Republiek van vrije burgers
(2008)–H.J. Schoo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
De ongelukkige klasGa naar voetnoot*Begin dit jaar overleed op omstreeks honderdjarige leeftijd het hoofd van mijn lagere school. Dat ouderwetse woord gebruikten de nabestaanden in zijn overlijdensadvertentie. Misschien waren ze er zelf trots op, of handelden zij in de geest van de overledene. ‘Hoofd’, niet dat slappe ‘directeur’ van tegenwoordig. Hij was een heertje, onberispelijk in het pak, met lichtgrijs, achterovergekamd haar, een fijn gouden brilmontuur met zeshoekige glazen die hij met snelle, geagiteerde bewegingen glanzend schoon wreef. Wat me vooral bijbleef, is dat hij een ongelooflijke bullebak kon zijn. Als een sergeant-majoor verhief hij zijn stem, waarmee hij de krioelende, kwetterende kindermeute (minstens vijftig per klas) deed trillen als een espenblad en tot rust dwong. Onderwijs en opvoeding kunnen niet zonder dwang, schreef de psychoanalyticus Bettelheim begin jaren zeventig, toen het tij radicaal was gekeerd. Beschaafd gezelschap moet niets van zo'n ‘kille’ opvatting hebben en gruwt van de duisternis van de jaren vijftig. Toegegeven, vrolijke schoolherinneringen zijn het niet. Maar moet dat dan, moet school per se leuk zijn? Is het niet voldoende als een school ‘gewoon’ goed is: emotioneel neutraal en degelijk cognitief georiënteerd? Mij lijkt van wel, ook al is die te- | |
[pagina 204]
| |
genstelling eigenlijk vals. Door de wind eronder te houden, stelde mijn ‘onaardige’ schoolhoofd zijn personeel in staat in een doorgaans ontspannen schoolklimaat te werken. De jaren zestig en zeventig maakten een einde aan die patriarchale orde. De nostalgiegolf in de vaderlandse bioscopen met familiefilms als Pietje Bell ii en Kees de Jongen bewijst dat die tijd definitief voorbij is. Nostalgie haalt nooit iets terug, maar markeert juist het definitieve afscheid van het verleden. En verduistert het tegelijk. We herinneren ons dat scholen klein en overzichtelijk waren en dat de eerste klas zo rond de kerst leuk aan het lezen was. Wat we vergeten is dat die ordelijke jaren-vijftigscholen in hun totaliteit een standensysteem vormden dat velen buitensloot van passend voortgezet onderwijs en deelname aan universiteit en hogeschool. Of de diepgang van het hoger onderwijs dáárdoor is teruggelopen, zoals vaak wordt beweerd, staat allerminst vast. Maar het staat buiten kijf dat de democratisering van de onderwijsdeelname een verworvenheid van de eerste orde is geweest, waaraan de (vaak gewraakte) Mammoetwet sinds 1968 beslissend heeft bijgedragen. Toch is er groeiende maatschappelijke onrust over het onderwijs. Over schaalvergroting, kwaliteit, de basisvorming, het studiehuis, zwarte scholen. Door de moord op de Haagse vmbo-leraar Hans van Wieren in januari 2004 gaan de trossen helemaal los. De ongeëvenaarde ernst van die gebeurtenis geeft daar alle aanleiding voor. Het kan ons eigen elf september worden. (Alles in de juiste proporties natuurlijk: het een is het ander niet, maar dat hoeft niet af te doen aan de impact.) De onrust heeft meerdere oorzaken. Eén is dat de onderwijsdemocratisering op haar ‘natuurlijke’ grenzen is ge- | |
[pagina 205]
| |
stuit. Voorheen nam deze leerlingen uit gevestigde milieus niets af, maar bood zij ‘verborgen talent’ van lagere komaf de kans op sociale stijging. Intussen is gedemocratiseerd onderwijs een race van allen tegen allen geworden, net als de samenleving als geheel. In zo'n meritocratie is vrijwel niemand nog zeker van zijn (toekomstige) maatschappelijke positie. Het is een gekrioel van potentiële dalers en stijgers. Onrust ontstaat ook door gezagsverlies bij veel ouders. Tegenover de dominante commerciële jeugdcultuur - uitgaan, drugs, geweld(uitbeelding), seksualisering - kunnen met name ouders uit de lagere middenklasse en laagste klassen betrekkelijk weinig stellen. Dat gezagsverlies staat op gespannen voet met de ratrace waarin hun kinderen zijn verwikkeld. Net als Bettelheim vinden veel ouders dat onderwijs en opvoeding niet zonder dwang kunnen - alleen, hoe krijg je dat nog voor elkaar? Ook het onderwijs zelf bemoeilijkt de meritocratische worsteling van de lagere sociale klassen. Dat komt door de ontspannen, non-directieve mores die er veelal heersen. Minder op vwo en havo dan op vmbo, minder in de provincie dan in de grote steden. Wat verder de waarde ook is van de culturele ‘ontspanning’ die werd ingezet in de jaren zestig, zij is veelal disfunctioneel voor lagere sociale strata. De culturele signalen waarmee die bestookt worden, zijn een handicap in hun maatschappelijke concurrentiestrijd. Wie cynisch is, zal zeggen: dat is ook de bedoeling, zo schakel je potentiële concurrenten uit. De excentrieke neoconservatieve Amerikaan Myron Magnet schreef er een intrigerend boek over: The Dream and the Nightmare: The Sixties' Legacy to the Underclass. Terwijl de (hogere) middenklasse nauwelijks hinder ondervindt van die nalatenschap, zitten lagere klassen ermee opgescheept. Nog heviger is de culturele discrepantie tussen de softe | |
[pagina 206]
| |
normhandhaving in het onderwijs en de behoeften van kinderen van laaggeschoolde, niet-westerse immigranten. In de schoolbordjungle van de laagste vormen van het voortgezet onderwijs, waar pasjes, poortjes en cameratoezicht gewoon zijn, heersen riskante interculturele misverstanden. Deze kunnen het best opgelost worden door de introductie van een ondubbelzinnig, zakelijk pedagogisch klimaat. Met enige overdrijving: jaren vijftig. De cultuur van de nieuwkomers is in feite een minder groot probleem dan die botsing met de taaie resten van onze jaren zestig, die het socialisatievermogen van het Nederlandse onderwijs ernstig hebben verzwakt. |