zien van ‘vestibulaire’ vagina. Hier liet Erikson zich kennen als de traditionele freudiaan die hij bleef, ondanks zijn retouches van de klassieke psychoanalyse. Eriksons psychobiografische helden (G.B. Shaw, naast Gandhi en Luther) en schurken (Hitler, in mindere mate Gorki) zijn ook allen mannen. Zoals Erikson zijn lot verbond met de psychoanalyse, zo hechtten zijn hoofdpersonen zich na een manmoedige worsteling om identiteit aan een leidend, vitaliserend denkbeeld welks tijd was gekomen.
Ook de tijd voor Eriksons ideeën kwam: de jaren vijftig en zestig in Amerika. In 1950 verscheen zijn hoofdwerk, Childhood and Society (‘Het kind en de samenleving’), dat herdruk op herdruk beleefde en hem op de campus de status van ‘cultheld’ bracht. Het ging over het leven zelf in de eerste jeugdcultuur ter wereld, het product van welvaart, hoger onderwijs voor velen, sociale en geografische mobiliteit; over mom en de Amerikaanse identiteit, ook de etnische.
Childhood and Society was tegelijkertijd gedurfd (seksueel geladen), bevestigend (genitale heteroseksualiteit als norm), zingevend (hoe word ik een volwaardige volwassene?), en bovenal optimistisch. Want Eriksons ontwikkelingsleer is, anders dan de door het duistere individuele verleden bepaalde levensloop à la Freud, een open systeem. Het biedt telkens de hoop op een nieuw begin. Uit de ziedende driften van het Id komt een plastisch ego voort dat zich laat kneden door de cultuur. Eveneens modern Amerikaans, passend bij een samenleving van nieuwkomers, is Eriksons inclusieve identiteitsbegrip (Identity, Youth and Crisis, 1968). Geen buitensluitende uniciteit, maar een open, nieuwe ervaringen opnemende grootheid. Niet hun geboorte bepaalt wie en wat mensen worden, maar hun specifieke lotgevallen en wat zij zelf doen met hun existentiële keuzen en kansen.
Naar Eriksons identiteitsbegrip bestaat in onze politiek correcte jaren nog maar weinig vraag. Het viel ten prooi aan het ‘narcisme der kleine verschillen’, zoals Freud het noemde. Wat bij Erikson grotendeels cultuur was, dus plooibaar, is inmiddels geannexeerd door een primitieve natuur: ‘identiteit’ heeft een essentialistische, onaantastbare etnisch-raciale kern gekregen. Van