De ongelukkige klas
Begin dit jaar overleed op omstreeks honderdjarige leeftijd het hoofd van mijn lagere school. Dat ouderwetse woord gebruikten de nabestaanden in zijn overlijdensadvertentie. Misschien waren ze er zelf trots op, of handelden zij in de geest van de overledene. ‘Hoofd’, niet dat slappe ‘directeur’ van tegenwoordig. Hij was een heertje, onberispelijk in het pak, met lichtgrijs, achterovergekamd haar, een fijn gouden brilmontuur met zeshoekige glazen die hij met snelle, geagiteerde bewegingen glanzend schoon wreef. Wat me vooral bijbleef, is dat hij een ongelooflijke bullebak kon zijn. Als een sergeant-majoor verhief hij zijn stem, waarmee hij de krioelende, kwetterende kindermeute (minstens vijftig per klas) deed trillen als een espenblad en tot rust dwong.
Onderwijs en opvoeding kunnen niet zonder dwang, schreef de psychoanalyticus Bettelheim begin jaren zeventig, toen het tij radicaal was gekeerd. Beschaafd gezelschap moet niets van zo'n ‘kille’ opvatting hebben en gruwt van de duisternis van de jaren vijftig. Toegegeven, vrolijke schoolherinneringen zijn het niet. Maar moet dat dan, moet school per se leuk zijn? Is het niet voldoende als een school ‘gewoon’ goed is: emotioneel neutraal en degelijk cognitief georiënteerd? Mij lijkt van wel, ook al is die tegenstelling eigenlijk vals. Door de wind eronder te houden, stelde mijn ‘onaardige’ schoolhoofd zijn personeel in staat in een doorgaans ontspannen schoolklimaat te werken.
De jaren zestig en zeventig maakten een einde aan die patriarchale orde. De nostalgiegolf in de vaderlandse bioscopen met fa-