den. Harmonie, akkoorden, motieven, het zijn slechts ‘details van het moment’; waar het om gaat is de flow van de muziek, al het andere is daaraan ondergeschikt. Flow, muziek als stroom in voortdurende verandering, is een woord dat steeds terugkeert bij Carter.
Wat Carters muziek moeilijk, althans idiosyncratisch maakt, is haar volheid van gebeurtenissen. Niet alleen gebeurt er in deze muziek veel na elkaar, in snelle opeenvolging, maar ook veel tegelijkertijd. Wie gespitst is op het detail loopt de kans al gauw de greep op het geheel te verliezen.
Carter, wiens opvattingen over muziek een uitgesproken moreel, sociaal en psychologisch fundament hebben, eist van zijn muziek dat zij recht doet aan de uiteenlopendheid en tegenstrijdigheid van menselijke ervaringen en aan de chaos van het bewustzijn. Hij lijkt hierin op Ives. Wilfred Mellers geeft in zijn standaardwerk over Amerikaanse muziek, Music in a new found land (1964), aan het hoofdstuk over Carter de titel ‘The pioneer's energy and the artist's order’. Dat is een rake titel: de anarchie van Ives bedwongen met de discipline van Copland. Van beide componisten draagt de muziek van Carter de kentekenen, zoals heel goed - en veel concreter dan in Carters latere werk - in de grandioze Pianosonate uit 1946 is te horen. In dit stuk is het materiaal uitgesproken Copland-achtig (vergelijk bij voorbeeld de vier jaar oudere vioolsonate van Copland), de bewerking en de vorm daarentegen veel Ives-achtiger: in plaats van de statische, naar Stravinsky gemodelleerde moment-muziek van Copland, de zich steeds verder en vrijer vertakkende muzikale stroom van Ives. Charles Rosen noemt het stuk ‘revolutionair’ om de pianistische schrijfwijze (de sonate is voor een belangrijk deel ontwikkeld uit de boventoonmogelijkheden van de piano) en om de ritmische verfijning. Vooral in de ritmiek,