Republiek van vrije burgers
(2008)–H.J. Schoo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 216]
| |
Zachte immigratie, harde integratieGa naar voetnoot*Ik hou niet van de goede oude tijd, maar na de oorlog bestond er in Nederland lange tijd een onbekommerd neomalthusianisme, dat bijna nostalgisch maakt. Het woord overbevolking hoefde nog niet tussen aanhalingstekens en vrijzinnig Nederland was nog gewoon tegen bevolkingsgroei. De kinderbijslag heette in linkse kring wel ‘fokpremie voor de roomsen’. Onder auspiciën van de Club van Rome, gealarmeerd door de eindigheid van hulpbronnen, kende het neomalthusianisme begin jaren zeventig een - voorlopig laatste - opleving. Daarna begon het grote wegkwijnen van deze beweging. Ook natuurbeschermers en milieubewegers, de meest ‘natuurlijke’ erfgenamen van aartsvader Malthus, hadden het amper meer over bevolkingsgroei en geboortebeperking. De verklaring ligt voor de hand. De grote kladderadatsch die de Club van Rome op korte termijn had voorspeld, bleef uit. Stilaan vatte de hoop post dat het met de Apocalyps wel eens mee zou kunnen vallen. Bevolkingspolitiek ontpopte zich ook als een gevoelig thema in de betrekkingen tussen rijk en arm in de wereld. Pleiten voor geboortebeperking kwam in de praktijk immers meestal neer op het ijveren voor het beperken van de bevolkingsgroei in arme landen. Binnenslands verloor het aloude vrijzinnige | |
[pagina 217]
| |
standpunt ook aan vanzelfsprekendheid als gevolg van toenemende immigratie. Begin jaren zeventig was dat nog amper een issue, maar immigratie en bevolkingsgroei werden na de onafhankelijkheid van Suriname eind 1975 en de begeleidende komst van ‘rijksgenoten’ snel politiek gevoelige kwesties. Zo kon een betrekkelijk feitelijke vaststelling, ‘Nederland is vol’, tot een (soms rechts-racistische) strijd-kreet uitgroeien. Toen de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen in 1966 onder het motto ‘De mens in dichte pakking’ een symposium over bevolkingsgroei en -beperking hield, namen de geleerde deelnemers nog geen blad voor de mond. Maar destijds respectabele opvattingen kregen algauw een sinistere bijklank. Binnen één generatie veranderde zero population growth van nobel streven tot fout idee: bevoogdend, neokoloniaal, racistisch ook, misschien zelfs genocidaal. Logisch dat nog maar weinigen hun vingers eraan wensten te branden. Een uitzondering was de milieuactivist Martin Bierman, oprichter van de Vereniging tot behoud van het IJsselmeer en eind jaren negentig senator voor een coalitie van kleine (milieu)partijen. Hij schroomde niet om te wijzen op het verband tussen voortgaande bevolkingsgroei en schade aan natuur en milieu en plaatste zo serieuze vraagtekens bij de immigratie naar een klein en ecologisch kwetsbaar land als Nederland. School heeft Bierman niet gemaakt. Het lopende integratiedebat laat dat andermaal zien. Dat gaat maar mondjesmaat over immigratie. Zaken als bevolkingsgroei, natuur en milieu spelen in de discussie hoegenaamd geen rol. Dus ook niet in het Kamerdebat over de in januari 2004 gepubliceerde bevindingen van de commissie-Blok, die het integratiebeleid van de afgelopen dertig jaar onderzocht. En al evenmin in de recente ‘integratienota's’ van de poli- | |
[pagina 218]
| |
tieke partijen. Wie de negatieve effecten van immigratie wil beperken - uiteindelijk de inzet van het debat - en met Blok vaststelt dat immigratie Nederland geen batig slot heeft opgeleverd, zou zich logischerwijs niet langer hoofd-zakelijk op integratie moeten richten, maar vooral ook naar immigratie moeten kijken. Iets daarvan - wat meer selectiviteit, onder meer door strengere voorwaarden voor huwelijksmigratie - is terug te vinden in de stapel beleidsaanbevelingen en maatregelen die de politieke discussie sinds Fortuyn heeft opgeleverd. Het merendeel is echter helemaal niet gericht op afremmen van immigratie, maar betreft nogal malle, hier en daar ook onheuse ‘culturele’ maatregelen en andere dubieuze pogingen om de Nederlandse verzorgingsstaat beter te beschermen tegen de gevolgen van immigratie. ‘Inburgeren in het land van herkomst’, om een van die dwaze plannen te noemen, is minstens zo innerlijk tegenstrijdig als het intussen alom gesmade ‘integratie met behoud van eigen cultuur’. Het gaat niet werken - en al helemaal niet bij degenen voor wie het bedoeld is. Straks zullen dergelijke maatregelen ondoelmatig blijken en bovendien vooral irritatie en wrok te hebben gewekt bij betrokkenen. Het gaat te ver om te zeggen dat een ontvangend land geen invloed heeft op de dynamiek van integratie. Meer nadruk op economische participatie, nu de teneur, zal zeker de zelfredzaamheid van immigranten bevorderen. Maar ver strekt de invloed van overheidsbeleid toch niet. Integratie is historisch een kwestie van tijd, van enkele generaties. Dit inzicht lijkt nauwelijks besteed aan de Nederlandse politiek. Omdat Nederland ‘soft’ blijft qua immigratie, vlucht het in een ‘hard’ integratiebeleid, dat bovendien weinig kans van slagen heeft. In de Verenigde Staten zijn sinds de vakbonden enkele | |
[pagina 219]
| |
jaren terug het moede hoofd in de schoot legden, vrijwel geen tegenstanders van immigratie meer te vinden. Toch is de discussie er onlangs weer opgelaaid. In de eerbiedwaardige Sierra Club, een van de belangrijkste Amerikaanse natuurbeschermingsorganisaties, woedt bittere strijd over de vraag of die zich ook voor beperking van immigratie moet gaan inzetten. De immer wassende immigratiestroom zou namelijk aantoonbaar leiden tot verval van natuur en milieu. De pendule beweegt dus nog altijd. Wellicht verandert te zijner tijd ook weer de inzet van het Nederlandse debat. |