Oorlog als scherprechter
Sinds 1969 ben ik met enige regelmaat in Washington geweest. Dat jaar demonstreerde ik er met ruim een miljoen anderen tegen de oorlog in Vietnam. President Nixon werkte die dag demonstratief door in het Witte Huis, dat met stadsbussen, bumper aan bumper, van de buitenwereld was afgegrendeld. De demonstratie trok er in een grote boog omheen, zodat de president zelfs niet de schreeuwende, met Vietcongvlaggen zwaaiende betogers, een kleine minderheid, kan hebben gehoord.
Het werd een mooie dag, al liep het die avond lelijk uit de hand toen radicale elementen het ministerie van Justitie bestormden. Flarden traangaswolken drongen de restaurants binnen waar burgerlijker deelnemers vergenoegd terugblikten op een geslaagde betoging: geslaagd als gebeurtenis dan, want de optocht hielp natuurlijk niet. Het duurde nog jaren eer de Verenigde Staten Vietnam verlieten. Nixon won zijn herverkiezing in '72 met een vaag plan voor vrede - ‘vietnamisering’ maakte er deel van uit.
Kwam dat door de Nieuwe Republikeinse Meerderheid, waar de president en zijn strategen mee schermden, of hadden de kiezers gewoon een broertje dood aan dat ‘onvaderlandslievende’ anti-oorlogsgedoe? De nederlaag van George McGovern, de Democratische kandidaat, fel tegenstander van de oorlog, was in elk geval verpletterend. (Mijn McGovern-button is niet meer te vinden.) Nixon droop evengoed een jaar later af, vanwege het Water-gateschandaal.
Washington is in de loop der jaren veranderd. Morsige huizen