Premier Balkenende is er niet helemaal wars van en Donner wekt op z'n minst geregeld de schijn de Obrigkeitsstaat hoger aan te slaan dan de democratische rechtsstaat. In zijn denkwereld zijn burgers nog onderdanen van de boven hen gestelde autoriteiten. Vrijheid van meningsuiting is geen onaantastbaar recht, maar een gunst.
Donner zegt dat niet hardop. Wel gedraagt hij zich als een door het allerhoogste gezag uitverkoren autoriteit die bepaalt wat al of niet door de beugel kan. Hij zette het bespotten van leden van het Koninklijk Huis op zijn index, voegde er na de moord op Theo van Gogh (lompe) godsdienstkritiek aan toe en deed vorige week kritische media-aandacht voor het Openbaar Ministerie in de ban. Geen vrij debat over het sacrale: Monarchie, Religie, Justitie.
‘Debat’ is een te fraai woord voor de onzin en grofheden die opduiken aan de zelfkant van de openbaarheid. Toch is een Rijksvoorproever à la Donner ongewenst. Waarheid is niet van bovenaf op te leggen. In een vrije samenleving scheidt het debat zelf - hoe smakeloos ook gevoerd - zin van onzin. Daarvoor zijn een ongebreidelde pers en praktisch onbegrensde vrijheid van meningsuiting noodzakelijke voorwaarden.
Vrijmoedig debat houdt risico's in. Een waardenpluriforme, multireligieuze, multi-etnische, wie weet zelfs multiculturele samenleving is licht ontvlambaar. Daarom is het Donner niet kwalijk te nemen dat hij gespitst is op het bewaren van onze precaire maatschappelijke vrede. Iedere minister van Justitie is de openbare orde een aanhoudende zorg. Zelfs bestaat er zoiets als ‘staatsraison’ - en de rechtsstaat is ook de staat.
Het is Donner wel kwalijk te nemen dat hij laatdunkend spreekt over persvrijheid, schimpscheuten op de media afvuurt, vertegenwoordigers van de vrije pers met restrictieve maatregelen dreigt, godsdienstkritiek wenst in te tomen en falende justitieautoriteiten voor kritische aandacht probeert te behoeden. Hij draagt zo bij aan een sfeer van intimidatie rond het vrije woord.
Met zijn gekat beknot Donner de openbaarheid en ondergraaft hij de grondslag voor onbevangen debat. In plaats van het recht op vrije meningsuiting te verdedigen, zijn ambtsplicht, gaat hij voorop