Aldus gaan de in deze bloemlezing verzamelde Elsevier-artikelen zowel over maatschappelijke ontwikkelingen in Nederland in de jaren negentig als over het journalistieke metier bij een opinieweekblad in die jaren. Een opinieweekblad is immers zelf ook deelnemer aan de maatschappelijke gebeurtenissen waar het over, wie weet soms ook nog tegen schrijft. Het behoort deelnemer te zijn; zo niet, dan bepaalt het zich, in het goede gezelschap van ettelijke gedrukte en audiovisuele anderen, tot de rol van megafoon en podium voor de stoet buitenissige en geëmotioneerde passanten waartoe de maatschappelijke werkelijkheid dikwijls gereduceerd lijkt: klagers, piassen, extremiteiten, ontrechten, verbolgenen.
‘Kranten, weekbladen, de radio en misschien het meest de televisie hebben sociale problemen verder gedramatiseerd,’ schreef de socioloog Geert de Vries in zijn Nederland verandert. Sociale problemen in de jaren tachtig en negentig (1992). En hij vervolgde: ‘Vrijwel geen sociale kwestie komt in onze tijd op de politieke, ambtelijke of charitatieve agenda zonder onderwerp te zijn geweest van nieuwsberichten, actualiteitenprogramma's en praatshows. Daarbij gelden uitdrukkelijk theaterwetten.’
Heel waar, en het geldt al sinds jaar en dag, maar De Vries' observatie is natuurlijk innig verbonden met het huidige ontzuilde tijdvak. Weer in zijn woorden: ‘Tussen de misère van de sociale kwestie van de negentiende eeuw en de cameraklare binnenlandse sociale problemen van onze tijd gaapt een kloof.’ Die sociale kwestie, de miserabele toestand van de arbeidende bevolking, was de allesoverheersende zaak waarop de grote ideologieën - liberalisme, socialisme, confessionalisme - elk hun antwoord formuleerden. Met de komst van de naoorlogse ‘oplossing’ van dat vraagstuk, de moderne verzorgingsstaat, boetten die ideologische systemen, en daarmee de zuilen, snel aan belang in.
De ‘jaren zestig’, die in Nederland zoals bekend duurden van omstreeks 1965 tot begin jaren tachtig, ruimden ze grotendeels op; niet organisatorisch, wel ideëel als bindmiddel van onderscheiden ‘volksdelen’: protestants-christelijken, katholieken en het ‘algemene’ volksdeel van socialisten en liberalen. In hun plaats trad één