Republiek van vrije burgers
(2008)–H.J. Schoo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |
Nee, ik ben niet progressiefGa naar voetnoot*Waarschijnlijk ben ik nooit progressief geweest. Al midden jaren zestig omschreef ik mezelf als ‘rechts in de PvdA’. Van die partij werd ik lid zodra dat kon, op m'n achttiende. Vlak daarna haalde ik ook m'n rijbewijs. Klaar voor de wereld. Het liep anders. Dat rijbewijs verliep midden jaren zeventig, het lidmaatschap wat later. Als ik politiek nog iets ben, is het een ‘freischwebende’, partijloze sociaaldemocraat. (Ware ik Amerikaan - ik woonde een paar jaar in de vs - dan was ik toch wel een geregistreerd Democraat geweest.) Voor de ‘totalitaire verleiding’ ben ik nooit ontvankelijk geweest. Met een ‘fout’ politiek verleden hoefde ik niet in het reine te komen (over m'n foute heden hebben we het maar niet). Eigenlijk ben ik politiek een grijs kind. Ben ik nog meer, heb ik kenmerkende hoedanigheden of overtuigingen die me, links, rechts, politiek plaatsen? Ik ben antiauto, om iets te noemen. Een nutteloos standpunt, realiseer ik me bijna dagelijks. Net zo onnozel als vóór het openbaar vervoer zijn. Ik ben niksist en vegetariër, allebei al een halve eeuw. Al m'n hele leven, behalve de jaren in Chicago, woon ik in Amsterdam. Ik ben dus stadsbewoner en maak ook geen aanstalten om ‘naar buiten’ te gaan. Ik ben oud-njn'er, wandel en fiets en hecht aan natuurbehoud en, dat vooral, vogelbescherming. Op elk tochtje | |
[pagina 208]
| |
neem ik gelaten waar dat het Hollandse cultuurlandschap aan het bezwijken is onder de last van het steeds grotere ruimtebeslag van een almaar groeiende bevolking. Het is een van de dingen die een immigratiescepticus van me hebben gemaakt - alweer een nutteloos standpunt. Ik ben andere dingen. Ex-hoofdredacteur van Elsevier (en daar trots op), die in 1994 Fortuyn z'n column gaf, ex-adjunct en daarna politiek columnist van de Volkskrant (idem), directeur van Weekbladpers Tijdschriften en als zodanig uitgever van onder andere Vrij Nederland en Opzij (idem). Doordat ik van net na de oorlog ben, ben ik demografisch babyboomer, maar mentaal heb ik me nooit met ‘de jaren zestig’ vereenzelvigd. Na de Maagdenhuisontruiming in '68 was ik als piepjong afdelingsbestuurder tegen een ‘verklaring van afkeuring’ tegen burgemeester Samkalden. Het bevestigde dat ik maar heel matig progressief was. Voor Nieuw Links liep ik ook al niet warm. In 1977 folderde ik voor Den Uyl, uit sympathie voor het spreiden van inkomen, kennis en macht. Die sympathie is er nog, maar de afstand tot de PvdA groeide, in de jaren tachtig vooral door de kruisrakettendemagogie, later door andere kwesties. Het is zonneklaar dat iemand met zo'n ongerijmde biografie niet uit één stuk is, eerder een ‘Zelig’, man zonder eigenschappen. Links noch rechts. Of beter, een amalgaam van beide: soms rechts, dan weer links. Vroeger leek het even weerzinwekkend als onbestaanbaar, zwevende kiezer zijn, maar ik ben het al jaren. Niet uit afkeer of desinteresse, integendeel, mijn belangstelling voor de publieke zaak is slechts toegenomen. Ik geloof ook dat ideologie (nog) onontbeerlijk is om de woeste empirie die de wereld is zinvol te ‘schematiseren’ en tot effectieve politieke mobilisatie en organisatie te komen. Maar ik stem naar gelang de issues. | |
[pagina 209]
| |
Dat pakt landelijk (vvd of PvdA) bijna altijd anders uit dan lokaal (nooit vvd, meestal PvdA, ook wel sp of GroenLinks). Confessioneel stemmen lukt me niet. Dat is de nestgeurfactor, want principieel ben ik er niet op tegen. Sterker, het ‘progressieve’ ageren tegen het geloof als grondslag voor politiek, plus de daarmee verbonden gemakzuchtige deconfessionaliseringsthese, vond ik altijd onzin. Veel van het bovenstaande zou me in de nabijheid van Dick Pels en zijn Progressief Manifest moeten brengen. Dat wil immers ‘voorbij rechts en links’ reiken. Ook Pels' schatplichtigheid aan mijn belangrijkste politiek inspirator, Jacques de Kadt, brengt me in zijn kielzog. Afgezien van David Caute's The Fellow-travellers: A Postscript to the Enlightenment is er geen boek dat zo veel indruk op me heeft gemaakt als diens Het fascisme en de nieuwe vrijheid. Pels' voorliefde voor non-conformisme deel ik eveneens. Mijn antiheld is de bros geknipte, zwaar bebrilde jonge Amerikaan uit oudere leerboeken sociale psychologie die, tegen de ingestoken beweringen van andere ‘proefpersonen’ in, volhardt in zijn eigen oordeel: ‘I've got to call them as I see them.’ Zo is het. De permanente ‘intersubjectieve’ afstemming van wat we met elkaar (moeten) vinden, niet zelden los van feit of waarneembare werkelijkheid, zo kenmerkend voor onze other-directed cultuur, staat me tegen. Ook Pels' pleidooi voor een ‘nieuwe’ maakbaarheid komt dicht bij mijn opvattingen. Het opgeven van de maakbaarheidsgedachte als les uit het mislukte ‘experiment’ met het sovjetcommunisme is absurd. Oké, Oost-Duitsland was een misdadige sof, maar West-Duitsland, óók gemaakt, maar anders, een eclatant succes. Pels schreef bovendien een indrukwekkend boek over Fortuyn, veruit het beste tot nu toe, en we blijken in grote trekken eenzelfde kijk op nut | |
[pagina 210]
| |
en noodzaak van populisme te hebben. Kortom, wat let me? Veel, eigenlijk. Het begint al met dat ‘progressief’ in ‘Progressief Manifest’. Pels wijst de oude links-rechtstegenstelling af, maar vervalt in een feitelijk identieke progressief-conservatieftegenstelling. Waarin verschilt die van de door hem gesmade links-rechtspolariteit? Het wordt niet duidelijk. Pels kant zich, zo blijkt reeds uit zijn eerste alinea's, tegen ‘nieuw rechts’, het conservatieve kabinet-Balkenende, dat om een antwoord van ‘progressieve mensen’ vraagt. Het is een terminologie die m'n haren overeind doet staan. Pels verloochent er de mooiste delen van zijn Fortuynboek mee. Kennelijk heeft hij - toch - een vijand nodig en die vindt hij in het (neo)conservatisme. Maar volgens het door Pels bepleite De Kadt-recept moet je van zo'n verderfelijke leer, alvorens hem te bestrijden, eerst de aantrekkingskracht onderzoeken. Pels deed dat in zijn Fortuynboek met het populisme, maar wijst het (neo)conservatisme alleen maar af. Eén consequentie van Pels' progressief-conservatief, dus eigenlijk links-rechts, denken is dat hij oproept tot de eenheid van alle progressieve krachten, ergo de ‘eenheid van links’, waarmee hij bijkans een volksfrontachtige stelling tegen het rechtse gevaar betrekt. Dat is niet alleen politiek onrealistisch (die linkse meerderheid komt er niet), maar ook principieel onjuist. Hier steiger ik natuurlijk ook als klassieke sociaaldemocraat met een allergie voor, toen nog, ondemocratisch links, die in de eerste plaats voorstander is van de eenheid van alle democratische krachten. Met dit oud zeer doe ik Pels en het huidige ‘klein links’ - ‘extreem links’ zei Wim Kok midden jaren negentig - onrecht, maar die partijen worden in mijn ogen nog altijd gekenmerkt door een ‘dilemmaloos’ zijn, die gratuite op- | |
[pagina 211]
| |
telsom van alle denkbare mooie en menslievende zaken: én natuur en milieu, én immigratie (niet uit noodzaak maar als een soort welzijnsvoorziening), én een brede, diepe verzorgingsstaat, én lekker veel groei om te herverdelen. Het zijn varianten van het aloude: lonen omhoog, prijzen omlaag. Ik ben geen marktgelovige, maar schrik ook wanneer Pels in oud-linkse trant de markt attaqueert. Hoedt ons voor elites die menen beter te kunnen alloceren dan ‘gewone mensen’, denk ik dan. Ja, de overheid moet de markt soms corrigeren, maar dat is niet zelden gebleken een te moeilijke opgave te zijn, waardoor - vermeend of reëel - marktfalen niet zelden overging in overheidsfalen. Er is dan ook niet per se behoefte aan een sterke publieke sector, maar aan een goede, dienstbare en efficiënte. Er zijn andere dingen die mij op afstand houden van het Progressief Manifest. Pels werkt zijn non-conformisme uit tot ‘sociaal individualisme’. Een sympathiek idee, maar wel erg romantisch. Non-conformisme is nauwelijks een grondslag voor maatschappelijke ordening (en daar gaat het Pels uiteindelijk om). Het is een vruchtbare houding in een conformistische samenleving, maar dreigt steriel te worden in handen van de huidige bohemian masses. ‘Non-conformisme’ is reeds lang en breed gepopulariseerd en vercommercialiseerd en inmiddels veeleer een maatschappelijk probleem dan, als bij Pels, een oplossing (voor welk probleem trouwens?). Het Progressief Manifest wortelt stevig in de jaren zestig, in zelfontplooiingsethos en hyper-individualisme. De sixties als bakermat van onze ‘verworvenheden’, waar ieder revisionisme aan voorbij is gegaan. Afwezig is het - conservatieve? - besef dat we voor onze ‘ontplooiing’ baat kunnen hebben bij krachtige instituties, die ons beter maken dan waartoe we op eigen kracht in | |
[pagina 212]
| |
staat zijn en ons behoeden voor de verabsolutering van onze ‘unieke individualiteit’. Ook de ‘normen en waarden’-kwestie benadert Pels op geijkt progressieve wijze. Er zijn slechts individuen en de staat, daartussen bestaat geen middenveld van bemiddelende instanties. Alles mag wat niet verboden is. En wat verboden is, moet de staat dan maar sanctioneren. Maar welk type samenleving is aantrekkelijker, een met de nodige zelfbeheersing (Selbstzwang door verinnerlijking van normen), of een waarin ‘externe’ autoriteiten gedragsbeperkingen opleggen (Fremdzwang)? Het antwoord lijkt mij niet moeilijk. De kosten, letterlijk en figuurlijk, van ‘externalisering’ zijn enorm, onder meer in de vorm van een groeiend leger van toezichthoudende functionarissen (die vaak tot erg onaantrekkelijk werk zijn veroordeeld). Beschaving, ook in de betekenis van Norbert Elias, is bepaald beter dan deze ‘progressieve’ opvatting. Gesloten gemeenschappen en identiteiten zijn benauwend, maar Pels onderschat het belang van gemeenschap en gemeenschapsdenken. Wat is de grondslag voor georganiseerde solidariteit in een geheel geïndividualiseerde samenleving? Wil je een effectieve, brede verzorgingsstaat behouden, dan zal duidelijk moeten zijn wat we voor elkaar betekenen en wie tot de eenheid van solidariteit behoren. Te gemakkelijk doet Pels serieuze pogingen om nieuwe common ground te definiëren af als ‘spruitjesnationalisme’. Maar dat gemeenschappelijke is alleen al nodig om met elkaar van mening te kunnen verschillen zonder elkaar meteen in de haren te vliegen. Het is ook helemaal niet verkeerd om wat we gemeenschappelijk hebben ‘nationaal’ te definiëren, hoe gekunsteld de natie ook is (we willen ook alleen maar een gekunstelde natie, zeker geen etnische of ‘biologische’). De natie is een lots- én belangengemeen- | |
[pagina 213]
| |
schap en zonder vitale natiestaat zijn allerlei dingen die ‘progressieve mensen’ willen - meer democratie, solidariteit, inkomensnivellering, beperkte man-vrouwverschillen, individualisering - niet goed mogelijk. Nederland heeft een zwakke (nationale) identiteit - de erfenis der verzuiling, die veel ruimte opeiste voor het particularistische, en weinig tot geen plaats bood aan het nationale, algemene, ‘universele’ zo men wil. Door die zwakte ontbreekt het ons aan bescheidenheid, want alleen wie sterk is en ‘vanzelfsprekend’, kan bescheiden zijn. Een politiek van onzekerheid, zoals Pels bepleit, behoeft grote innerlijke rust en kracht, anders komen er maar brokken van. Pels' afwijzing van communitarisme en gemeenschapsdenken verleidt hem tot een lichtzinnig upbeat multiculturalisme, dat de problematische kanten van onze huidige en komende diversiteit negeert. Hij doet zich kennen als een geharnast tegenstander van wat hij het Verlichtingsfundamentalisme noemt. Nu vind ik ook dat de Verlichting met man en macht verdedigd moet worden tegen duistere krachten, maar gepoch op de superioriteit van het Westen, de seculiere staat en de gelijkheid van man en vrouw staat me tegen. Bovendien, voor je het weet schrijf je al die voortreffelijkheden nog aan jezelf toe. Die misplaatste eigendunk miskent ook de recentheid en fragiliteit van veel ‘verworvenheden’, die steeds opnieuw doordacht, bevochten en geïnstitueerd zullen moeten worden. De terugkeer van de islam in West-Europa is een majeur, misschien omineus feit, maar biedt ons ook de kans om vanzelfsprekendheden af te stoffen. Ons denken kende geen antithese meer en dat is een verarming. Zelfs de Verlichting heeft tegenspraak nodig. Die Verlichting bracht de wereld naast allerlei moois ook | |
[pagina 214]
| |
groot onheil. Seculiere stelsels als communisme en nationaalsocialisme, beide geworteld in de Verlichting, zijn grotere plagen voor de mensheid geweest dan alle ellendigs dat zich onder religieuze vlag heeft afgespeeld, zoals imperialisme en kolonialisme. De schuchtere herwaardering van het conservatisme die thans gaande is, heeft ook te maken met de slagschaduw van die seculiere stelsels. Conservatisme erkent het belang van traditie en instituties, sympathiseert met religie en heeft - daardoor? - oog voor 's mensen feilbaarheid en beperkte rationaliteit. Maar net als sommigen van de door hem gehekelde ‘Verlichtings-fundamentalisten’ doet Pels weinig met die dubbelzinnige erfenis van de Verlichting. ‘Progressieve mensen’ marcheren als het ware nog een frisse toekomst tegemoet. Zijn Verlichting is die van de jaren zestig en zet zich nog steeds af tegen christendom, regentendom en de spruitjesgeur, reëel of vermeend, van kleinburgerlijk binnenhuis en benauwde gemeenschap. Hij wil een synthese van links en rechts, maar valt regelmatig terug op linkse parolen. Ondanks waardevolle elementen, zijn principiële republicanisme bijvoorbeeld en pleidooien voor verdergaande democratisering en de verkiesbaarheid van politieke ambten, is Pels' Progressief Manifest in die zin regressief. Zelf ‘geloof’ ik in vooruitgang, als historisch feit en als nuttige seculiere religie, niet in progressiviteit. ‘Progressief’ is een hol woord en een leeg begrip, verbonden met de vernieuwingskramp die Nederland al een halve eeuw teistert en met rare illusies. Bijvoorbeeld dat vakbondsstrijd tot betere lonen leidt. Maar betere lonen en hogere welvaart voor talloos veel miljoenen kwamen er door productiviteitsstijgingen. Dat is vooruitgang, net als personal computers, internet en gsm'tjes. Voor ons meestal spielerei, maar arme boeren in India zijn met hun dorpsmobiel- | |
[pagina 215]
| |
tje eindelijk in staat een eerlijke prijs voor hun gewassen te bedingen. Vooruitgang zijn de wetenschappelijke netwerken die de wereld omspannen en de complexe beschavingsprocessen die, in laatste instantie steunend op de zwaardmacht van de overheid, grote delen van de wereld verregaand hebben gepacificeerd. Vooruitgang komt door beschaving, niet door ‘progressieve mensen’. |
|