tegen sommige uitkomsten van het democratisch proces. Het is een vorm van, in onnavolgbaar Haags idioom, ‘selectief winkelen’: je aanvaardt en gebruikt de democratie zolang je het met de uitkomsten ervan eens bent. Is dat niet het geval, dan acht je je principieel niet langer gebonden aan democratische besluiten.
Dat selectieve, soms opportunistische karakter heeft burgerlijke ongehoorzaamheid in de loop der tijd omstreden gemaakt. Zolang het je doelen dient, beroep je je op de democratie, is dat niet het geval dan deugt ze niet. Daarbij komt dat het afwijzen van sommige democratische uitkomsten retorisch en ideologisch dikwijls samengaat met het aanvechten van de rechtmatigheid van het gehele bestel. Een minderheid die zich in woord en daad tegen een meerderheidsstandpunt keert, heeft overdrijving nodig om die afwijzing te rechtvaardigen. Het bestel wordt dan the system, een democratische overheid verschijnt als vijand, als totalitaire, bezettende macht. Die strekking, het overbekende ‘goed na de oorlog’ dat zich bedient van de parolen van de illegaliteit, kleeft intussen sterk aan het begrip burgerlijke ongehoorzaamheid, ook al omdat het in de nadagen van de Koude Oorlog werd aanbevolen als alternatief voor gewapende afweer bij een bezetting door de Sovjet-Unie.
Waar het om gaat, is dat gewone burgers, uit individuele gewetensnood dan wel om sociale actie te voeren, in gemoede ongehoorzaam kunnen zijn. Zij mogen overtuigd zijn van de perfiditeit van de overheid en haar dienaren en allerlei andere min of meer dwaze en radicale dingen denken, daar ook nog eens naar handelen en in laatste instantie de consequenties van hun dissidentie ondergaan. Zo kunnen gewone burgers hun afkeer van de Koppelingswet en hun engagement met afgewezen asielzoekers of andere illegalen botvieren door geld voor hen te geven of in te zamelen. Wethouders zijn echter geen gewone burgers, voor hen gelden andere rechten en plichten. Welke hun politieke affiniteit ook is, hun ambt noopt hen tot loyaal medebewind met de rijksoverheid. Het spreekt vanzelf dat zij negatief over rijksbeleid mogen oordelen, het is ook al vanzelfsprekend dat zij daar luid, duidelijk en hardnekkig uiting aan kunnen geven, maar dissident