| |
| |
| |
Nieuwe taken voor de pers
Een ongeluk komt zelden alleen. Kranten en publieke omroep zien oplagen en kijk- en luistercijfers dalen. De conjunctuur jaagt adverteerders weg. Gratis openbaarvervoerkranten bederven de markt. Bezuinigingen staan voor de deur of forceerden al de toegang. Het voetbal ging verloren voor de publieke zaak. Internet en divertissement slaan bressen in de leestijd. En dan liggen de ‘klassieke’ media ook nog eens onder het kritische spervuur van een coalitie van onbehagen, bestaande uit politici en perswetenschappers. Media zijn niet objectief, vermengen feiten en meningen, ‘hypen’, vermaken in plaats van te informeren, personaliseren ten koste van issues, zoeken geen waarheid maar impact. Gezaghebbende rapporten van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling en de Raad voor het Openbaar Bestuur bepleitten meer zelfregulering bij de pers en deinsden er zelfs niet voor terug hardop te denken over vormen van extern toezicht. Het woensdag uitgebrachte rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), Focus op functies. Uitdagingen voor een toekomstbestendig mediabeleid, knoopt hierbij aan en doet er hier en daar een schepje bovenop. Als dit geen crisis is, wat dan wel?
De mij niet onbekende aanvechting om het journaille de oren te wassen, heb ik dit keer niet. Eerder stoor ik me aan veel van die nieuwbakken mediakritiek. Ten onrechte gaat die er bijvoorbeeld bijna steeds van uit dat vroeger alles beter was. Ooit waren de kranten, radio en televisie goed, vervulden zij hun democratische plicht, nu niet (meer). Maar dat is niet veel meer dan nostalgie. Want welk
| |
| |
paradijselijk verleden heeft men toch op het oog? Het tijdperk van de verzuiling met zijn partijdige media? Inderdaad, die hadden als groot voordeel dat het publiek blindelings wist waar het aan toe was, voor welke zuil, ideologie, mens- en wereldbeeld een krant of omroep stond, wie er aan de knoppen zaten, wier woord zij spraken of schreven. De tegenkant is natuurlijk dat zij hun lezers opsloten in een levensbeschouwelijke kraal, controleerden en in zekere zin disciplineerden. Redacties waren toentertijd klein, specialistische kennis ontbrak vaak. Voor een aanmerkelijk deel werden de goeie ouwe kranten met van de telex geplukte berichten gevuld. Ook wegens hun geringe omvang hadden zij een smalle journalistieke agenda. Naar de huidige maatstaven waren het bepaald geen toonbeelden van rijpe professionaliteit.
Rond 1970 begon de opwaartse beweging. De zuilen waren hun greep kwijtgeraakt, kwijnende titels fuseerden. Voor de overblijvende (fusie)kranten werd de spoeling dikker. Oplagen stegen, redacties namen in omvang toe, opleidings- en kennisniveau gingen omhoog, overal werden correspondenten gestationeerd, nieuw journalistiek terrein ontgonnen. Ontzuiling, schaalgrootte en professionalisering leidden tot grotere, vollediger kranten met een bredere nieuwsagenda en weekendkaternen om je vingers bij af te likken. Die toestand duurt voort tot de dag van vandaag. De kranten - vooral de landelijke, maar de grote regionale titels zijn evenmin voor de poes - zijn in praktisch elk opzicht superieur aan hun voorlopers. Als er in Nederland ooit een krantenparadijs bestond, dan de afgelopen twintig jaar. Ondanks die onmiskenbare kwaliteiten staan de oplagen zwaar onder druk. Niet te ontkennen valt dat dat een probleem is.
Meestal wordt ontlezing voorgesteld als een natuurverschijnsel, maar de erosie van de oplagen heeft ook te maken met het nogal monochrome aanbod, hoe goed dat ook is. Misschien zijn de kranten, de landelijke voorop, zelfs te goed. Allemaal kwaliteitskranten die inhoudelijk ook nog eens sterk op elkaar lijken. Als gevolg van een gestaag proces van convergentie spelen ze kluitjesvoetbal in een marktsegment. Hun niveau, agenda, politiek-maatschappelijke
| |
| |
oriëntatie - het is van hetzelfde laken een pak. Minstens mid-market, gericht op hogeropgeleide lezers, ingetogen presentatie, eenzelfde sociaal-liberale signatuur, hetzelfde meningenforum, zelfs dezelfde opiniemakers. Een nachtmerrie voor marketeers. De kwaliteitskranten bemannen eigen kraampjes, maar spotten met de wetten van de markt door elk voor zich om en nabij eenzelfde product met vrijwel gelijkluidende slogans uit te venten. Alleen De Telegraaf is nog altijd enigszins een buitenbeentje, evenals enkele kleine(re) nichekranten.
(Ook de publieke omroepen zijn onderhevig aan deze trek naar het midden. Ze blijven hier verder buiten beschouwing, maar het is zonneklaar dat de publieke omroep zich - journalistiek en anderszins - opnieuw zal moeten uitvinden. De WRR wijdt er interessante - en bij voorbaat uiteraard omstreden - gedachten aan.)
Onder druk van de dalende oplagen zijn krantenredacties voorzichtig in beweging gekomen. Het Algemeen Dagblad (AD) werkt aan een herpositionering met behulp van een sportkrant en een onorthodoxe nieuwsagenda met ruime aandacht voor ‘news you can use’. De Volkskrant vernieuwde begin dit jaar zijn zaterdagkaternen, maar lijkt daarmee eerder algemener geworden dan specifieker, dat wil zeggen afgestemd op een welomschreven lezerskring met onderscheiden informatiebehoeften. Trouw volgde vandaag Het Parool en enkele Europese qualities in de overstap naar tabloid-formaat (om lelijke misverstanden te voorkomen ‘compact’ geheten). Het kan resulteren in een mooie overzichtelijke krant, maar een afwijkend formaat zegt weinig over inhoud en marktpositie. De eventuele profileringswinst van een compacte krant kan ook weer snel teloorgaan indien andere titels er ook op overgaan. Maar hoe dan ook, er is beweging.
Kranten moeten overleven in een markt, maar volhardden lange tijd in de aanbodjournalistiek uit de jaren van het verzuilde bestel. Uit oogpunt van de markt(vraag) is het dan ook begrijpelijk dat veel lezers - jongeren (tot 40!), lager opgeleiden - weglopen of zich niet meer bij een krant melden. Nederland bestaat weliswaar uit een onafzienbare middenklasse, maar is sociaal-cultureel verre
| |
| |
van uniform. Wel is de levensbeschouwelijke - verticale - ordening uit de zuilentijd gaandeweg getransformeerd in een - horizontale -segmentering op grond van, vooral, levensstijl. Maar op z'n best bedienen kranten (en publieke omroep) slechts enkele van die nieuwe marktsegmenten.
Ondanks de ontzuiling is het denken over de media in het teken blijven staan van het waarborgen van enigerlei levensbeschouwelijke pluriformiteit. De belangrijkste wapens die daarvoor bij de geschreven pers werden ingezet, waren redactionele onafhankelijkheid en, daarmee nauw verbonden, professionalisering. Externe beïloeding - door politieke partijen, vakbonden, kerken - werd angstvallig uitgebannen, maar ook directies werden op maximale afstand geplaatst. Een defensieve strategie ingegeven door vrees voor het oude spookbeeld van de zuilen en het nieuwe van de markt. Ook de hedendaagse mediakritiek stoelt op die angst voor de markt en verlies van onafhankelijkheid en pluriformiteit, zo blijkt ook weer uit Focus op functies. Maar over welke pluriformiteit gaat het intussen, gezien de onmiskenbare uniformering van het aanbod? Wie of wat ook maar even de gangbare bandbreedte overschrijdt, zoals het dwarse katern Letter & Geest van Trouw, of het als onbeschofte angry young man andermaal herboren weekblad HP/De Tijd, krijgt van alle kanten onder uit de zak. Iedereen roept om pluriformiteit, maar zodra die zich aandient, is het huis te klein.
Redactionele onafhankelijkheid en professionalisering aan de ene kant, pluriformiteit anderzijds, blijken op gespannen voet met elkaar te staan. Het primaat van verregaand autonome redacties heeft conformisme uitgelokt, me too-journalistiek. Bevrijd van de knellende banden met de zuilen ontwikkelden journalisten gelijksoortige politiek-maatschappelijke voorkeuren en professionele impulsen, evenals een gerichtheid op en daarmee afhankelijkheid van de overheid. Voor het overige bestaat hun referentiekader hoofdzakelijk uit de professie en de vakgenoten, niet een instantie, ‘waarheid’ of inspiratiebron buiten henzelf. Daardoor hebben zij vooral oog voor elkaars doen en laten.
| |
| |
Aan zichzelf overgelaten, was veelal de vrees, zou de markt uniformiteit produceren. In werkelijkheid hebben aan zichzelf overgelaten, onafhankelijke journalisten dat voor elkaar gekregen. Kwaliteit en professionaliteit, zeker, maar ook koekoek eenzang, qua agenda, opvattingen en gezindheid. Hierdoor is de overgang van bestel naar markt - en in het verlengde daarvan: van aanbodnaar vraaggeoriënteerde journalistiek - per saldo niet goed geslaagd. De strategie die marktfalen in de vorm van vervlakking en uniformiteit moest tegengaan, heeft precies zulk marktfalen voortgebracht. Ging bij de verzuilde pers pluriformiteit samen met geringe professionaliteit en onafhankelijkheid, de ontzuilde kenmerkt zich door professionaliteit en onafhankelijkheid bij geringe pluriformiteit.
De WRR poneert dat kwaliteit en onafhankelijkheid samenhangen, oordeelt de kwaliteit bedreigd zo niet al aangetast (overigens zonder serieuze bewijsvoering) en bepleit betere opleidingen. De kwestie van de journalistieke onafhankelijkheid - van de overheid uiteraard en van commerciële en economische belangen - behandelt de raad slechts in de gangbare clichés. Hij verdiept zich niet in wat de mogelijke bronnen voor pluriformiteit en een vruchtbaarder onafhankelijkheid zouden kunnen zijn. Om marktfalen te corrigeren, wordt doorgaans een of ander toezichthoudend, ordenend orgaan in stelling gebracht. De nieuwe mediakritiek, de WRR niet uitgezonderd, aast daar dan ook op: een vorm van externe bemoeienis die de media in de smiezen houdt (‘monitort’), pluriformiteit bewaakt, ze publieke verantwoordelijkheden oplegt, zo nodig tot rekenschap dwingt en zelfs - geloof het of niet - sanctioneert. De critici willen pluriformiteit, maar bepleiten een aanpak die het heersende conformisme slechts kan bevestigen.
Niet alleen is hun diagnose ondeugdelijk, er bestaat voor de kranten ook geen enkele noodzaak voor externe ‘regulering’. Er is immers een interne instantie voorhanden tot wier vanzelfsprekende, ‘natuurlijke’ taak het hoort om marktfalen tegen te gaan en pluriformiteit te bevorderen: de leiding van krantenbedrijven, zoals de directie van PCM, uitgever van de landelijke kranten (op De Te- | |
| |
legraaf na). Het is verwonderlijk dat deze cruciale partij in het krachtenveld niet in de huidige analyses wordt betrokken. De bedrijven fungeren daarin slechts als bedreiging, worden gereduceerd tot ‘facilitaire’ instellingen waar anderen, journalisten, maar straks ook buitenstaanders, het voor het zeggen hebben. Eigendom zonder zeggenschap. Het ligt veel meer voor de hand de helaas uitgeholde, klassieke rol van courantier juist te versterken. De bedrijven zijn in een uitgelezen positie - en hebben er belang bij - om de zowel democratisch als markttechnisch noodzakelijke pluriformiteit opnieuw te definiëren en hun gezamenlijke krantenaanbod via ‘geleide segmentering’ gaandeweg te herschikken. Niet primair langs politieke of levensbeschouwelijke lijnen, hoewel ook een zekere herideoligisering zal bijdragen aan herkenbaarder krantenprofielen, maar met inachtneming van de nieuwe levensstijlsegmentatie.
Uiteraard bemoeien de herboren courantiers zich niet met de dagelijkse gang van zaken op redacties. Wel moeten zij meer zeggenschap over de marktpositie en signatuur van hun titels verwerven, zodat zij het kluitjesvoetbal kunnen beëindigen. Door zo'n differentiatiestrategie te initiëren - en door de redacties te laten uitwerken - ontstaat er zicht op een grotere markt, bediend door een zowel pluriforme als professionele pers. Blijft zo'n ingreep uit, dan doet de tucht van de markt - nu steeds opgevat als een (krimpende) verdringingsmarkt - de oplagen van hun kranten verder slinken. Nemen zij de taak met alle vereiste omzichtigheid ter hand, dan vervullen zij de klassieke uitgeeffunctie, niet meer en niet minder. De autonomie van redacties heeft dat lang in de weg gestaan. Zeggenschapsarrangementen en de professionele ideologie van journalisten beletten sturend optreden door uitgevers. De oplagecrisis dwingt tot een breuk met dat achterhaalde regime.
Het management lijkt inmiddels ook doordrongen van de noodzaak van een nieuwe taakopvatting, getuige de plannen die PCM en Wegener, de grote uitgever van regionale kranten, samen uitbroeden voor een hergroepering van een aantal ploeterende titels. Op hun initiatief moeten AD en enkele regionale kranten opgaan in een krant - ook conceptueel en inhoudelijk nieuw - voor de Rand- | |
| |
stad, die meer is dan de som der delen. Gebeurt er niets, dan kan straks - heel autonoom - het licht uit.
De reacties uit de journalistiek op dit initiatief zijn als vanouds afwijzend. Bemoeienis van directies met de conceptuele en positionele kant van kranten vat het vak ouder gewoonte op als inmenging in interne aangelegenheden. Maar feit is dat journalisten de ongemeen bedreigende oplagecrisis niet zelf kunnen oplossen - het is zelfs onredelijk dat van hen te verlangen. De oplossing van dertig jaar geleden, vrijwel totale redactionele onafhankelijkheid, is het probleem van nu. Dat verdwijnt niet door journalisten aan te sporen, zich aan hun haren uit het moeras te trekken of door nog meer te investeren in ‘onafhankelijkheid’. Onafhankelijkheid waarvan en waartoe? Een oplossing vergt een andere rolverdeling tussen journalistiek en uitgever, en nieuwe bindingen. Alleen de uitgever is bij machte het kader te scheppen waarin journalisten hun mooie ambacht (weer) fier en met succes kunnen uitoefenen.
Zulks betekent geenszins het einde van hun autonomie, wel dat een andere opvatting ervan nodig is. Die ‘nieuwe’ autonomie laat professionals minder op elkaar letten, media-onafhankelijker van elkaar opereren, cultiveert het anderszijn, stimuleert intellectuele rivaliteit en zoekt oriëntatiepunten buiten journalistiek en media. Aldus komt ook een zekere compartimentering tot stand, die het onbelemmerd rondzingen van non-events in de media kan stuiten. Die eindeloos herhaalde aandacht voor halfbakken nieuwsfeiten, aangejaagd door elkaar achterna hollende ‘onafhankelijke’ journalisten, is een terechte steen des aanstoots van de mediakritiek. Een afgewogen positioneringsstrategie behoedt kranten - en de openbaarheid - voor die kwaal.
Ook uit Focus op functies wordt duidelijk dat derden, vertegenwoordigers van beleidswetenschap en bestuur, zich maar al te graag willen ontfermen over de vrije pers. Hun handen jeuken. Het rapport ademt het oude verlangen naar een ‘persbestel’, vrij van de zonden van de markteconomie en veilig in handen van een ‘gezamenlijkheid’ onder leiding van een opgetuigd Commissariaat voor de Media. Dames en heren van de schrijvende pers, weersta deze
| |
| |
lokroep en het zacht gelispelde ‘subsidie, subsidie’. U kunt veel beter te biecht gaan bij neo-courantiers als Theo Bouwman en Jan Houwert dan bij de sidewalk superintendents van het neocorporatisme.
Eerder verschenen als ‘Courantiers, maak een einde aan het kluitjesvoetbal. De oplossing van toen is het probleem van nu’ in de Volkskrant van 3 februari 2005.
|
|