den verlichte burgers van Nederland een politiek-bestuurlijke eenheid gemaakt, beperkten zij de macht van de Koning, voerden de scheiding van kerk en staat door, en schiepen constitutionele, rechtsstatelijke en gaandeweg ook democratische verhoudingen. Natievorming maakte deel uit van dit project. Tegenover het particularisme van de confessionele volksdelen stelde de liberale burgerij de natie. Ongedeeld openbaar onderwijs was nodig om een minimum aan gemeenschappelijkheid te vestigen. De school als leerschool der democratie en tehuis van het nationale en algemene. Compleet met vaderlandslievende bombast propageerden de liberalen ‘een zeker idee van Nederland’.
Van die liberale openbare school, bezield door neutrale ‘christelijke en maatschappelijke deugden’, maar wars van geharnast antiklerikalisme of republicanisme, moest het georganiseerde christendom niets hebben. Na een campagne van tientallen jaren bezweek de idee van universeel openbaar onderwijs onder de aanzwellende confessionele macht. De Pacificatie beslechtte het pleit. Ook bijzondere scholen worden sindsdien door de staat bekostigd. Het openbaar onderwijs verviel snel van meerderheids- tot minderheidssysteem. Bovendien raakten de verhoudingen bevroren. Ook de ontkerkelijking heeft daar niets aan veranderd. De kerken liepen leeg, maar het confessionele onderwijs liet geen veer.
Bijzondere scholen bestaan omdat zij bestaan (en dus gefinancierd worden), niet omdat ouders per se bijzonder onderwijs willen voor hun kinderen, zoals oud-onderwijsminister en -socioloog Van Kemenade begin jaren zeventig al constateerde. Maar zij bestaan ook omdat de politiek in Nederland zich bij het feit van hun bestaan en voortbestaan heeft neergelegd. Dit geldt evenzeer voor vvd als PvdA. Onder Paars werd enkele keren hardop nagedacht over de nadelen van bijzondere scholen. Zij zouden de opkomst van zwarte scholen in de hand werken. Niet PvdA of vvd sprak zich hierover uit, maar d66-minister Van Boxtel, belast met Integratie en Grote Steden. Voor PvdA en vvd gold de onderwijsvrijheid niet langer als een bedreiging van het seculiere karakter van de staat, maar meer en meer als een belangrijke Nederlandse verworvenheid.