. Carlson paste toen de guerrillatactieken toe die hij bij het Chinese Rode leger had opgedaan. Censor Du bemoeide zich ononderbroken met het filmwerk. Op 11 april noteerde Ivens in zijn dagboek: ‘We horen een zwaar artillerieduel in het westen. Het is net of de sterke geluidsgolven van de artillerie ook de staccatogeluiden van de machinegeweren naar ons toe dragen. Ik maak me zorgen om Mr. D., we moeten hem zien kwijt te raken. 's Morgens zingt hij en praat hij je je oren van je hoofd, en is een zwakkeling. Ik hoorde dat hij voor de oorlog ergens aan de militaire academie zangles gaf. Hij heeft een goede stem, maar dat is niet genoeg. Ik kan nooit alleen en direct met de officieren en soldaten praten.’ Ivens' frustratie was des te groter omdat een van de generaals lang in Europa was geweest en een Europese taal sprak. ‘Vanmorgen om drie uur kwam er, terwijl we vast lagen te slapen, een luidruchtige en lawaaiige vent binnen die een paar woorden in het Chinees riep. We vloekten natuurlijk terug. Hadden we hem maar begrepen, hij was van de 91ste divisie die het hoofdkwartier voorbij kwam om het front te versterken, en hij wilde ons meenemen. Maar Mr. D. vertelde hem dat we niet genoeg film hadden. We hadden duizenden voet film voor onze handcamera's en Mr. D. wist het, maar hij haat het front. Honderd keer heb ik hem al verteld dat we iedere minuut klaar staan om te gaan. Ik haat hem.’Ga naar eind38 Meneer Du was al eerder bang gebleken voor de oorlog, maar het lag niet alleen aan hem dat er weinig gevechtshandelingen konden worden gefilmd, en evenmin aan de officieren ter plaatse, die Ivens verweet dat ze hem uit overmatige bezorgdheid niet toestonden naar het front te gaan. Meneer Du, noch de bevelvoerende officieren konden er omwille van de film veel aan veranderen dat het een ‘lui soort veldslag’ was, zoals Carlson al had geconstateerd, en het meeste in het donker gebeurde. De groep werkte nog een week bij Tai'erzhuang. 's Avonds werd er gekaart met generaal Sun, maar Ivens bleef zich afvragen: ‘Ben ik hier om poker te spelen?’ en hield het gevoel dat hij aan het lijntje werd gehouden.Ga naar eind39 Op 14 april aanvaardden ze de terugreis naar Hankou. Tai'erzhuang werd korte tijd later door de Japanners heroverd en hun opmars naar het zuiden ging verder.
In Hankou bereidde Ivens met Zhou Enlai zijn reis naar het Achtste-Routeleger in Yan'an voor, via Xi'an, waar een vrachtwagen klaar | |
[pagina 200]
| |
zou staan om hem naar het communistische basisgebied te brengen. Ivens probeerde nu echt van zijn censor Theodore Du af te komen en de autoriteiten gaven hem zijn zin, maar stuurden ter vervanging de minzame onderwijzer Deng, die even lastig was. Ivens kreeg officieel toestemming naar Xi'an te vertrekken en met Fernhout, Capa en verdere aanhang stapte hij op de trein die hen via Zhengzhou naar het noordwesten bracht. Xi'an was een ommuurde stad in Shaanxi, stoffig van de winden uit de Gobiwoestijn, waar de reizigers begin mei hun intrek namen in een onverwacht luxueus hotel, bij buitenlandse bezoekers bekend als het Xi'an Guest House. Het was echter niet de bedoeling van de autoriteiten dat ze verder zouden reizen. De Kwomintang-officieren in Xi'an, waarschijnlijk geïnstrueerd door Song Meiling en Huang Renlin, verboden hem door te gaan naar Yan'an, tien dagmarsen verder naar het noorden. Op 11 mei ontving Ivens bovendien een telegram uit Hankou, waarin Chiang Kai-sheks perschef Hollington Tong en Huang Renlin hen met een doorzichtig voorwendsel verzochten onmiddellijk naar de hoofdstad terug te keren. De cineast antwoordde telegrafisch dat zijn werkzaamheden dit niet toelieten en probeerde slim te zijn door een aanvraag in te dienen voor opnamen bij de Grote Muur, die in het noorden liep, richting Yan'an. Hij werd in een dagenlange tocht per gammele bus te midden van zandstormen naar een ander deel van de Muur gebracht, vijfhonderd kilometer naar het westen, bij Lanzhou. ‘Capa werd langzaam gek,’ vertelde Ivens over hun busreis. ‘De derde middag kwam hij blij naar me toe en zei: “Praat niet tegen me, ik ga terugdenken.” Twee dagen later zei hij: “Ik ben bij mijn geboorte aangekomen, je kunt weer tegen me praten.”’Ga naar eind40 Bij Lanzhou waren alleen nog wat vage ruïnes van de muur over. De opnamen ervan gebruikte Ivens later maar om de ineenstorting van het oude China uit te beelden. Ondanks alles hoopte hij nog steeds Mao's basis te kunnen bereiken of er op een andere manier opnamen te kunnen laten maken. Terwijl hij Hankou tevreden trachtte te stellen door vanuit Lanzhou een nogal merkwaardig scenario te sturen over avonturen van een studente bij de Grote Muur,Ga naar eind41 schreef hij uitvoerige aanwijzingen voor de opnamen die in Yan'an moesten worden gemaakt. Deze richtlijnen werden nooit uitgevoerd, maar ze geven inzicht in zijn utopisch denken. Hij was nog nooit in een Chinese communistische zone geweest, maar had er al een gedetailleerde voorstelling | |
[pagina 201]
| |
van, wat des te opmerkelijker was omdat hij in Spanje had geconcludeerd dat ook een globaal scenario pas op locatie geschreven kon worden. Zijn plan vermeldt zestien thema's, waaronder: studenten op weg naar Yan'an ‘pratend met de boeren’; onderwijs waar theorie en praktijk altijd nauw verbonden zijn; politieke scholing waarbij over Spanje en Amerika wordt gesproken; commandanten en soldaten die na gevechten samen bespreken hoe de strijd verlopen is; soldaten die de boeren helpen bij de oogst; de kerken worden ontzien (‘zo mogelijk Amerikaanse kerk’); de burgerbevolking die de guerrilla's helpt. Samenvattend: ‘Benadruk in de film de belangrijke en uitstekende relatie en het nauwe contact tussen leger en bevolking.’Ga naar eind42 Een aantal van deze onderwerpen komen voor in Edgar Snows Red Star over China en Ivens zal de inhoud van zijn film ook wel hebben doorgesproken met Zhou Enlai, want al deze fraaie zaken waren onderdeel van de verklaarde politiek van de Chinese communistische partij, al werd er niet altijd vrijwillig door de bevolking aan meegewerkt. Zeker rijkere boeren moesten, als ze het er tenminste levend af wilden brengen, rekenen op een bestaan van vernedering en willekeur. Scepsis was Ivens echter vreemd en als hij ervoor ijverde koste wat het kost in Yan'an te komen, was dat omdat hij vastbesloten was zijn droom in beeld te brengen, onafhankelijk van wat hij feitelijk zou aantreffen. Op 21 mei zond Hankou echter opnieuw een telegram, dat ditmaal niets aan duidelijkheid te wensen overliet: ‘Guerrilla-eenheden overal te vinden stop madame verzoekt u mee te delen dat China slechts een leger heeft onder bevel generalissimo u wordt gewaarschuwd in uw produktie niet speciale eenheid publiciteit te geven.’Ga naar eind43 Madame was natuurlijk mevrouw Chiang Kai-shek. Nu besloot de communistische partij, die haar lokale hoofdkwartier had in een nederzetting net buiten de stadsmuur van Xi'an, de reis naar Yan'an af te gelasten om de samenwerking met de Kwomintang niet in gevaar te brengen. Uit Ivens' memoires zou kunnen worden opgemaakt dat Zhou Enlai zich op dat moment in de stad bevond en al zijn overtuigingskracht in het geding moest brengen om de Nederlander de juistheid van deze beslissing te laten aanvaarden. Ivens moest de bittere pil echter wel slikken, want tegen het argument van de eenheid tegen Japan kon hij weinig inbrengen. Hij bepaalde zich nu noodgedwongen tot opnamen in Xi'an en omgeving, waarbij censor Deng hen op de voet volgde en soms zijn hand voor de lens | |
[pagina 202]
| |
hield omdat China ongunstig in beeld dreigde te worden gebracht. Armen, verminkten en bejaarden waren niet geschikt voor het buitenland. Wel ensceneerde de militaire leiding in Xi'an speciaal voor de film een parade. Ivens had er weinig waardering voor, niet zozeer omdat alles in scène was gezet, maar omdat hij nu eenmaal liever een ‘kleine rode duivel’ filmde dan een Kwomintang-optocht. De sequentie die hij ervan in The 400 Million verwerkte, veranderde hij op zijn beurt alsnog van betekenis door zijn heldin Song Qinling tussen de beelden te monteren als symbool van vooruitstrevend China. Eind juni was Ivens weer terug in Hankou, na een verlengd verblijf in Xi'an omdat hij de bof kreeg. Op 4 juli filmde hij in Hankou een vergadering van de Militaire Raad onder voorzitterschap van Chiang Kai-shek. Voor het eerst werd tijdens zo'n bijeenkomst een camera toegelaten: hij was weer in genade aangenomen nu hij onder het juk van de Kwomintang was doorgegaan. Toch wist Ivens zijn censors een paar keer af te schudden. Hij filmde een vergadering van communistische leiders en in een taxi in een donkere straat overhandigde hij een Bell&Howell Eyemo-camera met een paar rollen film aan Wu Yinxian, later vice-president van de Filmacademie in Peking. Het toestel was bestemd voor de Filmgroep van Yan'an en belandde na vele jaren trouwe dienst in een vitrine van het Museum van de Revolutie in de hoofdstad van de Chinese Volksrepubliek. Op 25 juli arriveerde Ivens met zijn medewerkers per trein in de Zuidchinese stad Kanton, de laatste opnamelocatie. Ze namen hun intrek boven in het hoogste hotel ter plaatse om een goed overzicht te hebben van de zware bombardementen die de stad teisterden. Ivens dacht later huiverend terug aan taferelen die hij er in de straten zag: ‘Twee kleine kinderen zaten huilend bij een klein kruis op de grond met wat bloed erbij en onze tolk vroeg: “Waarom huilen jullie?” En die kinderen zeiden: “Dat is onze moeder.” Er zijn dingen die je niet kunt filmen. Ze zijn onbeschrijfelijk. Zoiets gebeurt vaak in de documentaire film, omdat je je verdiept in het menselijk lijden, en soms heeft het medium niet voldoende kracht om dit over te brengen.’Ga naar eind44 Ivens en Fernhout reisden verder naar de Verenigde Staten, na een tussenstop in Hongkong, waar ze opnieuw een bezoek brachten aan Song Qinling. Op 21/20 augustus 1938 passeerden ze de datumgrens aan boord van de Philippine Clipper van Pan American Airways, op weg naar San Francisco. Robert Capa trok China weer in, | |
[pagina 203]
| |
eindelijk vrij om zijn eigen werk te doen. De grote fotograaf werd in 1954 gedood toen hij op een mijn liep tijdens de slag bij het Vietnamese Dien Bien Phu.
‘Allemaal buitenopnamen bij zonnig weer.’ Zo besloot Ivens een samenvatting uit zijn Chinese dagboek die in de New York Times werd gepubliceerd.Ga naar eind45 Toen hij echter in Hollywood de resultaten van bijna zeven maanden China overzag, was hij zo ontmoedigd dat hij er ernstig over dacht al het negatiefmateriaal te vernietigen, en aan bestuurslid Herman Shumlin van History Today schreef hij dat zijn reputatie als cineast met de Chinafilm op het spel werd gezet.Ga naar eind46 Een aantal mensen bekeek de rushes en sprak hem moed in, zoals Dashiell Hammett, detectiveschrijver en echtgenoot van Lillian Hellman, John Howard Lawson, scenarioschrijver en voorzitter van de communistische-partijafdeling van Hollywood, en Dudley Nichols, voorzitter van de scenaristenvakbond en schrijver van John Fords Stagecoach en The Informer.Ga naar eind47 Voor zijn vertrek naar China had Ivens Nichols al gevraagd mee te gaan als scenarist, maar hij had het te druk. Hij schreef wel een commentaar voor The 400 Million, dat door Ivens en Frontier Film-lid Ben Maddow echter drastisch moest worden bewerkt, want tekstschrijven bij een documentaire was toch iets anders dan een speelfilm schrijven.Ga naar eind48 Niettemin verscheen Nichols' naam in de credits en die van Ben Maddow niet; Nichols was beroemd en het was nu eenmaal voor de goede zaak. Dat The 400 Million er uiteindelijk toch kwam, was volgens Joris Ivens grotendeels te danken aan de kundigheid van Helene van Dongen. Het resultaat van alle inspanningen was een zwakke film. Er kwamen fraaie shots in voor, maar aan het geheel was te zien dat hij, afgezien van het gedeelte over Tai'erzhuang, moest worden gemonteerd uit onsamenhangend materiaal. Ivens borduurde opnieuw verder op het oude idee de documentaire te verlevendigen met een individuele geschiedenis. Nu de ‘kleine rode duivel’ ontbrak, werd in de montagekamer een sergeant Wong gecreëerd uit een paar close-ups van een waarschijnlijk willekeurige militair. Al beantwoordde ook deze derde poging na Lied van de helden en The Spanish Earth om een verhaallijn rond een personage te scheppen niet aan Ivens' verwachtingen, hij bleef erbij dat het verhaalidee ‘tien keer juist’ was.Ga naar eind49 Componist Hanns Eisler, die begin 1938 vanuit Europa naar de Verenigde Staten was uitgeweken, schreef de filmmuziek. Hij | |
[pagina 204]
| |
deelde Ivens' twijfels over de kwaliteit van het geheel, getuige zijn voorstel als titel te kiezen: ‘Notes towards a Film on China’.Ga naar eind50 Na een preview voor de Amerikaanse Vrienden van het Chinese Volk in Hollywood, ging de film op 7 maart 1939 in première in de Newyorkse bioscoop Cameo. Inmiddels waren de politieke spanningen in Europa echter hoog opgelopen en de belangstelling voor China verminderde navenant. Alleen Amerikaanse Chinezen gingen de film massaal zien, hiertoe aangespoord door affiches die op grote schaal in Chinese restaurants en wasserijen waren opgehangen, maar hun hoefden we niets te vertellen, aldus een teleurgestelde Ivens. Hij liet de zaken verder over aan Garrison Films, dat ook The Spanish Earth distribueerde, en vertrok met John Fernhout naar Europa voor een bezoek van zes weken - opnieuw met het passagiersschip Normandie. Fernhouts echtgenote Eva Besnyö kwam hen ophalen in Parijs en op 14 april 1939 arriveerden ze op het Amsterdamse Centraal Station, waar ze werden verwacht door verslaggevers van Het Volk, de nrc en andere bladen. In het Noordhollands Koffiehuis vertelden ze de reporters over hun Chinese avonturen, Ivens kondigde aan in het Amazonegebied een film te zullen maken over Roosevelts Zuid-Amerikapolitiek, en Fernhout deelde mee in de Verenigde Staten een plan te hebben ingediend voor een film over de Birmaweg in Zuid-China.Ga naar eind51 Vervolgens vertrok het gezelschap per watertaxi naar Keizersgracht 522, waar Eva Besnyö woonde. Na twee dagen Amsterdam reisde Ivens door naar de familie in Nijmegen. Zijn vader schreef: ‘Het was een verkwikking hem bij ons te hebben. Heel veel uren gepraat over Wim, over Ma, over mij, over Capi.’ De oude heer noteerde hoopvol dat George nu zelf inzag ‘dat hij zich vestigen moet en dat bohemienleven moet eindigen. Hij hoopt binnen drie maanden goed betaald geregeld werk te hebben. Ook zal hij zijn boek over China afmaken.’ Vol twijfel voegde hij eraan toe: ‘Zou dat alles zo gaan?’ Het boek over China, dat ‘Today is tomorrow’ moest gaan heten, verscheen in ieder geval niet. Vader Ivens was blij met de visite: ‘George was bijzonder hartelijk, ook wat het verlies van Wim betreft.’Ga naar eind52 De volgende dag bracht hij George naar de trein en zo zagen ze elkaar op het station van Nijmegen voor het laatst. In 1941 zou Kees Ivens overlijden. Zijn zoon reisde naar Parijs, maar stapte nog uit in Amsterdam om een bezoek te brengen aan Wims graf op Zorgvlied. | |
[pagina 205]
| |
Buiten de Verenigde Staten draaide The 400 Million slechts sporadisch en in Nederland arriveerde hij pas eind 1939, waar hij in de resterende maanden voor het uitbreken van de oorlog alleen in besloten kring werd vertoond. Pas in september 1945 ging de film ter keuring, waarna hij zonder coupures werd vrijgegeven.Ga naar eind53 Sinds 1938 was er echter veel gebeurd in de wereld, en de publieke belangstelling voor The 400 Million bleef ook in Nederland minimaal. |
|