Republiek van vrije burgers
(2008)–H.J. Schoo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
Van oude en nieuwe klassen, of de deftigheid in gedrangGa naar voetnoot*1Laten we het over sociale klassen hebben. Dat is geen gewoonte in Nederland, waar het publieke debat het bestaan ervan doorgaans negeert. Klassen, dat is iets van andere tijden of andere mensen, hier en nu in Nederland bestaan ze niet. Wij vormen met elkaar één grote, ongedeelde middenklasse, van arbeider tot notabel. Alle zestien miljoen dezelfde waarden en normen, dezelfde ambities en ‘gelijke kansen’. Sociaal is dit misschien een bruikbare fictie, analytisch schiet deze goedgelovige voorstelling van zaken schromelijk tekort.Ga naar eind1 Aldus begon mijn artikel in de Volkskrant over de Lijst Pim Fortuyn (lpf) en zijn electoraat en de afkeer die beide bij de gevestigde orde teweegbrachten. Met dat ‘laten we’ riep ik de geest op van Let Us Now Praise Famous Men, het klassieke boek van de Amerikaanse schrijver-journalist James Agee.Ga naar eind2 Eind jaren dertig schreef hij onbeschroomd over klasse, arme blanken, in het diepe Zuiden van de Verenigde Staten. Agee deed dat met wat tegenwoordig wel thick description heet, een procedé dat voortkwam uit een empirische instelling, zeg maar open oog, in combinatie met sociologische verbeeldingskracht. | |
[pagina 175]
| |
Dat zijn (journalistieke) kwaliteiten die in Nederland niet steeds vanzelf spreken. Neem Fortuyn en zijn lijst. Bijna het hele jaar 2002 verkeerde politiek Nederland in shocktoestand over de onverhoedse opkomst van de ‘minderwaardige’ persoon Pim Fortuyn. De ontregeling en verbolgenheid troffen vooral het linkse ‘establishment’, in belangrijke mate georganiseerd door de PvdA, dat recht op de staatsmacht en de heersende opvattingen meende te hebben en plotseling ervoer dat zijn ‘natuurlijke’ aanspraken ter discussie waren komen te staan.Ga naar eind3 Het leidde tot een stortvloed van gramschap en walging, afgrijzen en afwijzing. Dat machthebbers en hun steunpilaren reageren - kwaad, gepikeerd, teleurgesteld, strijdlustig - op machtsverlies ligt voor de hand. Machtswisselingen zijn echter inherent aan democratische politiek en verbitterde reacties op machtsverlies door toedoen van de stembus en verwijten aan kiezers passen daar slecht bij. Die linkse ontregeling heeft natuurlijk te maken met de inhoud van Fortuyns ‘gedachtegoed’. Zijn uitlatingen over immigratie, islam en verzorgingsstaat vond en vindt progressief Nederland abject. So far so good. Maar meer nog dan Fortuyn en zijn erfgenamen geldt die weerzin zaken en hoedanigheden die met politiek sec betrekkelijk weinig van doen hebben. De aanhoudende litanie tegen de lpf van veel gevestigden - politiek, academische wereld, media - is vervuld van afschuw van de ondraaglijke ‘platheid’ van de neopolitici. Patsers en vrije jongens zijn het, ondernemers nota bene, nieuwlichters met verkeerde pakken, foute auto's en nieuwe fortuinen - want veel erger dan oud geld is nieuw geld.Ga naar eind4 | |
[pagina 176]
| |
2De absurde en beschamende gebeurtenissen die voorafgingen aan de val van het kabinet-Balkenende i op 16 oktober 2002, zo kunnen de lpf-criticasters intussen claimen, bewezen met terugwerkende kracht hun volstrekte gelijk. Het krankjorume, inhoudsloze getouwtrek tussen fractie en ‘partij’, binnen de fractie, binnen het lpf-smaldeel in het kabinet plus allerlei andere ronduit sinistere verschijnselen in en rond de lpf, zo gaat deze redenering, waren geen toeval, maar vloeiden onontkoombaar voort uit het dubieuze karakter van de nieuwe politieke formatie en de kwalijke inborst van de hoofdrolspelers. Om nog te zwijgen van de perverse persoonlijkheid van de Urheber van het kwalijke circus, Pim Fortuyn. Maar erg overtuigend als verklaring voor de deconfiture van de lpf is die karakterologische benadering van de koude grond niet. ‘Karakter’ speelde een bijrolletje in het ontstaan van de lpf-ruzies, grotere verklaringskracht schuilt in negatieve kenmerken die alle begin van organisatie uiterst moeilijk maken: gebrek aan structuur, gemankeerde institutionalisering, de afwezigheid van een geaccepteerd en beproefd mechanisme voor machtswisseling en voor het beslechten van conflicten. De lpf kende geen ‘elder statesmen’, niet ook maar het begin van routines of tradities, geen in de loop der tijd ordentelijk gevormde pikorde. Zelfs zoiets triviaals als een ‘reglement van orde’ ontbrak. De uitdrukking ‘een zootje ongeregeld’, met de nadruk op ongeregeld, geeft nauwkeurig aan wat er aan de lpf schortte. Daarnaast kunnen we gevoeglijk aannemen dat het gezelschap in de greep raakte van de ‘machtafstandreductietendens’, het door sociaal-psycholoog Mauk Mulder benoemde verschijnsel dat hoe dichter actores zich bij de | |
[pagina 177]
| |
macht bevinden, hoe heviger de machtsstrijd woedt.Ga naar eind5 Anders gezegd: plotseling koesterden minstens enkele tientallen lpf'ers de illusie dat ze minister konden worden, staatssecretaris desnoods, of anders wel de leider of voorzitter van de electoraal tweede partij van het land. Mensen hebben wel om minder de strijd met elkaar aangebonden. Bijgevolg raakte de lpf verscheurd door een ridicuul gevecht van allen tegen allen. Dit sterkte toeschouwers en commentatoren in de idee van hun eigen voortreffelijkheid en, volgens dezelfde logica, dat van de morele en culturele inferioriteit van het slag lieden dat de lpf bevolkt. Daarmee bezondigden veel waarnemers zich aan een, zoals dat heet, attributiefout: niet de inherente zwakheden van een prille, door een politieke moord leider- en stuurloos geraakte partij werden verantwoordelijk gehouden voor het fatale geruzie, maar ‘interne’ oorzaken bij de deelnemers aan het gevecht: hun lage moraal en gemis aan raffinement, cultureel kapitaal en innerlijke beschaving. | |
3Ook de vaderlandse journalistiek, tenminste de serieuze (schrijvende) - we hebben het hier niet over de ‘merry men’ van het audiovisuele infotainment - reageerde in meerderheid verkrampt, zo niet ronduit afwijzend op de overrompelende zegetocht van Fortuyn en zijn lpf. Wat over dat laatste verder ook te zeggen valt, het ging hoe dan ook om een reeks fascinerende gebeurtenissen die schreeuwden om gretige verslaggeving en verhelderende duiding. In de regel werden die gebeurtenissen echter niet nieuwsgierig en feitelijk-onderzoekend tegemoet getreden, eerder partijdig, niet vanuit een descriptieve maar vanuit een | |
[pagina 178]
| |
aprioristische, normatieve instelling. Jan Greven, oud-pcm-directeur en ex-hoofdredacteur van Trouw, wees in een boutade in nrc Handelsblad op deze tekortkomingen. In dezelfde krant riep Henri Beunders de elite op om op te houden met schelden en zich te verdiepen in de beweegredenen van degenen die zich door Fortuyn voelden aangesproken. Ook Bastiaan Bommeljé laakte de overheersende ‘toon van morele verontwaardiging’ in de bejegening van het nieuwe fenomeen. ‘Weinigen,’ schreef hij over de lpf, ‘zullen volhouden dat de partij tot op heden een moreel verheffende of intellectueel overtuigende voorstelling heeft verzorgd, maar interessant als verschijnsel is ze daarom niet minder’.Ga naar eind6 Belijdenissen van afkeer leiden niet tot groter inzicht en beter begrip (niet te verwarren met vergoelijking), integendeel, ‘waarschijnlijk verraden ze bovenal,’ aldus Bommeljé, ‘dat in de media een sociologisch perspectief op de samenleving steeds meer moet wijken voor een ethischmoralistische blik’. Journalisten, schreef hij ook, stellen zich tegenwoordig meer op ‘als behoeders van de samenleving dan als notulisten die terzijde staan’. Waar de journalistiek die normatieve inslag vandaan haalt, is een nauwelijks gestelde en nog onbeantwoorde vraag. Weliswaar raakte het vak de afgelopen decennia ontzuild en ‘geprofessionaliseerd’, maar de normatieve aanpak handhaafde zich ook zonder de zuilen. Bommeljé ziet de overstap van sociologie naar ethiek ook als ‘typisch modern’, maar tevens als problematisch. Want zonder sociologisch perspectief op de samenleving ontgaan ons betekenisvolle zaken als, in zijn woorden, ‘het conflict tussen schijn en werkelijkheid’, waaronder de ‘vermenging van belangen en ideeën, de verknoping van moraal en maatschappelijke positie, alsmede de dialectiek tussen klassen en standen’. | |
[pagina 179]
| |
De ethisch-moralistische blik benauwt en komt niet veel verder dan het veroordelen van personen, dan afkeer, vermanen, aantijgen. Het lpf-pandemonium toonde ook niet aan, hoewel die stelling veel ‘analyses’ beheerste, dat de nieuwlichters karakterologisch ongeschikt waren voor de politiek (wat onverlet laat dat er onaangename sujetten tussen zaten). Wel werd aangetoond dat een ‘beweging’ die zich niet tijdig transformeert tot een behoorlijk georganiseerde, stabiele politieke partij, geen kans van slagen heeft. Effectieve politieke actie kan het niet stellen zonder kennis van zaken, politieke kundigheid en de politieke organisatievorm die partij heet. | |
4De ervaringen in de ‘bakermat’ van het populisme, de Verenigde Staten, wijzen ook in die richting. De vele ‘populismen’ die daar de vorige eeuw lokaal en regionaal de kop opstaken, bijna als systeemkenmerk, waren ook zelden of nooit blijvertjes. Het ging en gaat bijna steeds weer om hervormingsbewegingen met een beperkte politieke agenda (‘Sweep City Hall clean!’), een charismatische leider en korte adem. Een gunstiger levensverwachting doet zich voor waar populistische ‘bewegingen’ zich meester maken van of nestelen in bestaande partijorganisaties. Zo zijn op federaal niveau de Republikeinse en Democratische partijen de laatste kwart eeuw vehikels geworden van, in elk geval in retorische zin, populistische presidentskandidaten. Te beginnen met Jimmy Carter presenteerden alle toekomstige presidenten, Bush sr. als vicepresident onder Reagan tot op zekere hoogte uitgezonderd, zich in hun | |
[pagina 180]
| |
campagnes als perifeer, als anti-establishment, vertegenwoordiger van de ‘gewone’ Amerikaan, anti-Washington en anti-‘big government’. Steevast klonk de belofte de augiasstal in de hoofdstad eens goed op te ruimen. Sweep Washington clean! De Verenigde Staten hebben dus al jaren wat Europeanen vooralsnog geacht worden hartgrondig te verfoeien: populisme. Ook daarom lijkt het zinvoller om dit politieke temperament, dat zich te onzent nu voornamelijk als ‘rechts-populisme’ manifesteert, niet langer gemakzuchtig te associëren met ‘onderbuikgevoelens’ en de allerzwartste bladzijden uit Europa's recente verleden, maar het te zien voor wat het thans is: een noodzakelijke correctie op democratisch falen. Ernstige tekortkomingen van de democratie komen onder meer tot uiting in het onvermogen van de nationale politiek om adequate antwoorden te formuleren op de vraagstukken van immigratie en integratie en op het groeiende democratisch tekort als consequentie van de Europese eenwording.Ga naar eind7 Bij deze kwalen heeft zich een derde pregnante kwestie gevoegd, die van het opgeven van oude, ideologisch bepaalde politieke tegenstellingen. Ook deze verandering doet afbreuk aan de mogelijkheid om democratische politiek te bedrijven. De Paarse kabinetten zijn er bij wijze van spreken het ‘ideale’ voorbeeld van. PvdA en vvd, de voormalige ‘extremen’ in het politieke spectrum, vestigden met Paars een voorheen ondenkbaar geachte (neo)liberale consensus en annexeerden zo met elkaar het door cda en D66 toch al goed bezette midden. Mede hierdoor kon een nieuwe tegenstelling ontstaan, de tegenstelling die in feite ten grondslag ligt aan elke vorm van populisme: het volk contra de elite, de ‘gewone mensen’ tegen het gesloten, alle debat mijdend establishment.Ga naar eind8 Deze middelpuntzoekende | |
[pagina 181]
| |
beweging verklaart niet alleen de inbraak van de lpf op de door de vvd onbewaakt gelaten rechterflank, maar ook de grootscheepse doorbraak van de sp ter linker zijde van de PvdA die zich eind 2002 begon af te tekenen. Dat het naoorlogse Europa pas nu (weer) tegen de volk-elitetegenstelling op loopt en de geboorte van diverse populismen meemaakt, heeft ermee te maken dat de ideologische vervlakking zich hier later heeft voltrokken dan in de van oudsher meer pragmatische Verenigde Staten. | |
5Ook wat economische structuur betreft, wijkt de vs af van West-Europa, Nederland incluis. De postindustriële economie vestigde zich er eerder en bracht, eveneens eerder dan hier, een nieuwe klasse voort. Een ‘vulgaire elite’ van ‘nieuwe mensen’, doorgaans opwaarts mobiele mannen en vrouwen die hun fortuinen en reputaties verwierven in opkomende sectoren van de marktsector: media, entertainment, internet en andere vormen van ict, innovatieve horeca, trendy winkelbedrijf, sport. Als entrepreneurs en exploitanten van de populaire cultuur zijn ze zogezegd sociologen-van-de-daad, kenners bij uitstek van ‘de massa’, haar voorkeuren en smaak. Luidruchtig, extravert, ‘other-directed’, is hun sociale en economische opgang tekenend voor de ingrijpende veranderingen die de naoorlogse ‘objectieve’ economie transformeerden tot een ‘subjectieve’. Waar de industriële economie nog hoofdzakelijk goederen voortbracht die klassiek ‘uit je poten konden vallen’, is veel tegenwoordige waar niet tastbaar: concepten, competenties en connecties in de drie c's van Rosabeth Moss Kanter. Bestond de oude orde uit organisatorische en intellectuele | |
[pagina 182]
| |
hiërarchieën onder aanvoering van ingenieurs, de nieuwe is een ‘kosmos’ van netwerken en intellectuele nevenschikkingen waarin marketeers de hoofdrol vervullen. Het electorale succes van de Lijst Pim Fortuyn is op te vatten als de instant ‘politieke’ emancipatie van deze nieuwe klasse, die in de Paarse, neoliberale jaren negentig de wind extra in de zeilen kreeg. Het ontbrak de ‘nieuwe mensen’ aan weinig - zij ontbeerden slechts het respect van de culturati en moesten het zonder politieke representatie stellen. Gevestigde partijen waren als de dood voor de parvenu, zoals Harry Mens ervoer toen hij midden jaren negentig een vvd-Kamerzetel wilde bemachtigen. Het woord ‘pleefiguur’ viel nog net niet, maar mooi dat het niet doorging. Bij traditionele elitemilieus zijn de nieuwkomers met hun niet zelden ‘vulgaire’ voorkeuren weinig geliefd. De nieuwe klasse schudt de gevestigde orde nu eenmaal op, tart bovendien ‘ons soort mensen’ en hun ‘fijne’ sociaal-culturele distinctiemiddelen, bedreigt gevestigde posities en propageert een van de ‘officiële’ lijn afwijkende kijk op mens en maatschappij. De afschuw van de lpf-upstarts was daarom groot en uitte zich veelal ad hominem: niet de bal, maar de man, geen argumenten, maar misprijzen. Op dit punt doen oude en nieuwe politiek niet voor elkaar onder. Waar dedain voor de ‘parvenu’ en de losgeslagen kleinburger oplaait, woedt steevast klassenstrijd. Vanaf zijn moral high ground diskwalificeert het establishment sociale stijgers en hun politieke ambities. Zonder veel scrupules zet ‘hoog’ in de sociale strijd tegen ‘laag’ z'n hoge moraal in. In de ogen van gevestigden ontberen nieuwkomers altijd de morele en intellectuele capaciteiten om mede leiding aan de maatschappij te geven.Ga naar eind9 Het poneren van hun ongeschiktheid om te leiden, behoort tot de klassieke stra- | |
[pagina 183]
| |
tegie van elites om nieuwkomers te weren. Hierop is nog altijd het prachtige woord van Jacques de Kadt van toepassing: ‘de deftigheid in het gedrang’.Ga naar eind10 | |
6Groter dan de afkeer van de nieuwe klasse en de voorlieden van de lpf, was die van Fortuyns kiezers. Tenminste, bij de heersende weldenkendheid en weldenkende heersers. Het begrip ‘klootjesvolk’, na de jaren zestig gaandeweg in onbruik geraakt, keerde terug van weg geweest, de bijna vergeten figuur van het weerzinwekkende burgermannetje werd in ere hersteld. Rancuneus, verwend, kwaadaardig, geborneerd, racistisch, gaf dit kijkvee van de commerciëlen zijn stem aan de vermoorde lijsttrekker. Inderdaad zou de lpf piepklein zijn gebleven als de partij alleen had geappelleerd aan de ‘nieuwe klasse’ en niet ook in korte tijd de vertolker was geworden van de preferenties, ambities en belangen, ‘ressentimenten’ ook zo men wil, van laaggeschoolde ‘achterblijvers’ en lagere middenklasse. ‘Nederland van beneden,’ schreef Sylvain Ephimenco, ‘is aan het ontwaken en met alleen minachting zal Nederland van boven niet wegkomen.’Ga naar eind11 De nieuwe entrepreneursklasse kent qualitate qua dit deel van de Fortuyn-kiezers goed, in hun hoedanigheid van ‘gemaksconsument’ en commerciële tv-kijker. Zij werden gerekruteerd in lager opgeleid Nederland, de circa 70 procent van de bevolking zonder hbo of wo. De kennis van en affiniteit met deze milieus zijn bij de oude ‘brede’ volkspartijen PvdA, vvd en cda juist sterk afgenomen. Sinds jaar en dag, of preciezer: sinds de ontzuiling, dragen die nog voornamelijk het gepolijste gedachtegoed van hoger | |
[pagina 184]
| |
opgeleiden uit. ‘We moeten ook onderkennen hoezeer de PvdA is geëmancipeerd tot een middenklassepartij,’ schreef PvdA-Kamerlid Adri Duivesteijn in zijn terugblik op de dreun die de PvdA bij de verkiezingen van mei 2002 incasseerde. ‘Onder onze bestuurders en politici is die belevingswereld dominant. We wonen in een veilige sociale omgeving en verkeren vooral met mensen voor wie dat ook geldt. Ervaringskennis van het dagelijkse leven in andere sociale sferen ontbreekt vaak.’Ga naar eind12 Mede door die klassenblindheid bij de oude klassenstrijders van de PvdA kon Fortuyn zich ontpoppen als de ‘organische’ intellectueel van ‘gewone’ mannen en vrouwen. Dit diffuse aggregaat bevond zich in het donker, om met Brecht te spreken, en wist zich niet langer vertegenwoordigd door de gevestigde partijen. Diezelfde Duivesteijn stelde dan ook vast dat de nieuwe Kamer door de entree van de lpf democratischer was geworden, meer een echte volksvertegenwoordiging. De eenzijdige rekrutering van mensen met een zelfde ambtelijke en/of academische achtergrond, beleidsvoorkeuren, jargon en politieke zeden, was door toedoen van het lpf-populisme enigszins doorbroken. Intrigerend blijft de vraag hoe de gevestigde politiek ongevoelig kon raken voor de noden en wensen van het ‘gemene volk’ en ziende blind bleef voor zijn groeiende sociale isolement en wrok, dikwijls verhevigd en uitvergroot door de negatieve effecten op straat, buurt en school van het falende integratie- en immigratiebeleid van de overheid. ‘Vroege’ signaleringen van die volkse ontreddering zijn er in elk geval genoeg geweest, zoals van de hand van socioloog Gabriël van den Brink. Recent recapituleerde hij de zaak als volgt: ‘De politieke elite heeft om begrijpelijke redenen weinig met die gevoelens op en zwijgt ze het liefste dood, een tactiek die jarenlang succes leek te hebben tot | |
[pagina 185]
| |
het moment dat Fortuyn zich als vertolker van deze ervaringen opwierp.’Ga naar eind13 Ook verhoudingsgewijs vroeg werd onlust over de bestaande politieke en morele orde bij veel stemgerechtigden - kiezers is een misnomer, want velen stemmen niet - gesignaleerd door het Amsterdamse onderzoeksbureau Motivaction, onder meer in onderzoek ten behoeve van de Commissie Toekomst Overheidscommunicatie.Ga naar eind14 De ‘blindheid’ van de PvdA voor een deel van haar oude achterban is allicht niet zomaar een bedrijfsongeluk, maar heeft te maken met nieuwe, de partij herdefiniërende opvattingen: over immigratie bijvoorbeeld, multiculturalisme, nieuwe internationale solidariteit, mondialisering, postnationale identiteit, kosmopolitisme, integratie en inclusiviteit. Dat die ideeën vooral leven bij het kader en bij de meest zichtbare en vocale delen van de achterban van de partij, en dat zij buitendien veelal op zichzelf inconsistent en onderling tegenstrijdig zijn, doet niet af aan hun dominantie. De partij raakte ermee geïdentificeerd. Daarbij komt dat de PvdA de voorbije decennia ook nieuwe, etnische constituencies aan zich bond en dito politici partijfuncties en plaatsen in vertegenwoordigende lichamen zijn gaan bezetten. Zo raakte de partijleiding in een niet te doorbreken impasse, verstijfd tussen oude achterban aan de ene kant en multiculturalisten en ‘etnische’ factie aan de andere. | |
7De nieuwe klasse die zich via de lpf nu ook politiek luidruchtig manifesteert, verschilt in veel opzichten van de zittende.Ga naar eind15 Het zijn de jaren negentig tegenover de jaren zes- | |
[pagina 186]
| |
tig, het pragmatisme van entrepreneurs versus de hoge beginselen van ‘geleerde stand’ en politieke klasse. En voor het eerst in lange tijd lijkt het niet zonder meer vast te staan dat de principes het van de praktijk, de goede bedoelingen het van de kwade effecten blijven winnen. Met succes heeft de nieuwe klasse de aanval ingezet op het politiek-maatschapplijk paradigma van de ‘zestigers’. De pragmatici en een ongedurig electoraat willen werkzaam beleid. Na jaren van aanmodderen moeten allerlei problemen ‘gewoon’ worden opgelost. De komende jaren zal in Nederland geheid langs deze lijnen een Kulturkampf woeden à la de Amerikaanse culture wars. Behalve tegenstander van het ‘denken van zestig’, is de nieuwe klasse er paradoxaal genoeg ook een exponent van. Fortuyn zelf was goed op te vatten als een vreemde cocktail van jaren-zestigsentimenten en jaren-negentig-‘nieuwe flinksheid’.Ga naar eind16 Embleem van deze dubbelzinnigheid is Herman Heinsbroek, de ‘lekker’ informele voormalige lpf-minister van Economische Zaken: een prototypische ‘zestiger’, die in één moeite door decorum van z'n ondergeschikten eiste. (De aanhangers van Norbert Elias' theorie van het beschavingsproces weten overigens wel raad met deze schijnbare tegenstrijdigheid: informaliteit vergt meer, niet minder zelfbeheersing. En de oorsprong van alle zelfbeheersing is externe dwang.) De afkeer van de lpf en van de mensen die deze formatie vertegenwoordigen, heeft een sterk stilistische inslag. ‘Fout’ aan de nieuwkomers op het politieke toneel zijn hun vulgariteit en kleinburgerlijkheid. Daarover vallen de ‘fijne luiden’ meer dan over een streng vreemdelingenbeleid. Dat laatste wende eigenlijk merkwaardig snel, de zonde der kleinburgerlijkheid blijft storend. Altijd weer vreest en minacht de heersende klasse de mores van ‘de barbaren aan de poort’, de lui die onbeschaafd, luidruchtig en op- | |
[pagina 187]
| |
pervlakkig zijn en zich tooien met verkeerde kleertjes en foute haartjes.Ga naar eind17 Toen de aloude ‘geldadel’ begin twintigste eeuw als gevolg van structurele economische veranderingen belaagd en uitgedaagd werd door de nieuwe klasse van industriëlen, zette zij zich schrap tegen die vulgaire types. Hun Groote Club in Amsterdam bleef gesloten voor dat slag lieden, die bijgevolg maar een eigen Industrieele Club begonnen. Pas vele decennia later gingen beide elites samen in De Industrieele Groote Club. De tijd om gaandeweg respectabel te worden heeft de lpf duidelijk niet. Een fusie met een andere partij zit er niet in, ook daarvoor is het te kort dag. Haar kiezers lopen spoedig weer los en de elite van de populaire cultuur blijft op zoek naar een politiek tehuis. Beide klassen, die der ‘nieuwe mensen’ en het wedergeboren aloude ‘lompenproletariaat’, zijn ‘te hebben’ voor een partij die serieus aandacht aan ze besteedt. Het ligt voor de hand dat de vvd zich over de ‘vulgaire elite’ ontfermt. Slaagt de PvdA erin de ‘extreme’ voorkeuren van haar hooggeschoolde kader te beteugelen, dan kunnen de sociaaldemocraten zich weer tot tolk maken van de maatschappelijke achterhoede en haar belangen. Voor vvd noch PvdA hoeft dat vulgarisering of het op de troon helpen van plebejers te betekenen. In beide gevallen kan nuchtere belangenbehartiging goed samengaan met verdere politieke en maatschappelijke emancipatie. Zo'n uitruil is in het verleden vaker met succes gepraktiseerd. Het kan weer.Ga naar eind18 | |
8Ongewisser is de politieke toekomst van de lagere middenklasse, een ander deel van het Fortuyn-electoraat. Wendt | |
[pagina 188]
| |
zij zich na de desintegratie van de lpf deels weer tot de PvdA, of bekeert ze zich tot vvd of cda? Vast staat dat een zeker cultureel conservatisme, zoals aanwezig bij de lpf, voorwaarde is om deze groep kiezers opnieuw aan te spreken. Het einde van de oude klassenmaatschappij en de komst van de meritocratie houden in dat iedereen tegenwoordig op eigen kracht zijn plaats in de maatschappij moet vinden. Bijna niemands sociale status staat nog zonder meer door geboorte vast of gaat moeiteloos een leven lang mee. De meritocratie veroordeelt tallozen tot permanente statusangst. Waren staat en stand voorheen goeddeels ‘aangeboren’, nu zijn ze de uitkomst van gaven en eigen ‘inspanningen’. ‘Falen’ is iets persoonlijks geworden, niet langer een sociaal noodlot.Ga naar eind19 Om goed aan die zware opdracht van de meritocratie te kunnen voldoen, zou de lagere middenklasse over meer maatschappelijke autonomie moeten kunnen beschikken dan nu het geval is. Ook haar al aanzienlijke economische hulpmiddelen moeten versterkt en vrijer ingezet kunnen worden. Daarvoor is het noodzakelijk dat haar politieke invloed toeneemt. Op die manier kunnen goede koophuizen, aantrekkelijke en veilige buurten en degelijk onderwijs ook haar deel worden en krijgt de lagere middenklasse, net als hogere sociale strata, meer greep op het eigen bestaan. Dat is nodig ook. Waar vroeger een ingetogen burgerlijke samenleving onder auspiciën van de overheid dergelijke ‘goederen’ produceerde - voor de welgestelden tenminste - zijn overheid en maatschappij daar tegenwoordig minder toe in staat. Nu de lagere middenklasse aan de beurt is om te oogsten, blijkt het spel veranderd. Deels is die nieuwe onmacht een erfenis van de jaren zestig, zoals de invloedrijke Amerikaanse conservatief Myron Magnet betoogt.Ga naar eind20 Die vrolijke jaren verzwakten instituties als openbaar bestuur, | |
[pagina 189]
| |
politie, justitie, school en gezin en hebben de lagere klassen sociaal hulpeloos gemaakt. De politiek moet hun vermogen opvoeren om baas te zijn in eigen buurt, school en gezin, zodat zij in de harde wereld van de meritocratie effectiever voor zichzelf en hun kinderen kunnen opkomen. ‘Kleine burgermannetjes’ kunnen zo hun redenen hebben om benard en behoudend te zijn. Het ‘experiment’ van de jaren zestig bracht hun klasse niet louter voordelen, in de jaren daarna sloopten sociaaleconomische krachten bovendien de veilige havens van ‘stand’ en werkplek. De sociaaldemocratie heeft dit deel van zijn traditionele electoraat sociaal-cultureel verwaarloosd, waardoor velen bij de lpf belandden. Dat maakt ze nog niet tot verwende nesten, of erger. Brullen en in auto's rijden - zo vatte De Kadt eertijds het wezen van het fascisme samen.Ga naar eind21 Het is verleidelijk om aan deze definitie vast te houden en in elke vulgaire fortuynist een echte fouterik te blijven ontwaren. Maar dat brullen en in auto's rijden heet tegenwoordig ‘leisure’. Het ís onze wereld, de nieuwe subjectieve kern van de economie, een centrale activiteit in onze samenleving. Verdere emancipatie - economisch, cultureel en politiek - van de lagere middenklasse zou van de huidige door en door vercommercialiseerde vrijetijdssamenleving iets beters moeten maken dan nu het geval is. Het is aan de PvdA om dat project, samen met de elite van de populaire cultuur, ter hand te nemen. Zo niet, dan doet de vvd of een lpf-achtige partij het op haar manier. |
|