als volksvertegenwoordigers, zoals partijgenoten van haar in de Tweede Kamer al enige tijd af willen van de immuniteit van volksvertegenwoordigers die in een vertegenwoordigend lichaam uitspraken doen die in strijd zijn met de wet. Beide verlangens maken deel uit van een aanhoudend offensief van de zittende politieke klasse tegen alles wat multicultureel vies en voos is. De grootste stok achter de deur in deze strijd voor openbare betamelijkheid is artikel 1 van de grondwet, het non-discriminatie-artikel. ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook is niet toegestaan.’
Dit is in korte tijd de canon geworden voor een nieuwe orthodoxie in het maatschappelijk leven, een geopenbaarde waarheid waaraan ook dwarse niet-gelovigen zich in woord en geschrift dienen te houden. Artikel 1 is een grondrecht van de burgers, een hoog rechtsbeginsel waaraan in de allereerste plaats de overheid zich in het maatschappelijk verkeer strikt dient te houden. De principiële gelijkheid van rechtsbedeling vloeit er uit voort, zo ook gelijke kansen op het vervullen van belangrijke ambten of eenvoudige banen bij de overheid. Dat is een goed en noodzakelijk streven. Zoals het is, is het al een kolossale opgave voor de overheid om haar eigen veelvormige doen en laten zelfs maar in enige mate in overeenstemming met dit beginsel te brengen.
Een andere kwestie is, of het eerste grondwetsartikel ook de omgang tussen burgers kan reguleren. Hoe moeten individuele burgers zich, gegeven hun uiteenlopende voorkeuren van bijvoorbeeld seksuele of godsdienstige aard, aan het non-discriminatie-artikel houden? Als het om onze persoonlijke levenssfeer gaat, kan niemand zich daarvan een zinnige voorstelling maken. Artikel 1 staat dan al snel op gespannen voet met andere, formele of anderszins, grondrechten, zoals gewetensvrijheid, het recht op privacy en de vrijheid van meningsuiting. Geen van die vrijheden is absoluut, en burgers die het publieke domein betreden en daar kond doen van hun voorkeuren en opvattingen, zullen zich daarbij aan de wet moeten houden en andermans gevoeligheden en