Republiek van vrije burgers
(2008)–H.J. Schoo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| ||||||||||
Hedendaags republicanismeGa naar voetnoot*Een oud politiek idee in de herkansingRepublikeinse beginselen, die bestonden natuurlijk wel in naoorlogs Nederland, in de beginselprogramma's van een enkele linkse partij of het geheime dagboek van een anonieme dignitaris, maar vrijwel niemand van enige statuur en invloed beleed ze in het openbaar. De martiale psp-pacifist Fred van der Spek maakte elk jaar met Prinsjesdag een demonstratie van zijn principes, zoals de Socialistische Partij tegenwoordig doet, maar dat trof en treft toch eerder als parlementaire folklore, de macht der gewoonte, dan als een krachtig en praktisch pleidooi voor de republikeinse staatsvorm. Jarenlang, kortom, verbleef het republicanisme, of wat daarvan restte, in het duister om slechts periodiek, meest onder hele of halve anarchistische vlag, krachteloos tevoorschijn te komen. De gelegenheid - Greet Hofmans, Het Huwelijk, de Lockheed-affaire, de ‘kroning’ van 1980 - maakte telkens de dief, maar tot een serieuze opmars van republikeins gedachtegoed kwam het via deze sporadische antimonarchistische agitatie niet. Naoorlogs Nederland was en bleef door de bank genomen monarchistisch dan wel orangistisch. Er valt over te twisten of het Oranjezonnetje ook in de | ||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||
late jaren zestig en zeventig nog onverminderd warm scheen. Toen de wederopbouw eenmaal was voltooid en de samenleving meer en meer in de greep raakte van groeiende welvaart en een brede, door jeugdig elan gedreven democratiseringsbeweging, moest het land zich mentaal wel gaan afkeren van een au fond archaïsche instelling als de monarchie. Haar sacrale kern en hiërarchisch beginsel pasten niet langer bij een modern, seculier wereldbeeld en een op individuele verdiensten, niet op erfelijke privileges, stoelende meritocratische maatschappelijke ordening. Alom haakte men naar vernieuwing, traditie stond in een kwaad daglicht, staatkundig conservatisme, als het ware de ideologie van de monarchie, vond in Nederland nauwelijks nog politiek uitdrukking en de Europese integratie en andere vormen van internationalisering begonnen te knagen aan de vertrouwde contouren van staat en natie. In een aan de monarchie gewijd nummer van het maandblad Maatstaf uit 1992 neemt de historicus Jaap van Osta inderdaad de positie in dat de monarchie toentertijd gedoemd leek. Vanaf eind jaren vijftig raakte zij in de versukkeling. Opeenvolgende schandalen en de algehele hervormingsdrang van de jaren zestig brachten het koningschap in opspraak. Slechts dankzij de persoonlijke populariteit van Juliana doorstond de monarchie de stormen van die jaren. ‘Maar,’ voegde Van Osta hieraan toe, ‘het is evenzo waar dat zij met die eigenaardige voorkeur om zo min mogelijk op te vallen, om zo weinig mogelijk de koningin te spelen, niet alleen haar eigen positie ondermijnde, maar ook die van de monarchie.’ Op twee flanken stond de monarchie aldus aan bedreiging bloot: structureel door maatschappelijke ontwikkelingen, incidenteel door toedoen van - persoonsgebonden - rolvervulling (Juliana) en ‘wangedrag’ door leden van de koninklijke familie (Juliana, Irene, Bernhard). | ||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||
Het legitimiteitsprobleem van een antieke institutie in een moderne samenleving, zo valt ook over deze periode te concluderen, werd overwonnen door Juliana's per saldo overtuigende vertolking van de koninklijke rol. Uit de in principe bovenpersoonlijke constitutionele monarchie vormde zij gaandeweg de persoonsgebonden populaire monarchie: ogenschijnlijk sacraal en behept met eeuwigheidswaarde, in werkelijkheid afhankelijk van de actieve instemming van geëmancipeerde ‘onderdanen’. De vorst raakte opgezadeld met de democratische plicht om populair te zijn. Weliswaar redde Juliana's persoonlijke rolopvatting een achterhaald instituut, maar de populaire monarchie bleek tevens een formule met schandaalpotentie. Feitelijk valt echter niet vol te houden dat de monarchie onder Juliana onder druk stond of in de gevarenzone raakte. De grote politieke partijen hebben geen moment ook maar gepeinsd over een republikeinse wending, zelfs niet in perioden van turbulentie. Opiniepeilingen over de door Nederlanders geprefereerde staatsvorm gaven (en geven) geen enkele blijk van afnemende steun voor de monarchie. Door de jaren heen is de Oranjeaanhang groot geweest, een enkel dipje daargelaten, zodat onduidelijk is waarom precies Van Osta, net als andere Oranjewatchers, een ‘wonderbaarlijke wederopstanding van de monarchie’ in de jaren tachtig kan signaleren. Terwijl Beatrix opnieuw decorum en hiërarchie met het hoogste ambt verbond - en als het ware op haar beurt de kennelijk nogal plastische monarchie opnieuw omvormde en ‘redde’ - raakte ‘schoppen tegen de troon’ als symbool van het establishment in onbruik. En ‘dat heus niet,’ schrijft Van Osta bijna triomfantelijk, ‘omdat er toen een nieuwe vorstin op plaatsgenomen had, iemand aan wie niemand, zelfs niet de meest verstokte republikein, enige aanstoot nemen kon.’ | ||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||
Zo zag de wereld er in 1992 inderdaad uit. Beatrix had zich in haar eerste decade ontpopt als een koninklijk succes, een erkende, hardwerkende ‘vakvrouw’ die voorbeeldig, perfectionistisch vorm en inhoud gaf aan een modern, beter: postmodern koningschap, waarvoor zij royaal de ruimte kreeg van Ruud Lubbers, de premier die haar deze jaren diende. In deze periode manifesteerde de majesteit zich al zo nadrukkelijk dat een harer ministers midden jaren tachtig en petit comité opmerkte: ‘Je denkt dat je met elkaar bent, maar er doet nog iemand mee.’ Volgens een vriend van prins Claus, najaar 2001 geïnterviewd ter gelegenheid van Claus' 75ste verjaardag, vertelde de prins hem eens dat Beatrix 's nachts anderhalf uur met de ministerpresident had gesproken. Het kennelijk ‘naïeve’ staatsrecht van de politieke klasse, dat ervan uitgaat dat de Koning geen politiek-inhoudelijke rol heeft, werd geconfronteerd met een andere werkelijkheid. Nieuwe formalismen moesten daarnaast de koninklijke mystique herstellen die onder Juliana in ‘gewoonheid’ teloor was gegaan. Beatrix reorganiseerde met vaste hand haar hof, maakte een einde aan de amateuristische ambiance die haar moeders ambtsperiode kenmerkte en deed een naar veler oordeel formidabele dossierkennis op, waardoor zij een geduchte gesprekspartner voor de premier en de ministers-passanten werd. Een meesterzet was bovendien de steun die Beatrix voor ‘haar’ monarchie zocht en vond bij de intelligentsia. Tezelfdertijd bewaarde zij met grote zorg afstand van traditionele Oranjeklanten en defilerend Oranjevolk. Ten paleize werden linkse culturati ontvangen. Vertegenwoordigers van Oud Strijders Legioen of studentenweerbaarheidsverenigingen waren in geen velden of wegen meer te bekennen. Op hun blinde, onvoorwaardelijke steun kon de monarchie toch wel rekenen. | ||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||
Ergens tussen begin jaren negentig, toen Vrij Nederland waarderend schreef over deze ‘koningin tot achter de komma’, en midden jaren negentig, toen Elsevier een knorrig omslagverhaal wijdde aan Beatrix Bemoeial (na eerder al het bazige Beatrixisme te hebben gesignaleerd), kenterde het publieke beeld van Beatrix. Al dan niet verstokte republikeinen waren wel degelijk aanstoot gaan nemen aan stijl en optreden van voorheen prinses Glimlach. Juist haar ostentatieve ‘voortreffelijkheid’ en haar als kil ervaren nieuwe vormelijkheid, gevoegd bij aanhoudende berichten en geruchten over interventies in staatszaken, maakten Beatrix omstreden - zij het in beperkte kring. Als de majesteit als constitutioneel monarch ‘alleen maar’ decoratie is, de façade waarachter de echte staatszaken zich afspelen, zo luidde dit nieuwe, negatieve sentiment, waarom is het dan nodig dat ze zo onberispelijk hard werkt, alle dossiers kent, er een soort miniregering op nahoudt en ‘haar’ ministers in kennis en ervaring de loef afsteekt? De ijver en voortreffelijkheid van het stijlvolle ornament, eerst bejubeld, waren suspect geworden. Van lieverlede ontstonden er zelfs gevoelens van nostalgie naar de ‘lieflijke chaos’ van Juliana's hof. Dat was dan misschien weinig professioneel geweest, maar paste beter bij de staatsrechtelijke irrelevantie van de vorst. Er zijn vraagtekens te plaatsen bij het Beatrix Bemoeialbeeld. Het valt zelfs te beargumenteren dat Beatrix' regelrechte bemoeienis met staatszaken geringer was en is dan wat Juliana zich op dat vlak nog permitteerde, laat staan Wilhelmina en zelfs Emma. Een onoplosbaar probleem bij de totstandkoming en beoordeling van koninklijke reputaties is evenwel het gebrek aan verifieerbare feiten. Die behoren immers tot het geheim van het paleis (Het Loo, Soestdijk, Noordeinde, Huis ten Bosch). De omstanders | ||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||
tasten per definitie in het duister over wat er in het verkeer tussen ‘paleis’ en ministers omgaat. De grondwettelijke onschendbaarheidsdoctrine beschermt de vorst, maar berokkent deze potentieel evenzeer schade doordat officiële dementi's en wat dies meer zij geen effect hebben. De doctrine staat immers niet toe dat er feiten beschikbaar komen om beeldvorming mee te corrigeren. Parlement, pers en openbare mening moeten het doen met gezagsargumenten, per definitie, van de premier. Uit het onbehagen over Beatrix' taakopvatting, terecht of niet gestimuleerd door een reeks van (vermeende) incidenten die de bemoei- en regelzucht van de koningin aanschouwelijk maakten, kwam op elf september 1996, naar goed achttiende-eeuws voorbeeld, een heus Republikeins Genootschap voort, met als stuwende kracht Elsevier-topman Pierre Vinken, gesecondeerd door journalist Martin van Amerongen en de hoogleraar cultuurwetenschappen en pamflettist Hans van den Bergh. In het kielzog van deze notabele republikeinen manifesteerde zich meteen ook een ‘volkser’ Nieuw Republikeins Genootschap. Zodat, ondanks, of misschien eerder dankzij de ijzeren plichtsbetrachting van een onbetwist toegewijde en welingelichte koningin, Nederland voor het eerst in lange tijd te maken kreeg met een min of meer actief, georganiseerd en niet per se onrespectabel republicanisme dat metterdaad, al gebeurt het met zachte, beschaafde stem, ijvert voor de afschaffing van de monarchie. Het hedendaags republicanisme, of antimonarchisme, laat zich verklaren als een reactie op een krachtige vorst. In de geschiedenis van de Nederlandse monarchie heeft dat mechanisme zich vaker voorgedaan. ‘De verzwakking van de monarchie heeft de monarchie in stand gehouden,’ poneert socioloog Nico Wilterdink in 1989 in zijn ‘Leve de re- | ||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||
publiek! Antimonarchisme in Nederland’, een hoofdstuk in Door het volk gedragen. Koningschap en samenleving. ‘De verzwakking van de monarchie betekende - anders gezegd - een verzwakking van het antimonarchisme.’ Mutatis mutandis lijkt een versterking van de monarchie, althans een vermoeden in die richting, als onder Beatrix, te leiden tot een versterking van het antimonarchisme. Een krachtige monarch roept weerstand op. Wilterdink komt tot deze, door anderen gedeelde opvatting, in een verhandeling over de pertinente kwestie waarom een land dat lange tijd een republiek was, toen het er begin negentiende eeuw op aankwam vrij gemakkelijk de monarchie aanvaardde. Bij de introductie van de nieuwe staatsvorm was de weerstand ertegen zelfs verbazend gering. Debet hieraan waren de bepaald niet ongunstige ervaringen met Lodewijk Napoleon. Bovendien loste de monarchie paradoxaal genoeg het ancien régime af, wat haar inbedde in de Europese politieke hoofdstroom en ‘modern’ en zelfs voor de meerderheid der patriotten acceptabel maakte. Voor de orangisten was de monarchie weer geruststellend ‘restauratief’. Regenten die ondanks dit alles tegensputterden, paaide de vorst, naderhand koning Willem i, door hen in de adelstand te verheffen. Tegen het eind van zijn bewind is niettemin een enkele keer sprake van een opflikkering van traditioneel republicanisme bij, zoals Wilterdink schrijft, ‘Amsterdamse aanzienlijken’. In de ruim anderhalve eeuw die sindsdien zijn verstreken, heeft het verzet tegen de monarchie evenmin bedreigende proporties aangenomen. Voor zover het er was, kwam het vaker wel dan niet van mensen die door het politieke establishment nauwelijks serieus genomen hoefden te worden. De schets van Wilterdink bevat een stoet van authentieke, ernstige opponenten, afgewisseld door de no- | ||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||
dige beginselvaste querulanten en curieuze opportunisten. Het afwijzen van het koningschap komt het grootste deel van de negentiende eeuw hoofdzakelijk voor rekening van radicale liberalen. Pas later, in de jaren veertig, voegen zich radicalen-zonder-meer bij de republikeinse opposanten. Deze geletterden, afkomstig uit gegoede burgerij en middenstand, ventileerden ‘volkse’ republikeinse sentimenten in eigen blaadjes, waarin zij voor een democratisch politiek systeem pleitten. Als een soort proto-intelligentsia waren deze republikeinen de dragers van een radicaal gedachtegoed dat verwantschap vertoonde met vormen van eind achttiende-eeuws patriots republicanisme. Een aantal van deze radicaal-liberalen werd vervolgd wegens majesteitsschennis, zoals tegen het eind van de eeuw anarchisten als Ferdinand Domela Nieuwenhuis en Alexander Cohen en, in de jaren zestig van de vorige eeuw, een enkele Provo. Waar Beatrix het radicale, potentieel republikeinse gemoed van de generatie van de jaren zestig apaiseerde door te pacteren met vooraanstaande exponenten ervan, zoals, naar het woord van Gerard Reve, ‘de gemotoriseerde relletjesvoyeur’ Harry Mulisch, kocht koning Willem ii zijn belagers met klinkende munt af. Toch klonk ook hier, zoals Wilterdink schrijft, het ‘Leve de republiek’. Om een eventuele radicaal-liberale, republikeinse omwenteling voor te blijven, bekeerde de conservatief Willem ii zich in 1848 onverhoeds tot het liberalisme. De grondwetsherziening van dat jaar, die de Nederlandse monarchie de constitutionele vorm gaf die haar tot op de dag van vandaag omhult, verzwakte de zaak van het antimonarchisme. Een koning met beperkte, strikt gereguleerde prerogatieven, een zwakke koning derhalve, riep weinig weerstand op. Steeds minder kon de onschendbare koning doorgaan voor een antidemocratisch symbool. | ||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||
De liberalen, bouwers van de moderne eenheidsstaat en grondleggers van de democratie in Nederland, in hun radicale gedaante net als hun buitenlandse pendanten door een fervent republikeins ethos bezield, verzoenden zich in overgrote meerderheid met de monarchie. Samen met hun grootste politieke tegenstrevers, de (orthodoxe) protestanten, ontpopten zij zich als stutten van koningschap en koningshuis. Tot in onze dagen identificeert het Nederlandse liberalisme zich sterk met ‘hun’ negentiende-eeuwse staatkundige erfenis, inclusief monarchie. Deze metamorfose van de liberalen blijft een verbazingwekkende, ogenschijnlijk ‘ahistorische’ politieke tournure, veelal verklaard uit de omstandigheid dat het in Nederland dakloze conservatisme deels onderdak bij het liberalisme vond. Een pragmatisch liberalisme met conservatieve inborst werd de trouwe partner van een evenzeer meegaande monarchie. Gegeven hun antinationale opvattingen verbaast het niet dat anarchisten en socialisten de bij uitstek nationale monarchie afwezen. Met hun verzet tegen het erfelijk koningschap werden zij de erfgenamen van het radicaal-liberale republikeins gedachtegoed. Links richtte zijn pijlen gretig op Willem iii -Willem de Laatste, Koning Gorilla - de grofstoffelijke, antidemocratische Oranje, die gedurig demonstreerde dat erfopvolging niet per se een geschikt staatshoofd oplevert. De bespotting van Willem iii was zo meeslepend dat de principiële bestrijding van de monarchie erbij inschoot. Willems dood in 1890 deed de republikeinse zaak geen goed. Emma en de jonge Wilhelmina, gebonden door dezelfde constitutie als Willem iii, riepen door hun meer gepolijste optreden minder spotlust op dan de onbehouwen mannelijke Oranje. Niet alleen een sterke koning roept weerstand op, hetzelfde geldt voor een potsierlijke vorst. | ||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||
Rond de eeuwwisseling verliep het liberale tij. Na de Pacificatie van 1917, die de korte confessionele eeuw (tot circa 1990) inluidde, verschrompelde het liberalisme voor langere tijd tot relatieve onbeduidendheid. De beurt was aan nieuwe politieke hoofdstromen, katholiek confessionalisme en socialisme, rooms en rood, om een politieke hoofdrol op te eisen en hun respectieve volksdelen te emanciperen. Om door de gevestigden - liberalen en protestanten (hervormden) - tot de macht te worden toegelaten, moesten zij hun nationale gezindheid aantonen. Dit hield de aanvaarding in van het burgerlijk-liberale erfgoed: nationale staat, staatsinrichting, democratie, rechtsstaat en, als bekroning van dit bouwwerk, de monarchie. De socialisten stribbelden hardnekkig tegen. In beginsel nog altijd revolutionairen, wezen zij het nationale en monarchale af, weigerden koninklijke onderscheidingen en boycotten Prinsjesdag en koninginnefeesten. Troelstra's revolutiedreigement uit 1918 was voor politieke tegenstanders overtuigend bewijs van de onbetrouwbaarheid van de ‘socialen’. In de loop van de jaren dertig kreeg het reformisme in de sdap echter de overhand. Principieel bleven de socialisten weliswaar republikein, afkerig van de ‘poppenkast’ van de monarchie, praktisch aanvaardden zij de vigerende staatsvorm. De Werdegang van de negentiende-eeuwse liberalen was volgens eenzelfde patroon verlopen. Ook radicale liberalen bleven republikein, maar voegden zich naar de monarchistische praktijk. De ingroei van de socialistische arbeidersbeweging in de nationale samenleving werd voltooid met de acceptatie door de sdap van de belangrijkste nationale instellingen. Dat moment kwam met het nieuwe beginselprogramma van 1937, vlak voor de partij aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog voor het eerst aan de regering zou deelnemen. | ||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||
Het katholieke volksdeel en zijn politieke vehikel, de Rooms-Katholieke Staatspartij, mochten al veel eerder meedoen, hoewel het primair op Rome bleef gericht. Van een warme band tussen katholieken en monarchie of Oranjes, de dynastie die de protestantse natie belichaamt, is het vervolgens nooit echt gekomen. Een voorgeschiedenis vol antiroomse sentimenten maakte dat ook niet waarschijnlijk. Maar zich emanciperend rooms Nederland gaf niet graag aanstoot en meed conflicten over een ondergeschikt punt als de monarchie. Liever gedroegen Nederlandse katholieken zich ‘roomser dan de paus’. Hun hardnekkig afwijzen van de Indonesische onafhankelijkheid na de oorlog is wel opgevat als een katholieke demonstratie van authentiek nationale gezindheid. Katholiek Nederland was als het ware nog bezig het ‘staatsexamen’ af te leggen. De monarchie fungeerde bijna een eeuw lang als loyaliteitstest voor nieuwkomers op het nationale toneel. Om mee te kunnen doen, tekenden zij na verloop van tijd een soort godsvrede over de monarchie, pacificeerden de kwestie, maar behielden principiële reserves. Acceptatie van de monarchie en andere nationale instellingen was de prijs die de volksdelen betaalden voor volwaardige participatie aan het bestel. Via accommodatie en het (tactisch) prijsgeven van hun oorspronkelijk radicale opvattingen, bereikten nieuwkomers nationale integratie - tegen wil en dank. De Tweede Wereldoorlog is een waterscheiding geweest in bejegening en positie van de monarchie. De oorlog bracht Wilhelmina, en daarmee de monarchie, veel goodwill. Terecht of niet symboliseerden de monarchie en het Huis van Oranje in de bezettingsjaren de continuïteit van staat en natie en nadien de herwonnen vrijheid en onaf- | ||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||
hankelijkheid. Aanhankelijkheid jegens de Oranjes begon het niveau van de plichtpleging te overstijgen. De koele verstandhouding met Wilhelmina werd door de oorlog voor velen een hechte band. Ook Juliana's warme ‘gewoonheid’ lokte een affectieve relatie met de vorstin uit. Het land, de natie als geheel, niet de afzonderlijke zuilen, werd de eenheid van ervaring en van solidariteit, waarop wederopbouw en de opbouw van de verzorgingsstaat konden steunen. De monarchie werd het zinnebeeld van een grotere nationale eenheid die mede door de gedeelde oorlogservaring uit de vroeger gescheiden volksdelen groeide. Waar de monarchie vroeger verdeelde, verenigde zij nu. De ‘doorgebroken’ PvdA had het debat over de monarchie gestaakt, de katholieken hoefden niet meer met overdreven vertoon van aanhankelijkheid te bewijzen dat ook zij goede vaderlanders waren. Zo verdwenen traditionele, principieel verschillende opvattingen over de monarchie uit het politieke leven. Acceptatie alsmede depolitisering van de monarchie waren een onlosmakelijk bestanddeel van de naoorlogse pacificatie. Niet langer was de koningin van een enkel volksdeel, zij was van iedereen. Gaandeweg kreeg de ‘verenigde natie’ grotere affiniteit met de ‘nationale’ koningin dan met de snel aan betekenis verliezende eigen zuil. De naoorlogse jaren waren de tijd van de tot in het ridicule geperfectioneerde verzuiling; toch stond het bestel niet langer voornamelijk in het teken van de segregatie van volksdelen en hun afzonderlijke ‘soevereiniteit’, voorop stond hun ‘gelijkwaardigheid’. Net als begin negentiende eeuw was de monarchie na de oorlog verbonden met de ‘modernisering’ van het land, met het grote nationale project van industrialisatie en maatschappelijke vernieuwing, met processen van centralisatie en integratie. Zoals het jonge | ||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||
koninkrijk in het kielzog van de Bataafse Republiek afrekende met het particularisme van de landsdelen tijdens het ancien régime, zo ondermijnde het naoorlogse koninkrijk het zuilenbestel. Het traditionele Nederland van de volksdelen ging op in een nieuwe, ongedeelde nationale entiteit, een zonder God, nog slechts geschraagd door een nationaal symbool, het koningshuis, of beter: de moederlijke, toegeeflijke koningin, symbool van eenheid en van de feminiene waarden van de verzorgingsstaat. Modernisering eet, net als revoluties, haar kinderen op: eenmaal vernieuwd, vernietigt de samenleving de ene na de andere traditionele institutie. Een seculiere, democratische, stedelijke, welvarende, dus ‘onttoverde’ samenleving, beheerst door doelrationaliteit, biedt ‘logisch’ geen plaats aan een irrationeel Fremdkörper als de monarchie. Vandaar Van Osta's taxatie uit 1992, dat de ingrijpende maatschappelijke veranderingen van de jaren vijftig en zestig de monarchie onder druk zetten. Het door schandalen geplaagde instituut leek achterhaald, op sterven na dood, oordeelde Wilterdink enkele jaren daarvoor. Maar veeleer kreeg een ander mechanisme de overhand. Juist door snelle maatschappelijke veranderingen ontstond bij de meer en meer ontzuilde en ontkerstende burgers de behoefte aan - zichtbare, geruststellende - continuïteit. Modernisering en ontzuiling bereidden niet de neergang van de monarchie voor, maar schiepen de voorwaarden voor hernieuwde lading van en waardering voor een negentiende-eeuws instituut. De teloorgang van zuilgebonden zingevingskaders - kerk, partij, kleinere instellingen op het maatschappelijk middenveld - en de verstatelijking van verzorgingsarrangementen gaven de monarchie voor tallozen niet minder maar meer zeggingskracht en geldigheid. Symbolisch en op een hoger, algemeen niveau werd de samenbin- | ||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||
dende, zingevende functie van subnationale verbanden overgenomen door een orgaan van de staat: de monarchie. Ingrijpende maatschappelijke veranderingen in de jaren zestig en later betekenden daarom allerminst de doodskus voor de monarchie, zij voerden haar een nieuwe fase binnen. De ontzuiling, aangedreven door de uitbouw van een verzorgingsstaat die eerst de functies van de zuilen uitholde en daarna overnam, versterkte zowel de staat als de monarchie. Daarbij kwam dat de monarchie zelf veranderde, optisch en materieel. Onder Juliana werd de monarchie meer zichtbaar, mediageniek, redelijk open, gemeenzaam, huiselijk. De koets werd de - spreekwoordelijke - fiets, de majesteit een ‘gewone’ mevrouw met alledaagse kopzorgen en gevoel voor nog gewonere mensen. Een troon zonder veel decorum, ontdaan van de laatste restjes sacraliteit, zonder beginsel of binding met God en geopenbaarde waarheid. Van God, Nederland en Oranje, het protestantse drievuldig snoer, beklijfde niets. De monarchie werd oppervlakkig, letterlijk, niet meer dan het oog te zien krijgt; een bron van identificatie en wij-gevoel, een herkenbaar nationaal embleem vergelijkbaar met klompen, tulpen en molens, verder steekt er niets meer achter. De constitutionele monarchie, noteert Van Osta, was overgegaan in de populaire monarchie, een politiek-staatkundige institutie getransformeerd in een sociaal-psychologische. In dit warme Oranjeklimaat staken midden jaren zestig voor het eerst in vele decennia weer uitgesproken antimonarchistische, c.q. republikeinse sentimenten de kop op. Katalysator was Het Huwelijk van de ‘eigenzinnige’ Beatrix, die het kabinet had overvallen met haar keuze voor de ‘foute’ Duitser Claus von Amsberg. De monarchie werd geridiculiseerd: het hiërarchisch beginsel waarop zij stoelt, de poppenkast en dikdoenerij die haar omringen, het holle | ||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||
gezag dat zij symboliseert. Het antimonarchisme uit de jaren zestig, is wel opgemerkt, was meer stijlkritiek dan een politieke wilsuiting. Waarbij de lachlust meer de hovelingen dan de koning betrof. Niet per se ook wekte de monarchie de toorn van de ‘antiautoritaire’ tegenstanders, als wel de kleinburgers uit de ‘stille’ oorlogsgeneratie die de lachwekkende institutie waren toegedaan. Maar zowel het ludieke anarchisme van Provo als de principiële republikeinse voorkeur van Nieuw Links en, meer verhuld, nieuwkomer D66 waren slechts ten dele reacties op specifiek Nederlandse toe- of misstanden. Provo kantte zich in algemene zin, dus los van actuele monarchale perikelen, tegen de monarchie als symbool van hiërarchie en autoritaire verhoudingen, zich daarmee plaatsend in een radicale antistatelijke traditie van zelfbestuur. Hierbij greep het terug op het klassiek negentiende-eeuwse antimonarchisme van anarchisten als Domela Nieuwenhuis. Het Nederlandse ‘provotariaat’ was nauwelijks uniek, maar maakte deel uit van een brede, zich in de hele (westerse) wereld manifesterende democratiseringsbeweging die culturele pluriformiteit predikte en de verhouding overheid-burger zocht te veranderen. De protestgeneratie, een Alterklasse van goed opgeleide jongeren afkomstig uit de welvarende middenklasse, zette zich in voor de idealen van meer zelfbestuur en minder staatsbeheer, voor individuele autonomie van vrije, gelijke en ontvoogde burgers. Nieuw Links binnen de Partij van de Arbeid, de voornaamste Nederlandse exponent van de internationale New Left, dat via het pamflet Tien over Rood poneerde: ‘Het is wenselijk dat Nederland een republiek wordt zodra de regering van koningin Juliana eindigt’, putte zijn republicanisme uit klassiek-jakobijnse opvattingen over staat, burger en democratie, waarbij men nauw aansloot bij het | ||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||
antimonarchisme van het vroege socialisme. De lauwe steun voor de monarchie van het sociaal-liberale D66 is verwant met het radicale liberalisme uit de negentiende eeuw. Ontegenzeggelijk droeg het antimonarchisme uit de jaren zestig, evenals de herleving van radicaal links zelf - een reactie op de ontideologisering van de jaren vijftig en zestig - een retrokarakter. Het neorepublicanisme beklijfde ook niet. Het kreeg een zekere verbreiding en respectabiliteit doordat culturele beroemdheden als Harry Mulisch, met zijn ‘opruiende’ Bericht aan de rattenkoning, en Renate ‘Tamar’ Rubinstein er ontvankelijk voor bleken. (Beiden keerden later op hun schreden terug; Rubinstein schreef een kleine, onderhoudende hagiografie van kroonprins Willem-Alexander, Mulisch werd het linkse juweel in Beatrix' kroon.) Maar de jarenlange, goed zichtbare anti-monarchie- en anti-Oranjeagitatie bleef zonder politieke gevolgen. Ondanks Oranjeschandalen - van ‘Irene’, via Het Huwelijk tot Lockheed in de jaren zeventig, om de voornaamste te noemen - met hun groot propagandistisch potentieel voor de eerlijke republikeinse zaak. Claus riep na verloop van tijd meer vertedering dan weerstand op, Beatrix verwierf intellectuele sympathie met onder meer Paleisbijeenkomsten waarmee zij een ‘progressieve’ gezindheid liet doorschemeren. Het antimonarchisme kreeg in de jaren zestig hernieuwd stem, was niet langer zonder meer absurd, maar won weinig aanhang en werd per slot van rekening niet door politiek machtigen overgenomen. Het republikeinse gedachtegoed drong nauwelijks tot het parlement door. Vijfenzestigduizend mensen verzochten de Kamer per petitie om goedkeuring aan de toestemmingswet voor het huwelijk van Claus en Beatrix te onthouden, maar alleen de erkend republikeinse psp stemde unaniem tegen die | ||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||
wet, die met 132 stemmen voor en negen tegen werd aanvaard. Opiniepeilingen vertonen al decennialang slechts een kleine minderheid die voor de republiek is, naast een eveneens kleine minderheid die geen oordeel heeft en een overgrote meerderheid die ‘gewoon’ voor de monarchie is. Schandalen beïnvloedden door de jaren heen dit patroon slechts marginaal. Zo verwaaiden de leuzen en de ‘revolutionaire’ geest. De democratiseringsbeweging oefende op termijn op van alles en nog wat invloed uit, maar was niet bij machte om de republiek werkelijk te agenderen. De PvdA heeft zich, ook na de opmars zo niet overname van die partij door het nominaal republikeinse Nieuw Links, begrijpelijkerwijs nooit daadwerkelijk aan serieuze inspanningen gewaagd om de Republiek Nederland te vestigen. D66 schikte zich naar het bestel, het Amsterdamse stadhuis werd aan de Amstel gebouwd en niet weer in het oude raadhuis op de Dam ondergebracht. De monarchie hield zich slechts korte tijd, meer symbolisch dan feitelijk, in het kruisvuur op van een algehele politieke strijd, de Nederlandse culture wars, over (mede)zeggenschap en politieke participatie van burgers, de positie van overheid, politieke partijen en maatschappelijk middenveld, de wijze van gezagsuitoefening in maatschappij en staat. De krakers, tragische achterhoede van de democratiseringsbeweging, te laat geboren voor de opwinding van de jaren zestig, maakten in 1980 met hun vernielzuchtig verzet tegen de ‘kroning’ van Beatrix in veel opzichten een eind aan die conflictueuze en opwindende periode. Maar met de inhuldiging van Beatrix was ook de voorlopig laatste kans verkeken op een republikeins reveil. In 1989 constateert Wilterdink, het recente verleden overziend, dat ‘manifest republicanisme weer grotendeels | ||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||
verdwenen’ is, evenals openbare discussie over de monarchie. Wilterdink wijt de intellectuele klimaatsverandering aan het wegebben van de democratiseringsbeweging, die aan haar eigen succes ten onder was gegaan. Autoriteit werd gewoner, informele sociale verhoudingen namen de plaats in van overleefde vormelijkheden, machtsafstanden in het maatschappelijk verkeer namen af. In de jaren tachtig deden zich bovendien restauratieve tendensen voor die leidden tot een zekere herwaardering van vormelijkheid, ceremonieel en hiërarchie. Enkele jaren later rept Van Osta in gelijke zin over een ‘toenemende behoefte aan staatsrituelen’, een ‘eredienst van de staat’ en de ‘monarchie als totem van de natie’. Daarenboven wijst hij op restauratieve verschijnselen die verband houden met de Europese integratie. Overal ontstond een behoefte aan ‘identiteit’, werd naar ‘wortels’ gespeurd en kregen ‘natie’ en ‘soevereiniteit’ nieuwe nadruk. Geschiedenis, met de monarchie als onvervreemdbaar historisch feit, werd weer ‘sleutel tot de toekomst’. Beatrix maakte in de jaren tachtig meer dan adequaat gebruik van deze tendensen om een bij haar denkbeelden passende, meer afstandelijke en professionele monarchie te creëren. ‘Mevrouw’ werd weer majesteit. Van republikeinse oproerkraaiers werd niet vernomen. Niet alleen de monarchie veranderde, hetzelfde gebeurde met haar trouwe aanhang. Deze bestond traditioneel uit protestants-christelijken, zowel kleine als fijne luiden, uit liberale burgerdames en -heren en uit de orangistische stedelijke ‘volksklassen’. Sedert de jaren zestig verschoof, met de opkomst van de populaire monarchie, het zwaartepunt echter naar het veel amorfere, brede maatschappelijk midden: de ontzuilde, grotendeels ontkerkelijkte, redelijk geschoolde, economisch actieve, zich klasseloos wanende burgerij. Niet dat protestants-christelijk Nederland niet | ||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||
meer aan Oranje hecht, dat doet het wel, zij het anders dan voorheen, of dat de orangistische volksklassen zich van de monarchie hebben afgewend, integendeel. Maar deze onderscheiden maatschappelijke groeperingen hebben gewoonweg opgehouden te bestaan. Zij emancipeerden en gingen op in een nieuw ‘algemeen’ Midden-Nederland, kleinsteeds en suburbaan, waar oude godsdienstige, politieke en klasse-identiteiten en -loyaliteiten er steeds minder toe doen. Wat telt zijn banen, huizen, kinderen, scholen, auto's - en niet noodzakelijkerwijs in deze volgorde. De combinatie van ontzuiling, ontkerkelijking, scholing en welvaart heeft overal in het land grondig haar werk gedaan. In de naoorlogse jaren reden er nog beginselvaste arp-mannenbroeders en iets rekkelijker chu-hervormden op statige rijwielen rond. Liberale burgerheren, geringer in aantal, bestuurden er hun, ook geheel verdwenen, Austins en Vauxhalls, terwijl hun kinderen zich naar Rijks-hbs en hockeyveld begaven op sportieve maar uiterst klassenbewuste - trommelremmen! - Raleighs en Rudges. Dit Nederland van de volksdelen bestaat niet meer, zomin als hun uiteenlopende ‘monarchismen’. Het nu dominante monarchisme, dat van de smeltkroes Midden-Nederland - gerekruteerd uit alle voormalige volksdelen, ook de eertijds antimonarchistische - is een amalgaam van het gaandeweg versneden ‘rationele’ liberale monarchisme en een opgewaardeerd volks orangisme. Een zinkend cultuurgoed: burgerlijk-nationaal monarchisme, en een stijgend dito: populistische koningsgezindheid, komen erin samen. Het heet te staan voor traditie en continuïteit, maar heeft in werkelijkheid een volstrekt momentaan karakter, is zo goed als geheugen- en geschiedloos. Kind van Veronica-liberalisme en populisme, is het populaire monarchisme, pendant van de populaire monarchie, die zich | ||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||
immers een aanhang moet verwerven, op z'n minst zelf ook een tikje oppervlakkig en vulgair. Koninginnedag zoals de laatste tien, vijftien jaar gevierd, heeft ogenschijnlijk weinig met Beatrix' formele, afstandelijke monarchie te maken (zelfs weinig met de monarchie als zodanig), maar heeft haar ondanks wel degelijk gemeenschappelijke - want populaire - wortels. Het Beatrix-portret van popart kunstenaar Andy Warhol is met de jaren beter bij haar monarchie en het bij haar ‘onderdanen’ heersende monarchisme gaan passen. Dat is extravert, op het schreeuwerige af, groepsgeoriënteerd, commercieel ingesteld, inhoudelijk zonder beginsel of overtuiging, hedonistisch, een meeloper van voetbalpatriottisme, narconationalisme en lichtgeraakt chauvinisme. God, Nederland en Oranje, die drie-eenheid van weleer, is ontbonden. God is, voor zover nog bestaand, verregaand geprivatiseerd, niet langer een levende maatschappelijke grootheid; Nederland, het vaderland, is van traditionele betekenissen en waarden beroofd. Geen bezield geheel om voor te sterven, zogezegd, of om een actief staatsburgerschap uit te lokken, hooguit een entiteit om, in haar gedaante van verzorgingsstaat, als consument eisen aan te stellen. Op eigen kracht aangewezen, zonder de oude steunberen, heeft de monarchie ideëel-inhoudelijk weinig meer om het lijf dan een week besef van historische continuïteit en deelneming aan een groter geheel. De monarchie verwijst nog slechts narcistisch naar zichzelf, is haar eigen ‘project’, niet het embleem van een grotere ‘onderneming’ of wegwijzer naar een hoger of verder gelegen doel, zoals Juliana's regering nog wel dienstbaar was aan het grote naoorlogse project van nationale vernieuwing, economische groei en opbouw van de verzorgingsstaat. Beatrix' monarchie is, uiteraard geheel buiten haar schuld of verantwoor- | ||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||
delijkheid, postmodern: zonder morele context, zonder beginsel, zonder waarheid, hoe beperkt ook. De politiekmaatschappelijke werkelijkheid heeft ook niet meer te bieden, doet niet meer aan ‘grote verhalen’. Dat is Beatrix' noodlot. Pogingen om toch een moreel kompas te zijn, zoals haar kersttoespraken, worden daarom alom meesmuilend als misplaatst en nietszeggend ervaren. Voor de herformalisering van het koningschap onder Beatrix geldt iets dergelijks. Het strikte ceremonieel en de neo-etiquette die zij invoerde, treffen als gekunsteld en lukraak, net als het idioom van ‘klassieke’ kolommetjes, kariatiden en timpaantjes aan jaren tachtig ‘pomo’-architectuur, alweer geheel achterhaald, een volstrekt willekeurig ornamenteel karakter gaf. Het was, naar een oud woord van de functionalisten, schortjesarchitectuur: vorm zonder inhoud of functie, versierlust. Dit is het probleem van het postmoderne koningschap. Het kan niet zonder vorm, maar welke vorm geef je een instituut met onbestemde inhoud? Dan biedt het simpele ‘form follows function’ van de modernisten geen enkel houvast, dan moet je, zoals Beatrix deed, je toevlucht wel zoeken bij overleefde ornamentiek en zinledige vormelijkheden. De hedendaagse kernaanhang van de monarchie is ook te zien als ‘organisch’ voortgekomen uit een deelachterban die de monarchie al bijna een eeuw vergezelt: het Telegraaf-lezende ‘klootjesvolk’, zoals Provo het pejoratief noemde. De term is ook analytisch-descriptief in te zetten en verwijst dan naar de bijzondere sociologische positie van de Telegraaf-lezers in het interbellum en de naoorlogse jaren. Middenstanders, beambten, geschoolde arbeiders, lager kader, ontzuild avant la lettre, seculier, modern, prestatiegericht, opwaarts mobiel, een ‘algemeen’, nationaal aggregaat, bijeengebracht door een krant die al voor de oorlog | ||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||
tegen het bestel was, maar toegewijd, in de volksorangistische traditie, aan het nationale instituut bij uitstek, het koningshuis. De Telegraaf treedt in deze opvatting niet op in de obligate rol van reactionair persorgaan, maar als de krant van de ‘modernizing men’, niet gebonden aan stand, kerk of zuil, wel aan de natie. Die lezers vormden geen maatschappelijke achterhoede, maar de voorhoede van gedekoloniseerde, geëmancipeerde burgers die ‘Midden-Nederland’ na de jaren vijftig zijn gaan bevolken. Het actuele monarchisme is in dit licht bezien geen retrograde ‘ideologie’, maar een bezielend verband dat continuïteit suggereert en groepen en individuen enige mentale bescherming biedt tegen de permanente druk van maatschappelijke veranderingen. De partij van de ‘modernizing men’, de vvd, staat in 2001 na een eeuw van confessionele hegemonie op het punt weer de grootste politieke formatie van het land te worden (zoals De Telegraaf al sinds jaar en dag veruit de grootste krant is). Al meer dan anderhalve eeuw is het Nederlands liberalisme grosso modo een trouw beschermheer van de monarchie: pleitbezorger van zowel economische dynamiek en een zeker cultureel conservatisme, als van staatkundige continuïteit onder auspiciën van Oranje. Gegeven het succes van het vvd-liberalisme en de nog altijd overweldigende steun voor de monarchie, is het een combinatie die het goed doet bij een electoraat dat grotendeels bestaat uit van traditionele ankers losgekomen burgers. Het vvd-gezinde, Telegraaf-lezende klootjesvolk, het zwarte schaap van de ‘revolutionairen’ uit de jaren zestig, is verre van verdwenen. Het bekleedt zelfs een zodanige positie dat de monarchie als instituut, samen met de hypotheekrenteaftrek en Thorbeckes bestuurslagen, politiek onbespreekbaar is en voor de afzienbare termijn onwrikbaar vastligt. | ||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||
Des te opmerkelijker dat midden jaren negentig republikeinse sentimenten zich voor het eerst in lange tijd weer georganiseerd aandienden. Het Nieuw Republikeins Genootschap, opgericht in reactie op het Republikeins Genootschap, staat in de traditie van een wat speels en juveniel anarchistisch antimonarchisme, met als laatste representant Provo. Het Republikeins Genootschap zelf put daarentegen uit de republikeinse traditie die - soms regenteske - anti-orangistische voorlopers had in de zeventiende eeuw en zich daarnaast kan beroepen op eerbiedwaardige, laat achttiende-eeuwse patriotse antecedenten. Sindsdien was dit radicale, zij het notabele republicanisme vrijwel tot zwijgen gekomen, met uitzondering van de principiële stellingname van radicaal-liberale politici uit het fin-de-siècle van de negentiende eeuw. Veel later vonden zij weer een echo bij radicale D66-politici. De opvattingen van de neorepublikeinen zijn klassiek antimonarchistisch en al aan te treffen bij hun voorgangers, wat ook hun pluimage was. De belangrijkste zijn, in willekeurige volgorde: het obscurantisme en de irrationaliteit van de monarchie zijn op zich al verkeerd, maar passen zeker niet bij de democratie en de democratische idee; een erfelijk ambt is verwerpelijk, want strijdig met gelijkheidsbeginsel en meritocratische idee; de monarchie symboliseert een staatkundig achterhaald hiërarchisch beginsel en maakt van vrije burgers ten onrechte onderdanen; de soevereiniteit hoort in een eigentijdse democratie ondubbelzinnig bij het ‘volk’, de kiezers van het land te berusten; het is onaanvaardbaar dat de koning, een niet-gekozen functionaris, lid is van de regering en hoegenaamd invloed op 's lands bestuur kan uitoefenen; de grondwettelijke ministeriële verantwoordelijkheid voor de onschendbare koning houdt feitelijk in dat de handel en wandel van de | ||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||
kroon zich aan normale democratische controle onttrekt, sterker: de leer van de koninklijke onschendbaarheid noopt de minister-president met grote regelmaat tegen het parlement onwaarheid te spreken. Secundaire, maar zeker niet onbeduidende argumenten tegen de monarchie betreffen onder veel meer: de onsmakelijke, maar grondwettelijk voorgeschreven parlementaire bemoeienis met de teeltkeuze van mogelijke troonopvolgers; de omvang van hof en Koninklijk Huis; de aanzienlijke kosten van de hele ‘poppenkast’; de belastingvrijdom die de koning goeddeels geniet; de kruiperigheid en het byzantinisme die de monarchie in wijde omtrek omgeven; het via wettelijke regulering ten behoeve van de monarchie in stand houden van een reactionair instituut als de adel; de zichtbaarheid van de koning in het politieke proces - kabinetsformatie, benoemingen, Prinsjesdag - die een reëel inzicht in democratische politieke verhoudingen belemmert; de merkwaardige figuur dat de koning, lid van de regering, tevens voorzitter is van de Raad van State, het belangrijkste adviesorgaan van diezelfde regering. Uniek aan het neorepublicanisme is dat het, anders dan eertijds de patriotten, anders ook dan oude en nieuwe radicale liberalen, van Van Houten tot Van Walsum, oude en nieuwe anarchisten, van Domela tot Van Duijn, oud links en Nieuw Links, van Troelstra tot Van den Doel, geen deel uitmaakt van een brede democratiseringsbeweging. Historisch is zo'n beweging, veelal links in het politieke spectrum gesitueerd, meestal verbonden met een recent opgekomen maatschappelijke groepering die de pas verworven maatschappelijke positie ook politiek tot gelding tracht te brengen. De neorepublikeinen van het Republikeins Genootschap zijn echter allerminst links, hoewel het enkele erkend linkse leden telt, maar ‘burgerlijk’ en van politiek | ||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||
gemengde samenstelling. Het republicanisme van de neo's is ook geen politiek republicanisme, dat het zelfbestuur op alle niveaus van vrije burgers propageert. Als one-issue-beweging is het eerst en vooral antimonarchistisch, in de zin van: afkerig van idee en praktijk van het koningschap en exclusief gericht op het afschaffen van de monarchie. Dit antimonarchisme lijkt in niets op een voorbode of voorhoede van een nieuwe, brede democratiseringsbeweging. Onvrede over de geleide, beperkte - qua werkingssfeer, participatie, representatie - Nederlandse democratie, gemonopoliseerd door een zich telkens weer afsluitende particratie, het ‘kartel’ van de grote politieke partijen, is weliswaar wijdverbreid, maar diffuus, en slaagt er zelden in kiezers te mobiliseren. Het onbehagen over Nederlands gemankeerde democratie manifesteert zich in 2001 hooguit in de populistische Leefbaar-beweging, die ver af staat van het eerder elitaire dan populaire republicanisme van de neo's. Andere dan ‘puur’ politieke beweegredenen vormen de hoofdmoot van het neorepublicanisme. ‘Stijlkritiek’ bijvoorbeeld, al aanwezig in het jaren zestig antimonarchisme. Voor de neorepublikeinen is de republiek een kwestie van goede smaak en geestelijke hygiëne. De monarchie is niet slechts een belediging van het gezond verstand, zij is ook smakeloos, potsierlijk. De postmoderne ornamentiek van Beatrix, haar gekunstelde nieuwe vormelijkheid, de kunsttaal die ze spreekt, het rigide decorum en nodeloos perfectionisme hebben die sluimerende stilistische irritatie alleen maar opgepord: wat verbeeldt dat mens zich wel? Berichten over allerlei (al dan niet reëel bestaande) interventies maakten de zaak er niet beter op. Een ‘progressief’, artificieel afstandelijk hof, dat is kitsch - populaire kitsch. A fortiori geldt de ergernis van de neo's de stijlloosheid van | ||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||
de aanhangers van de monarchie, de sinds de jaren zestig alleen maar in tal en last gegroeide massa van orangistische kleinburgers. De populaire monarchie steunt niet op elites, maar op het ‘volk’ in zijn treurigste, domste gedaante. Inderdaad, de koning kan niet zonder populaire instemming, maar rooit het in beginsel uitstekend zonder elitesteun. Het neorepublicanisme is daarmee een reactie op de populaire monarchie. De afkeer daarvan omvat het klassieke misprijzen voor het ‘vulgus’ bij nieuwe gevestigden. In zijn georganiseerde hoedanigheid is het neorepublikeinse ‘sentiment’ daarom niet sociaal neutraal, maar elitair. De in het Republikeins Genootschap verzamelde neo's maken dan ook deel uit van de top van de moderne meritocratie: mannen - inderdaad, vrouwen doen nauwelijks mee - die hun sporen (en meer) hebben verdiend in bedrijfsleven en politiek, wetenschap en journalistiek, en die hun hoge posities danken (en toeschrijven) aan hun individuele verdiensten, niet aan een erfelijk privilege. Net als de minder opwaarts mobiele heffe des volks zijn zij afkomstig uit het brede maatschappelijk midden. Zij vormen een klasseloze en, in de zienswijze van Christopher Lasch, mentaal ‘vaderlandsloze’ elite: pragmatisch, rationeel, zonder binding aan ideologische ankers, onbezwaard door oude loyaliteiten. Hun stijlkritiek en afkeer van het gewone volk dat ze net ontgroeiden, hebben van doen met statusangst en distinctiedrang. Afwijzing van de monarchie, boegbeeld van de aristocratie, onderstreept de eigen plaats en staat van de meritocratische elite: succesvolle nieuwkomers, geen gesloten, al generaties gearriveerd establishment. Op hun eigen wijze jagen de neorepublikeinen emancipatie na. De monarchie is hun glazen plafond: zij kunnen alles bereiken, zijn ‘masters of the universe’, maar staatshoofd wor- | ||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||
den, in elk volwassen land principieel mogelijk, nee. Ook dépit voor de weke aristocratische mores die zij aan het hof vermoeden, is hun niet vreemd. Die moraal staat dwars op hun overtuigingen en prestatiedrang: inspanningen en intelligentie dienen te lonen, geen weeë noblesse. De hang naar ‘hoger honing’, kenmerkend voor halfkerkelijke elitemilieus, is hun eveneens een gruwel. Getuige haar kersttoespraken zeult ook de koningin die halfzachte geestelijke bagage rond. Ook de ‘machtsafstandreductietendens’ lijkt vaardig over de hoog gestegen meritocraten: hoe geringer de machtsafstand tot een ‘meer machtige’, des te krachtiger het streven het resterende machtsverschil te slechten. De afstand van de neo's tot het hof is klein genoeg om regelmatig uit de eerste hand te hebben kunnen vernemen over de gedragingen van de koningin. Bij dat al komt dat de meritocratische elite door Beatrix en haar entourage grotendeels is genegeerd. Wel Armando, geen captains of industry. Beatrix coiffeerde linkse cultuurdragers en intellectuelen, en won zo de vorige oorlog, maar toonde nauwelijks belangstelling voor de managers en entrepreneurs die de postindustriële economie tot bloei brachten. Een nieuw republikeins moment kon in de tweede helft van de jaren negentig mede even aanbreken door een onlosmakelijk met de monarchie verbonden verschijnsel: de troonopvolging. Van een naderende troonswisseling was geen sprake, maar wanneer de troonpretendent de jaren des onderscheids en de huwbare leeftijd bereikt, komen diens geschiktheid als koning en zijn partnerkeuze nu eenmaal ter discussie te staan. Het overkwam Beatrix midden jaren zestig, met alle commotie van dien. Eind jaren negentig kwam kroonprins Willem-Alexander voor zijn vuurproef te staan. De partnerkeuze van de troonpretendent is altijd staatszaak en - dus - publieke aangelegen- | ||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||
heid. Het gespreksonderwerp, met alle impertinenties van dien, bleek weer een geschikte gelegenheid om republikeinse messen te trekken. Een troonswisseling is ook het netste moment om een monarchie af te schaffen of, minder ingrijpend, aan de bevoegdheden van de nieuwe koning te sleutelen. Veel kans maakt het niet, maar tornen aan de status-quo tijdens een koninklijke ambtsperiode is al helemaal weinig kansrijk. Voor het republikeins gemoed gold daarom enige tijd: als er ooit iets kan, dan nu. Na bijna twintig jaar zat er bovendien roest aan Beatrix' troon - los van de opspraak die haar vanaf midden jaren negentig vergezelde. Wie langer dan tien jaar een zo hoog ambt bekleedt, loopt een gerede kans z'n glans te verliezen. De rek is eruit, de toeschouwers raken verveeld. Het overkwam Thatcher, Lubbers, Mitterrand en Kohl. De weinig zichtbare constitutionele monarch van weleer had hier minder van te duchten dan de tegenwoordige ‘populaire’ monarch. In dit opzicht begint de laatste op een gewone politicus te lijken. Het republikeins moment is alweer voorbij. ‘Beatrixisme’ plus een kroonprins op vrijersvoeten politiseerden kortstondig de monarchie en leverden een Republikeins Genootschap op, gevolgd door een evaluatie van de monarchie gedurende een kort seizoen van opiniestukken, congresjes, symposia, boeken, notities, onderzoek en inventarisaties. In een meestal geanimeerd, soms verbeten debat zijn de voors en tegens van het koningschap weer eens terdege gewogen. D66-voorman Thom de Graaf, zelfbenoemd monarchist, mengde zich in het functioneringsgesprek met een verkapt pleidooi voor het Zweedse model, dat de koning vrijwel geheel buiten het politiek proces plaatst. Pieter Broertjes, hoofdredacteur van de Volkskrant, voorzitter van het Genootschap van Hoofdredacteuren en | ||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||
orangist, riep tijdens een jubileumbijeenkomst van dat gezelschap op tot grotere ontspanning en meer openheid rond het hof. De majesteit zelve, als eregast aanwezig, liet zich niet onbetuigd door nog op het feest, zo verluidde, over de pers te zeggen: ‘De leugen regeert.’ Mede geprikkeld door deze episode en de manier waarop Máxima Zorreguieta via vrije nieuwsgaring van de Volkskrant aan het land werd gepresenteerd, produceerde minister-president Kok medio 2000 zijn weinig visionaire, maar nuttige ‘moderniseringsnotitie’. Een jaar later was Willem-Alexander na een ongepaste uitspraak snel door de premier publiekelijk op zijn plaats gewezen; had Wim Kok zijn meesterproef afgelegd door te bewerken dat vader Jorge Zorreguieta het huwelijk van zijn dochter niet zou bijwonen (en zo elke discussie in de kiem te smoren); prevaleerde de kroonprins op zijn beurt doordat hij de keuze van een levenspartner in eigen hand had weten te houden door voldongen feiten te scheppen; en was Máxima, hoewel nog slechts de aanstaande van Willem-Alexander, na een verzengend charmeoffensief al populairder dan ieder van de Oranjes. Een sentimenteel, ‘volks’ orangisme, bereid tot instant liefde en aanhankelijkheid, won het weer moeiteloos van een poging de republikeinse staatsvorm niet alleen op de politieke agenda te plaatsen, maar deze er ook te houden. Met hulp van Máxima werd het contract tussen Oranjes en bevolking voor onbepaalde tijd verlengd. Toch biedt de tussenbalans van de monarchie als opgemaakt in de ‘herijkingsdiscussie’ ook goed zicht op de zwakke fundering van het instituut. De palen zijn rot, hoekstenen en voegwerk verkruimelen, geërodeerd door ‘het moderne’. Een rationele wereld heeft de monarchie van haar funderende metafysica beroofd en gereduceerd | ||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||
tot een holle institutie, zonder geschiedenis en inhoud, zonder betekenende ideologie. De oude drie-eenheid God, Nederland en Oranje is verbroken, een inspirerend natiebesef, na de oorlog sokkel van de monarchie, is terloops verdwenen. De monarchie heet de eenheid van het land te symboliseren, maar het land werd sinds de jaren zestig weer pluriform, vooral sociaal-cultureel, en moet van talloze opinieleiders grondig multicultureel worden. Welke eenheid symboliseert de koning dan? Groeiende pluriformiteit betekent voor een monarchie dat ook het controversepotentieel groeit. Verdeeldheid, pluriformiteit, vraagt wellicht om een symbool van eenheid, maar zo'n context verdeelt ook het symbool van eenheid, zoals België jarenlang heeft laten zien. Het heersende democratische, egalitaire en seculiere denken is fundamenteel strijdig met idee en beeld van de monarchie, waardoor haar legitimiteit eigenlijk permanent wordt uitgedaagd. De populaire monarchie is kwetsbaar, institutioneel zwak, eenzijdig afhankelijk van persoon en ‘performance’ van het staatshoofd en zijn directe familie. Niet het hoge ambt, maar de individuele vervulling ervan beslist over zijn (populaire) aanvaarding en rechtmatigheid. De Koning, als de Bekendste Nederlander, staat met zijn entourage voor de vermoeiende opgave om als de eerste de beste politicus of popster zijn ‘mandaat’ telkens te verversen. Deze populariteitstest-in-permanentie leidt licht tot trivialisering van de monarchie en commercialisering van het Oranjegevoel (Koninginnedag). De populaire monarchie is daarmee structureel instabiel: zo gewonnen, zo geronnen. Krediet raakt even snel op als het werd verstrekt. De media leggen elke misstap ogenblikkelijk vast, fouten worden afgestraft; een crisis zit in een klein hoekje. Monarchale crises, in tegenstelling tot gewone po- | ||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||
litieke botsingen, zijn moeilijk oplosbaar omdat het meteen om beginsel gaat. Het systeem kent nauwelijks rek, het is direct buigen of barsten. Dit maakt het Zweedse model steeds aantrekkelijker. Dat zou het vooral ook voor monarchisten moeten zijn: het biedt een recept voor een onbedreigde, weerstandsloze monarchie. De monarchie heeft supporters, maar slechts weinigen weten haar met kracht van argumenten te verdedigen. Velen hanteren verlegenheids- en gelegenheidsargumenten omdat zelfs voor de Oranjeaanhang een republiek eigenlijk de meest logische staatsvorm is. Ideologisch gestaalde monarchisten zijn er nauwelijks meer, wel gewoontemonarchisten. De monarchie is er nu eenmaal, betogen zij, het is een heel gedoe om ervanaf te raken en je weet niet wat je ervoor terugkrijgt. Een voor overtuigde monarchisten vaak beslissend argument, de resterende staatkundige rol van de Koning, zet de monarchie zelfs op een erkend zwak been; die rol is in het Nederlands bestel ook goed door een ceremonieel president te vervullen. Hier wreekt zich dat Nederland in meerderheid eerder gevoelsmatig orangist dan - doordacht, gefundeerd - monarchist is. We zijn misschien ten diepste republikeinen, maar dan wel van het slag dat ook vindt dat ‘ze’ van de Oranjes moeten afblijven. Het is een standpunt, maar - alweer - lastig te verdedigen. Zelfs de republikein heeft het er moeilijk mee: tegen de monarchie valt het nodige steekhoudends in te brengen, Oranjeliefde is vrijwel immuun voor ‘rationele’ bestrijding. Intellectueel heeft het moderne republicanisme misschien de beste papieren. Daar staat tegenover dat het, in tegenstelling tot de Oranjes, geen divisies heeft, geen mensen op de been brengt, geen ‘populaire’ vuist kan maken. Een ceremonieel president, indirect gekozen - weinig neo- | ||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||
republikeinen pleiten voor een presidentieel systeem als het Amerikaanse of Franse - is dan ook geen wervende boodschap. Wat het neorepublicanisme wel doet, is het alternatief nog eens goed in kaart brengen voor het geval een ernstig incident de regerend vorst onherstelbaar in diskrediet brengt. De neo's beiden hun tijd in de wetenschap dat nare voorvallen zich weer zullen voordoen. Een directer effect van de reanimatie van het republikeins gedachtegoed is dat de monarchiediscussie die eruit volgde de staatsrechtelijke positie van de Koning netjes bijpuntte. Vooral het Kamerdebat over premier Koks moderniseringsnotitie droeg hieraan bij. De portee: verder verlies van bevoegdheid bij de Koning. De koninklijke jas is nog weer wat strakker gesneden. Een waarschijnlijk gevolg is ook dat de discussie over het Zweedse model, waarin de Koning geen deel uitmaakt van de regering, gevoerd blijft worden. Het lijdt ook nauwelijks twijfel dat de Nederlandse monarchie op wat langere termijn ondubbelzinnig louter ceremonieel wordt. Een andere les ligt ook voor de hand: Willem-Alexander doet er goed aan te zijner tijd de ‘koningsstrategie’ - houdt rekening met groepen die kritisch tegenover de monarchie staan en neem afstand van groepen met een vanzelfsprekende binding - te actualiseren in het licht van de nieuwe verhoudingen. Ergo, entertain ‘captains of industry’, uitgeeftsaren, recalcitrante staatsrechtgeleerden en andere hele of halve republikeinen, onderhoud nauwe banden met de krijgsmacht - meer in het algemeen met de traditionele achterban van prins Bernhard - en distantieer je van Beatrix' thans oubollige entourage. Waar Willem i en ii al katholieken paaiden, Wilhelmina in de Tweede Wereldoorlog nader tot de socialisten kwam, Juliana de PvdA bij het landsbestuur betrok en Beatrix het republikeinse ja- | ||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||
ren-zestigsentiment smoorde door ‘progressieve’ intellectuelen te cultiveren, kan Willem-Alexander de cirkel sluiten door rapport te ontwikkelen met exponenten van het weer zegevierende liberalisme. Schijn bedriegt: wie hen als vanzelfsprekend tot de aanhang van de monarchie rekent, maakt een ernstige misrekening, zoals de opkomst van het neorepublicanisme onder Beatrix heeft aangetoond. Een actieve kracht voor politieke verandering kan het hedendaagse republicanisme, nu vooral een vorm van zelfexpressie, pas worden als het zich net als zijn historische voorlopers gaat inzetten voor radicale democratisering. Van een dergelijk politiek republicanisme, gepassioneerd pleitbezorger van burgerlijk zelfbestuur, is het antimonarchisme dan slechts de symbolische bekroning in plaats van de politieke substantie. Zonder zo'n politiek bondgenootschap zal het republicanisme weer in slaap sukkelen om alleen een rol te spelen als het door relletjes rond de kroon uit zijn sluimer is gewekt. Zoals het is, zijn de neo's politiek geïsoleerd en wijst niets erop dat zij ruimere ambities koesteren dan de luis in de pels van de monarchie te zijn door het republikeins alternatief opnieuw te hebben geagendeerd. Een wijdverbreide burgerlijk-democratische revolte onder de huidige politiek-maatschappelijke condities is anno 2001 moeilijk voorstelbaar - de opkomst van Leefbaar Nederland niet te na gesproken. Onduidelijk is welke maatschappelijke groepering heden ten dage een sterk democratiseringsstreven met de eigen emancipatie kan verbinden. De enige groeperingen die hiervoor in aanmerking komen, zijn de politiek (nog of weer) ‘gekoloniseerde’ lagere strata van het brede maatschappelijk midden. Maar het voor zo'n ontwikkeling benodigde ‘revolutionair’ potentieel lijkt niet voorhanden. Tenzij sluimerende onvrede | ||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||
over onze geleide democratie en de gesloten particratie eindelijk politiek uitdrukking krijgt. Dat zou kunnen samengaan met een wassend anti-eu-sentiment dat zich kant tegen de voortgaande usurpatie van nationale bevoegdheden door Europa en een navenant verlies aan (nationaal-) democratische controle. Maar de kans is evengoed aanwezig dat anti-Europese gevoelens in het politiek amorfe aggregaat dat de lagere middenklasse is, zich juist uiten in meer aanhankelijkheid jegens de o zo nationale monarchie. Erg plausibel zijn de radicale scenario's niet. Maar onwaarschijnlijk is ook dat de monarchie zich moeiteloos handhaaft bij voortgaande Europese eenwording, die de nationale staat allengs verder verzwakt. Dan rest de monarchie slechts de functie van kroon op de Nederlandse cultuurnatie. De ‘sleutel’ tot de toekomst, als in andere kwesties, bezit de vvd, de ‘organische’ partij van het grote, meritocratische midden, hoog en laag. Historisch hebben de liberalen strijd met de monarchie geleverd, haar getemd en geconditioneerd. Tegenwoordig zijn zij de bewakers van de negentiende-eeuwse staatsrechtelijke en institutionele erfenis: benoemde burgemeesters en commissarissen van de koningin, gematigd dualisme, Thorbeckes staatsinrichting, het kiesstelsel (al dateert dat van later tijd). Dat alles bekroond door de monarchie. Staatkundige vernieuwing - referendum, bestuurlijke herindeling, aanpassingen van het kiesstelsel - wordt door de vvd categorisch afgewezen en gedwarsboomd. Liberalen zijn staatkundig conservatief en zodoende steunpilaren van een geleide, bevoogdende democratie. De groeiende aanhang van de vvd in het brede maatschappelijk midden komt op gespannen voet te staan met deze ‘elitaire’ positie. Die spanning moet de vvd de komende jaren zien op te lossen, wil zij aantrekkelijk | ||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||
blijven voor hoog en laag in de meritocratie. Blijven de liberalen naar het ‘volkse’ neigen, orangistisch, afkerig van serieus debat en ingrijpende democratisering, dan verliezen ze steun bij de nieuwe, meritocratische hogere burgerij. Maar onthechtheid jegens de monarchie, aantrekkelijk voor hoogopgeleide, nrc Handelsblad lezende professionals die eveneens een groeiend aandeel in de liberale aanhang vertegenwoordigen, kan het orangistische voetvolk, geestelijk gevoed door De Telegraaf, weer van de vvd vervreemden. Heersen in de nieuwe liberale eeuw de kleinburgers of de hogere burgers in de vvd? De voortgaande gentrification van de Nederlandse samenleving - steeds meer mensen met een hoge opleiding, een hoog inkomen en ‘goede smaak’ - zal op termijn tot een maatschappelijk zwaartepunt van hogere burgers leiden. Te gelegener tijd moet de vvd de bocht nemen die haar terugvoert naar haar radicaal-democratische, republikeinse wortels. Voorlopig staat het liberale voetvolk, dus de vvd, pal voor de populaire monarchie. | ||||||||||
Geraadpleegde literatuur
| ||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||
|
|