kaanse volksmuziek behoort. In deze zogenaamde hoketustechniek worden samenhangende muzikale gegevens verdeeld over meerdere spelers, een extreme vorm van wat in de klassieke en romantische muziek durchbrochene Arbeit heet. In het stuk Hoketus wisselen twee identieke instrumentale groepen (elk bestaand uit piano, fenderpiano, basgitaar, conga's, panfluit en saxofoon) elkaar razendsnel af in het tot klinken brengen van de afzonderlijke tonen van korte motieven.
Een derde stap in de ontwikkeling van het minimalisme is het oorverdovende Tam tam van Diderik Wagenaar: weer hoketus, weer herhaling, weer die rock-jazz-achtige sound, maar tegelijkertijd distantie, die het gevolg is van een ritmisch en harmonisch constructivisme. Wagenaar heeft daarmee een krachttoer verricht. Mocht Hoketus nog iets intact hebben gelaten van de smet van muzikale macrobiotiek en alternatief entertainment die aan de Amerikaanse minimal music kleefden, dan heeft Tam tam deze smet voorgoed verwijderd.
Behalve een antwoord op Andriessens Hoketus is Tam tam een vervolg op Wagenaars eigen Liederen uit 1976. In Liederen, één ononderbroken, zeventien minuten durende muziek, zingen geen stemmen maar uitsluitend saxen, koperblazers, piano's en een contrabas. Het zijn zeer onmelodieuze liederen, ze hebben evenveel met het recital in de Kleine Zaal te maken als de symfonieën van Milhaud met de specialiteit van het Concertgebouworkest; ze zijn stuurs en meeslepend tegelijk, dionysisch maar bedwongen door maatstreep en metronoom, en gekenmerkt door wat in verband met liederen als een ongepastheid wordt ervaren: een ‘cerebraal aspect’ noemt Wagenaar het. Het zijn de enige mij bekende liederen die het regulerende optreden van twee dirigenten vereisen. Wagenaar zelf spreekt van een ‘apollinische’, ook wel ‘verstandelijke directheid’. Het