acteur van Baal (met megafoon!) - ondanks die herinnering ben ik er niet zeker van dat Kagel ‘in deze grote compositie de religieuze emoties uitdiept die latent aanwezig zijn in Bachs vierstemmige koraalzettingen’ (programmaboekje). En ook niet dat die emoties ‘achter de toenmalige muziektaal en het liturgisch ritueel verborgen bleven’. Zo eenvoudig ligt dat niet. Het Heidelbergse godshuis dat het volgend seizoen zijn gelovigen wekelijks op een van Kagels ‘koralen’ zal vergasten, moet wel erg oecumenisch zijn, want het theologisch gehalte van Chorbuch is op zijn zachtst gezegd particulier. Bachs koralen en Kagels Chorbuch verhouden zich tot elkaar als de werkelijkheid van een dagsluiter tot de werkelijkheid van een koortslijder. De tweede werkelijkheid heeft als bijzondere eigenschap dat zij op logische en lucide wijze absurd is, zonder dat deze absurditeit iets opzettelijks heeft. Deze paradoxale werkelijkheid is ook die van Kagel.
Chorbuch is, zoals bijna alle muziek van Kagel, in de eerste plaats theater: de dramatische interpretatie van ‘muzikaal gedrag’ in de meest algemene zin van het woord. De kenmerken van Kagels stijl zijn geen specifiek muzikale kenmerken. Niet zijn klankwereld heeft een onvervreemdbaar eigen syntaxis, maar zijn betoogtrant. Het is zinloos zich diepgaand met één maat Kagel bezig te houden want er gebeurt nu eenmaal niets in één maat Kagel. Sterker nog, er is nauwelijks een maat die ‘klinkt’. In de piano- en harmoniumpartij van Chorbuch stuit je op het verschijnsel dat iets wat per maat op klunzigheid lijkt, per episode werkt als een coherente mededeling, ondergeschikt aan een eigen, onwrikbare en, vooral, vanzelfsprekende orde. Het effect kan melancholisch zijn, morbide, spookachtig desnoods (soms het kwadraat van Satie en de late Liszt: functieloze drieklanken), maar nooit ridicuul of alleen maar spottend. Daarvoor is deze klunzigheid te scrupuleus en te precieus in scène gezet.