| |
| |
| |
De verwarde natie
Donderdag 7 april, bij halftwaalf, de avond van het irt-debat in de Tweede Kamer. Een poging nog een staartje daarvan op televisie op te vangen levert geen Haags nieuws op, wel het slot van Paul Wittemans De Kloof. Hedy d'Ancona doet zwoegend en zuchtend - is er enige wanhoop te bespeuren? - haar best om het goed geselecteerde en dus morrende volk in de studio voor haar denkbeelden te winnen en te pacificeren. Het gaat, allicht, over ‘de’ buitenlanders. Over asielzoekers, illegalen, vermeend of echt voorrangsbeleid, kleine afgunst en grote frustraties.
De cast is maar al te bekend, het stuk ook. Een getergde mevrouw die op het nippertje toch nog ‘goed’ heeft gestemd - hoe lang nog? Een mevrouw-met-Surinaamse-schoondochter, dus zeer kredietwaardig, maar o,o... Een mijnheer, alweer een solide steunpilaar van de samenleving, die niet begrijpt waarom zijn dochter geen huis krijgt in hun tuindorp en asielzoekers wel. Een geest, niet aanwezig, maar iedereen spreekt erover: de Centrumdemocraten. De gesoigneerde Turkse jongeman, type ideale schoon zoon, bezig met zijn lange mars door de instituties: reeds ex-voorzitter van de Islamitische Raad, politiek entrepreneur binnen het cda en nu verbonden aan het Amsterdamse Centrum Buitenlanders. Een presentator die professioneel invoelend met iedereen meebuigt, maar toch duidelijk laat merken aan de goede kant te staan. En natuurlijk de minister.
Zij mag het slotwoord spreken en doet dat geduldig en routineus gedreven. Kunnen er honderdduizend asielzoekers per jaar
| |
| |
bij? Ze omzeilt een rechtstreeks antwoord: iedereen die recht heeft mag komen. Maar de ware vraag is: in wat voor land willen wij wonen? De toekomst van de samenleving, daar gaat het om. Wij maken nu uit of die optimistisch blijft - ze gebaart naar de etnische melange van aantrekkelijke jonge mensen in het publiek. Ja, ze beseft dat er problemen zijn. Maar ze heeft goede hoop. ‘Als we het willen, met zijn allen willen...’ Dan valt het doek, de aftiteling.
Wie het zag was toeschouwer van de zoveelste opvoering van hét politieke leerstuk van onze jaren. Het is een moeilijk, wat ontoegankelijk stuk, met weinig handeling en veel korte, elkaar snel opvolgende en verwarrende scènes, met een verteller en een nadrukkelijke moraal. Het gaat er brechtiaans van-dik-hout-zaagtmen-planken aan toe, en maakt korte metten met morele nuances, existentiële dilemma's, kleinmenselijke verdrietigheden en kleinburgerlijke zorgen. Het is dan ook bepaald geen tragedie, want behept met een eendimensionale moraal, en het leerstuk vertelt keer op keer dat Nederland onherkenbaar en onvermijdelijk zal veranderen, dat tegenstand geen zin heeft en dat iedereen zich moet schikken naar de onontkoombare gang van de geschiedenis. Daarvoor dienen op korte termijn offers te worden gebracht. Uiteindelijk om onze eigen bestwil, want het onontkoombare is gelukkig tevens het wenselijke. De beloning op langere termijn is een beter, gevarieerder, veelkleuriger, rijker en vitaler Nederland: een multiculturele, multi-etnische samenleving.
Veel toeschouwers blijven verward en ongelovig achter. Ook dat hoort bij het ritueel van de opvoering. Zij weten het zo net nog niet. Niet of de komst van talloze nieuwelingen werkelijk onvermijdelijk is, en niet of de nieuwe, schone toekomst wel zo wenselijk is als door de deskundigen wordt beweerd. Natuurlijk, echte asielzoekers moeten worden geholpen, maar zij hebben net weer de beelden op tv gezien van honderden, misschien wel duizenden illegale Pakistani, Turken, Ghanezen, Noord-Afrikanen, Indiërs die, van heinde en verre gekomen, een verblijfsvergunning trachten te bemachtigen. Zij kennen de ‘Nederland Immigratie- | |
| |
land!’-discussie en de uitspraken van politici als Jan Pronk, Ed van Thijn en andere Samaritanen binnen de PvdA, die neer lijken te komen op een onbeperkte opnameverplichting.
Misschien herinnert iemand zich ook nog het regeerakkoord - alweer uit november 1989 - met trefwoorden als: asielzoekers... aanzienlijke stijging... centrale opvang... gemeenten... meer ruimte... dringend beroep... meer opvangplaatsen... budgettaire aspecten... verstopping in de behandeling van aanvragen... Of deze passage: ‘De regering streeft naar een samenhangend vreemdelingenbeleid om de immigratie te beheersen en te reguleren. Dit vereist heldere regelgeving. Om te bereiken dat snel, maar zonder te kort te doen aan de eisen van de rechtspraak, beslissingen kunnen worden geëffectueerd, zullen de procedures moeten worden herzien. Daarnaast zal een aantal instrumenten worden ontwikkeld om de illegale immigratie en de daarmee verband houdende illegale tewerkstelling tegen te gaan.’
Het publiek slaakt hoe dan ook kreetjes van ongeloof wanneer minister d'Ancona met grote nadruk zegt dat niemand zomaar, zonder goede reden Nederland binnenkomt en dat wie niet aan de criteria voldoet, wordt verwijderd. Men weet intussen dat de Vreemdelingenwetpassiefwordt gehanteerd, dat ‘Schengen’ nog niet werkt en de grens wijdopen staat. Men weet ook dat Justitie en wvc almaar met elkaar bakkeleien over de opvang van asielzoekers, over procedures en wachttijden. Evenmin gelooft men dat illegalen - hoeveel zijn het er wel? - geen beroep doen op sociale voorzieningen en de woningvoorraad. In Amsterdam mochten zij nota bene stemmen voor de deelraden.
Het sterke vermoeden bestaat dat de autoriteiten van hun bestuurlijke nood, van hun onvermogen om in de huidige internationale omstandigheden nog effectief te ordenen en te regelen, een deugd proberen te maken. Dat zij weer eens de bestuurlijk beproefde sprong hebben gemaakt van voldongen feit naar wenselijke norm, van ‘er komen steeds meer vreemdelingen en we kunnen daar weinig tot niets tegen doen’ naar ‘het is goed dat er steeds meer vreemdelingen komen’.
| |
| |
Verwonderlijk, zeker bij nader inzien, zijn tempo en souplesse waarmee politiek, bestuur en weldenkende openbare mening overeenstemming over deze ingrijpende kwestie bereikten. Inderdaad, de politiek-bestuurlijke elite verbond zich de voorbije jaren, terwijl men het perspectief op de Maakbare Samenleving liet varen, stilaan met een nieuw Grand Design voor Nederland: de multiculturele heilstaat. Wetenschappers, minderhedenspecialisten, zaakwaarnemers, koepels, speciale commissies, beleidsambtenaren, adviesraden, middenveld - allen wijden zich aan dit nieuwe, grote doel. Bestaande bureaucratieën vormen energiek nieuwe jaarringen van banen, afdelingen, secties, loketten, stafdiensten, commissies, steunpunten, diensthoofden voor de nieuwe taken en beleidsdoelstellingen. Quartair Nederland kan weer jaren voort. En wie zich, hoe omzichtig ook, even buiten die consensus waagt, heeft het op slag verkorven, zoals vvd-leider Bolkestein ondervond toen hij opriep tot het minderhedendebat. Dat mocht, mits er geen verschil van mening ontstond. Sindsdien wordt hem steeds zorgelijk de maat genomen: hij heeft nog niets miszegd, maar...
De eendracht is angstig conformistisch. Daarbij horen nieuwe gezindheidstoetsen en een benauwend moreel absolutisme. Nederland vol? De gedachtenpolitie is paraat. Zorg om het milieu, het Groene Hart, bevolkingsdruk... het zijn bijna van de ene op de andere dag reactionaire, fascistoïde muizenissen geworden. Weldenkend ben je nu pas als je roept dat Nederland helemaal niet vol is. Maar links en humanistisch Nederland hebben een lange neo-malthusiaanse traditie: de ooit voor geboorteregeling en -beperking ijverende nvsh is daar nog uit voortgekomen - de wereld, Nederland, was vol, dachten deze pioniers. Het is vergeten, de traditie wordt totaal verloochend. Nog niet eens zo heel lang geleden was een katholieke wetenschapsminister de risee van het denkende deel der natie toen hij het waagde tijdens een vlucht boven Nederland op te merken dat het land van bovenaf gezien helemaal niet vol was. De geborneerdheid! Je moest wel een paap zijn, dus voorstander van de ‘fokpremie’, om zo'n domheid te begaan. Een bekende links-liberale journalist beklom tot voor kort
| |
| |
nog periodiek zijn stokpaardje over de rampspoed die Nederland had getroffen doordat na de oorlog was verzuimd een effectieve bevolkingspolitiek te voeren. Vergeten, verdonkeremaand. In ieder geval schrijft deze opinieleider het klootjesvolk nu een heel andere les voor: er kan, nee, er moet meer bij.
De tijden veranderen en daarmee de omstandigheden. Het is dus geen schande om opvattingen te herzien. We doen niets anders. We denken nu heel anders over allerlei zaken dan tien jaar terug. Over de verzorgingsstaat, volledige werkgelegenheid, de rol van de overheid, openbare orde, ontwikkelingssamenwerking, de Maakbare Samenleving, het optillen van de onderkant, de Koude Oorlog en de inburgering van nieuwkomers. Prima. En: Malthus had ongelijk. Maar de eerlijkheid gebiedt wel dat we het schuiven, kantelen of kruien van onze opinies toelichten en beargumenteren. Het is valsheid in geschrifte om net te doen of je altijd al ‘goed’ dacht en alleen domoren die wijsheid nog niet eerder bezaten.
Het zijn deze onhebbelijkheden en tegenstrijdigheden die discussies over vreemdelingen - het minderheden- en immigratiedebat - onwaarachtig en gelijkhebberig maken. Hoge rechtsbeginselen en morele principes, vermengd met intellectueel en politiek opportunisme en bestuurlijke onmacht. Argumenten die uit heel verschillende vaatjes worden getapt, elkaar eigenlijk logisch opheffen, maar door elkaar gehusseld de goegemeente als een gezonde, smakelijke levertraan worden aanbevolen. Verheven voluntarisme loopt hand in hand met platvloers determinisme. Het is een debat met een apodictisch en retorisch karakter: beweringen zonder bewijzen.
De morele hoogmoed van intelligentsia en bestuurlijke elite misvormt de actuele discussies en maakt ze onvruchtbaar en potentieel gevaarlijk. Het ‘verstandige’ kamp koestert zijn inzichten, benoemmacht en de leerstellige zekerheid van de onontkoombaarheid en wenselijkheid van het nieuwe Grand Design. Aan de overkant van de straat, bij de ‘gewone mensen’, zien we onzekerheid, verwarring en - hier en daar - weerbarstige en, eu- | |
| |
femistisch gezegd, ongemanierde tegenstand. De onwankelbare waarheid van het leerstuk botst met de emoties, twijfel en wanhoop uit een klassieke noodlotstragedie.
Vanuit die heel verschillende belevingswerelden is het slecht met elkaar praten, zoals telkens weer blijkt. Zelfs als de consensus der weldenkenden op onomstotelijke feiten en waarheden berust, blijft er het probleem van de emotionele acceptatie. Wat de politiek-bestuurlijke elite voor wenselijk en waar houdt, wil de andere kant misschien wel helemaal niet, hoe goed men ook is geïnformeerd. Hetzelfde weten, is nog niet hetzelfde willen. Minister d'Ancona was daar heel openhartig over toen ze in De Kloof zei dat Nederlanders worden geconfronteerd ‘met iets waar ze niet om gevraagd hebben’. Er is weliswaar een officieel regeringsstuk, de gedegen Minderhedennota uit 1983, maar geen der verkiezingsprogramma's uit de jaren zeventig en tachtig heeft de kiezers ooit een multiculturele utopie voorgehouden. De wenselijkheid - of noodzaak - ervan is dan ook nooit via de stembus beslecht of bevestigd.
Wat is dan de democratische rechtmatigheid van de hele onderneming? Ook in andere opzichten heeft die, ondanks de vanzelfsprekende adhesie die zij ondervindt, nog geen heldere grondslagen. Welke morele of rechtsbeginselen nopen nu precies gevestigde ingezetenen, oude en nieuwe, nog wat in te schikken en solidair te zijn met steeds weer nieuwe nieuwkomers? Als het er echt op aankomt zijn het vragen waar politici en opinieleiders een grondig antwoord op schuldig blijven. Sterker, de gevestigde partijen staan met lege handen. Dat is ook de reden dat zij deze verkiezingsmaanden weer angstvallig proberen deze brandende kwestie te depolitiseren door haar zo min mogelijk te beroeren. Een teken van beschaving, ongetwijfeld - politieke polarisatie rond het onderwerp kan de gemoederen te veel verhitten. Maar het levert wel de curieuze figuur op dat een aangelegenheid die bij uitstek raakt aan de grondslag van het nationale bestaan, en die door velen - in elk geval de ‘gepassioneerde minderheid’ die heden uiterst rechts stemt - ook als essentieel wordt ervaren, voor politieke strijd onontvankelijk is verklaard.
| |
| |
Het probleem voor de politiek is dan ook formidabel, en komt neer op een politiek-filosofisch vacuüm in het hart van de hele discussie. Terwijl volgens de boekjes de politieke macht bij het volk hoort te liggen, is het niet langer duidelijk wie dat volk vormen, noch wat zijn machtsbereik is. De Amsterdamse politicologen Elbers en Fennema roeren dit delicate punt aan in Socialisme & Democratie (december 1993), het maandblad van de Wiardi Beckman Stichting. Zij schrijven (‘Strategie tegen racistische partijen’): ‘De leuze “eigen volk eerst” is niet gebaseerd op feiten, maar op een politieke keuze. De moeilijkheid bij het bestrijden van die keuze is dat een dergelijke keuze kan worden afgeleid van de grondslag van ons politiek bestel, waarin de politieke macht gebaseerd is op de volkssoevereiniteit. Wanneer het volk de basis vormt van de legitieme machtsuitoefening kan men dat volk moeilijk kwalijk nemen voor zichzelf te kiezen. Men kan dus de leuze “Nederland voor de Nederlanders” niet bestrijden door het tegendeel te beweren (“Nederland voor de buitenlanders”).’ Iemand als Janmaat zou, menen zij, moeten aangeven ‘wie er volgens hem nu wel en niet tot het volk gerekend moeten worden’.
Die opgave geldt uiteraard ook voor de andere politieke partijen. Wie zijn het volk en voor wie is Nederland eigenlijk? Wie kunnen of moeten hier wonen, werken, naar school gaan, stemmen, rechten laten gelden op de voorzieningen van de verzorgingsstaat, openbare ambten bekleden? Elbers en Fennema fluisteren hun PvdA-lezers geen rechtstreeks antwoord in op hun vraag aan Janmaat. Zij suggereren echter wel dat het waarschijnlijk niet principieel van dat van de cd'er zal afwijken. Tegenover diens ageren voor ‘etnische solidariteit’ - dat zij opvatten als een reactie op individualisering en werkloosheid - zouden zij de traditionele ‘socialistische solidariteit’ willen plaatsen. ‘Het socialisme is echter in diskrediet geraakt en in plaats van socialistische solidariteit bepleiten vooraanstaande PvdA'ers tegenwoordig een meer marktgericht denken en een verdergaande individualisering.’ Maar, stellen zij, die bieden geen soelaas voor het ‘maatschappelijk isolement van de proletarische achterhoede’.
| |
| |
Lost die nobele idee van de ‘socialistische solidariteit’ iets op, althans in theorie, of is het een deus ex machina? Het is moeilijk in te zien hoe deze slaagt waar andere falen, want de vraag blijft: wie zijn het volk? Alle officiële ingezetenen? Dat is gelukkig onomstreden. Het ingezetenschap en het staatsburgerschap, met alle rechten en plichten van dien, zijn te verwerven - zelfs de cd bestrijdt dat principe officieel niet. Maar welke nieuwkomers, en hoeveel, laten we toe, dat is de vraag die steeds dringender aan de orde wordt gesteld. Hoe zit het met de illegalen, of met de honderdduizend asielzoekers per jaar van Jan Pronk en Felix Rottenberg, dan wel de messianistische versie van de socialistische solidariteit: ‘Iedereen die hier aan de poort klopt’? Die uitnodiging lijkt alleen maar de willekeur van de ratrace van dit moment in stand te houden: jonge, redelijk opgeleide mannen met een paar centen op zak die in staat zijn tickets en papieren te kopen en erin slagen een westerse grens te passeren.
Ook de gedachte om officieel een immigratieland te worden, dus net als de traditionele immigratielanden de toegang goed te reguleren en binnenkomers op hun vaardigheden en economische bijdrage te selecteren, biedt geen antwoord op de volks- annex solidariteitsvraag van Elbers en Fennema. Die aanpaktart om te beginnen de eigen logica van zijn pleitbezorgers. Die redeneren immers dat immigratie niet tegen te gaan is, dat ze toch plaatsvindt, of we het nu willen of niet, en dat we de instroom dus moeten reguleren. Maar hoe kán dat als de spontane immigratiedruk niet is te beteugelen? Als nul-immigratie ondoenlijk is, zoals zij betogen, hoe is de kraan dan wel na vijftigduizend of honderdduizend binnenkomers dicht te draaien? Officiële immigratie kan bovendien de positie van al in Nederland gevestigde bevolkingsgroepen zeer negatief beïnvloeden, zoals die van de nieuwe generatie Nederlandse Marokkanen.
De verruiming van de Amerikaanse immigratiewetgeving in de jaren zestig, zo wordt nu algemeen ingezien, heeft groot nadeel berokkend aan de economische kansen, en daarmee aan de emancipatie van de Amerikaanse zwarten. Zij werden op de arbeidsmarkt verdrongen door goedkopere nieuwkomers. Ook hier
| |
| |
dus de vraag: solidair met wie? Gevestigd Amerika was dat - door hen toe te laten - wel met nieuwkomers, maar ondanks het toen ook gelanceerde programma voor de Great Society, per saldo - en wellicht onbedoeld - niet met de zwarte medeburgers. De Amerikaanse ervaring is daarom allerminst bemoedigend voor het vooruitzicht op solidariteit in een multi-etnische, multiculturele samenleving. Juist de etnisch-culturele, maar ook regionale, verscheidenheid van die immigrantenmaatschappij heeft tot gevolg gehad dat ‘there is no socialism in America’, dat wil zeggen geen socialistische solidariteit in de vorm van een uitgebreide verzorgingsstaat.
Aanzienlijke etnische, culturele of religieuze diversiteit schept nu eenmaal geen a priori vanzelfsprekend kader voor solidariteit, de noodzakelijke voorwaarde voor het tot stand brengen van een verzorgingsstelsel. Dat zou anders moeten zijn, maar is het (nog?) niet. De verzorgingsstaat is per definitie exclusief. Hij bestaat bij de gratie van het uitsluiten van niet-gerechtigden, van een enigszins helder en doorleefd idee van ‘wij’ en ‘zij’, en is aldus verankerd in, om niet te zeggen de gevangene van, de nationale staat.
Praktisch heeft solidair zijn met iedereen trouwens geen enkele betekenis: wie dat is, is het met niemand. Universele solidariteit, of zoiets, is niet alleen geheel gratuit maar ook innerlijk tegenstrijdig. De oplossing van Elbers en Fennema, ‘socialistische solidariteit’, voor het handhaven van sociale cohesie in een multietnische samenleving, is zo bezien eerder een van de oorzaken van de dreigende desintegratie van de West-Europese verzorgingsstaten dan een remedie voor het probleem van de solidariteit. Met wie? - dat blijft de kwestie. Het is niet voor niets dat de recente federalisering van België meteen ook vragen heeft opgeroepen over de voortzetting van de solidariteitsplicht van de rijkere Vlamingen jegens de Walen. Blijkens de berichten is het vooral aan de Koning, als waakzaam hoeder van de nationale eenheid, te danken dat die nog wordt gehonoreerd en dat de sociale kassen niet al verdeeld zijn.
| |
| |
Staat en natie in het zojuist nog - hoewel pas sinds de Tweede Wereldoorlog - redelijk netjes geordende Europa, staan onder heftige druk. De nationale staten in West-Europa, in oorsprong het product van zowel het negentiende-eeuwse nationalisme als het liberalisme, zijn vooral rafelig aan het worden als gevolg van een ‘dubbel functieverlies’: door het uit handen geven van bevoegdheden aan multinationale instellingen, vooral de Europese Unie, en door decentralisatie en regionalisatie. Daarbij komen nog de effecten van afslanking, verzelfstandiging en privatisering van overheidsinstellingen en, in het algemeen, het opgeven van een actieve rol van de staat in het economisch leven. De naties of volkeren, althans de door de historie op één grondgebied samengebrachte bevolkingsgroepen die met elkaar daarvoor mogen doorgaan (‘de’ natie bestaat niet, is een mythe), rafelen aan hun zomen vanwege de sterk toegenomen beweeglijkheid van mensen. Er is vrij menselijk verkeer tussen de landen van de Europese Unie en toenemend, zij het niet steeds vrij, verkeer vanuit landen buiten het grondgebied van de Unie, vanuit Oost-Europa, Azië en Afrika. West-Europa heeft de afgelopen decennia vele miljoenen nieuwe burgers opgenomen en zal er ook de komende decennia weer miljoenen opnemen.
In een artikel in Beleid & Maatschappij (‘Emotionele binding van onderdanen’) schetst de Leidse historicus Blockmans nog eens het alweer overbekende beeld van grote verwarring in Europa na de euforie over de val van de Muur, ‘1992’ en het Verdrag van Maastricht. ‘Terwijl de eg-bureaucratie zich opmaakte om de Verenigde Staten van Europa te vieren, kwam de snelle desintegratie van de politieke en maatschappelijke orde in Oost- en Zuidoost-Europa de feestvreugde behoorlijk bederven.’ Andere party-crashers zijn onvoorziene migratiestromen, nieuwe economische concurrentie, de bijna mislukte referenda in Denemarken en Frankrijk, regionale bewegingen en separatisme in eu-lidstaten.
Er is niet alleen sprake van staatkundige integratie, maar ook van desintegratie als gevolg van ‘behoeften die de bevolking blijkbaar als fundamenteel aanvoelde’ en die door de Europese be- | |
| |
leidsvoerders niet werden opgemerkt. Blockmans betitelt die ongevoeligheid als ‘technocratisch hermetisme’. Bestuurders, gevestigde politici, wetenschappers houden er een te rationeel mensbeeld op na, dat geen rekening houdt met de emotionele en culturele kanten van het menselijk bestaan. Hun behoeften worden gereduceerd tot louter economische. Maar die kunnen onderdanen nooit voldoende verbinden met de zaak van hun heersers. Daarvoor zijn emotionele bindingen nodig, die existentiële waarden betreffen. Blockmans noemt er drie, in volgorde van hun historische opkomst: de dynastie, de religie en de natie. Zij ‘scheppen voor een individu een verzekerde plaats in een ruimer sociaal (en bovenaards) verband’.
Als dit zo is, dan gaat Europa - ook Nederland - moeilijke tijden tegemoet. De dynastie bestaat nauwelijks meer, hoewel zij zich in Nederland en België weer zou kunnen opwerken tot een unifiërende kracht. De religie boet overal, maar zeker in Nederland, aan kracht in. Haar als bindmiddel eigenlijk wel terug willen hebben, à la Bolkestein, is net iets te veel Baron van Münchhausen: de onmogelijke opgave jezelf aan je haren uit het moeras te trekken. En de natie is niet langer vanzelfsprekend, zeker niet als kader van solidariteit. Maar bovenal: het amorele, doelloze economisch reductionisme van de Europese Unie leidt alom tot een verkilling van de maatschappelijke verhoudingen, tot verhevigde concurrentie en, waarschijnlijk, tot een hernieuwde strijd van allen tegen allen. Staat en natie verschijnen in deze anti-utopie nog uitsluitend als grondgebied voor het bijeenbrengen van productiefactoren, respectievelijk als productiefactoren. Wat bindt ons dan nog, waardoor willen wij de wetten nog gehoorzamen, solidair zijn met oude en nieuwe medeburgers? Het Grand Design van de multiculturele samenleving?
Blockmans lijkt te geloven van wel, want als nieuw aantredend ‘bindmiddel’ noemt hij de consumptiemaatschappij, ‘het wereldbeeld, geschapen door de audiovisuele massamedia via een vloeiende overgang tussen fictie, reclame en werkelijkheid’. Hij wordt bijna lyrisch, rept van de ‘fenomenale doorbraak van de elektronische massamedia’, ‘bedwelmende beïnvloeding’. ‘Het maat- | |
| |
schappijbeeld dat de indringende esthetiek van de studio's via emotionaliteit en personificatie laat doordringen in de huiskamers, is regelrecht dat van het competitieve materialisme eigen aan de kapitalistische consumptiemaatschappij.’
Wordt de buis, de spreekbuis van het kapitalisme, het nieuwe solidariteitskader, het bindmiddel voor een nieuwe, inclusieve wereldburgermoraal? Het is, hoewel een verre echo van de global village, een gedurfde projectie, ver verwijderd van de benauwdheden van De Kloof, de angsten om de teloorgang van de natie, de religie en de socialistische solidariteit. Het is nog lang niet zover.
april 1994
|
|