Het nationaal-socialistische beeld van de geschiedenis der Nederlanden
(1956)–Ivo Schöffer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
BesluitDe resultaten van dit onderzoek wil ik zeker niet overschatten. Wat kan men eigenlijk verwachten van een geesteswetenschappelijke activiteit, die verricht werd in een tijd van hoogste materiële en politieke inpanning en die, wanneer zij werd verricht, in dienst stond van die inspanning? Wat kan men bovendien verwachten van een beeldvorming van de geschiedenis, hoe bewust die ook plaats vindt en in welk een modern tempo ook, wanneer deze zich slechts kon voltrekken in een periode van ten hoogste twaalf à dertien jaar, en eigenlijk pas intensief in de laatste vijf jaar? Houdt men bovendien er nog rekening mee, dat slechts een gering aantal intellectuelen in de Nederlanden en Duitsland zich uit overtuiging voor dit werk beschikbaar stelde, omdat zich in Nederland slechts weinigen daartoe leenden en er in Duitsland nog heel wat meer te doen was op historisch terrein, dan kan het niet anders of het resultaat is gering. Wil ik met deze gedempte verwachtingen toch de rekening opmaken, dan dien ik twee vragen te beantwoorden. Ten eerste: welke waarde heeft het nationaal-socialistische geschiedbeeld van Nederland voor onze kennis en mogelijk ons beeld? Heeft dit nationaal-socialistische beeld en de uitwerking daarvan iets opgeleverd, waarop althans gedeeltelijk kan worden voortgebouwd? Ten tweede: heeft dit onderzoek ons nog iets nader kunnen brengen tot de geschiedenis van het nationaal-socialisme en de periode van 1933-45 in het algemeen? De eerste vraag beantwoord ik bevestigend. Het is geen hemelbestorming, geen omwenteling in de visie op de Nederlandse geschiedenis, maar wél wordt er aandacht gevestigd op enkele aspecten, die van belang zijn; er is door de ideologische gerichtheid van de belangstelling soms een licht geworpen op onze geschiedenis, dat iets verheldert van wat tevoren te veel in het duister lag. Een aantal onderzoekingen en publicaties zijn gestimuleerd door de omstandigheden, het klimaat was er geschikt voor. Dat wil niet zeggen, dat bij andere gelegenheden dit soort onderzoekingen en/of publicaties niet tot stand gebracht zouden zijn. De mémoires b.v. van Sandberg over zijn leven in Zuid-Afrika tijdens de Boerenoorlog, - een wezenlijke bijdrage voor de geschiedenis van Zuid-Afrika (zie hiervóór blz. 233); de bronnenpublicatie van stukken uit het Weense archief over de staatsrechtelijke verhouding van de | |
[pagina 258]
| |
Nederlanden tot het Rijk sedert de Bourgondische tijd (hiervóór blz. 205); de onderzoekingen van Theunisz over de Oostkolonisatie in de 17e eeuw in Pruisen (hiervóór blz. 203); het zijn alle historisch-waardevolle bijdragen, die door het nationaal-socialistisch régime gestimuleerd werden. Zij hadden ook in andere tijden hun verwezenlijking kunnen vinden, maar dit neemt toch niet weg, dat zij in deze periode zijn gepubliceerd en derhalve op het credit komen van de eind-rekening. Bepaalde publicaties en onderzoekingen zouden óók hun weg hebben gevonden, wanneer Nederland op andere wijze met een imperialistisch Duitsland intensief te maken zou hebben gehad, de nazi-ideologie zelf heeft er weinig mee te maken. Ik denk hierbij aan de toegespitste aandacht voor de contacten in het verleden tussen de Nederlanden en Duitsland. In dit opzicht is de oogst waarlijk niet gering, meer wat het aandacht-vestigen-op betreft dan het resultaat van verricht onderzoek als zodanig. In dit opzicht heeft Reese het met zijn werk het verst gebracht (hiervóór blz. 165), maar beschrijvingen als die in Oszwalds boek, bij Isperts kring, Cools, Hepp of Schulte, de vele artikelen over de Oostkolonisatie, betekenen toch vaak een pionieren in gebied, dat nog te veel door de Nederlandse historici is vermeden. Ik heb hier en daar reeds iets aangegeven, dat m.i. dit of dat nader onderzoek verdientGa naar voetnoot1. En inderdaad vele onderwerpen vragen om een nadere behandeling, en bepaalde nazi-publicaties bieden ons uitgangspunten. Zijn er dan nog resultaten, die wat dieper in de nazi-ideologie wortelen, en toch voor ons van waarde kunnen zijn? Voorzover ik kon zien, heeft iedere rasbiologische theorie, die op de geschiedenis werd toegepast - in uiterste consequentie kwam ik er slechts weinige tegen: Tjapkema, Keuchenius, Werner Schmidt en Martin Konrad b.v. - wel zeer geringe waarde. Evenmin kon ik mij verheugen over de directe oorlogspropagandistische studies, die zich op anti-Engelse, anti-Joodse of anti-Hollandse gevoelens baseerden en eigenlijk behalve in de waardering der feiten, niets werkelijk nieuws brachten. De verguizing van de Gouden Eeuw b.v. is wel curieus, maar weinig winstgevend. Hoewel er natuurlijk wel iets in zit, wanneer een Krekel of een Steding, Nederland beschuldigen van gering politiek inzicht en te grote openheid voor alleen geestelijk-cultuurlijke zaken. Ik zou er hoogstens tegenin kunnen brengen, dat dit nu juist de ware kracht en betekenis van de Nederlandse geschiedenis uitmaakt - en Krekel of Steding zouden zich over zulk een antwoord niet eens erg opwinden, zo verschillend is hun denkwereld en levensbeschouwing van de mijne. Maar wannéér er sprake is van een zekere winst voor de Nederlandse geschiedstudie, dan moeten we dat b.v. zoeken in de z.g. ‘Keulse kring’. Ook hier kan men weer zeggen dat de studie van Petri en Steinbach over de vorming van | |
[pagina 259]
| |
de taalgrens ongetwijfeld ook zonder het nationaal-socialisme zou zijn verricht. Maar toch datgene, wat er later uit voortvloeide: de publicaties van Pesch, Klingenburg, Striefler en Petri zelf, was veel sterker geworteld in nazi-ideologische denkbeelden. Ik noem maar eens enkele punten die deze groep tot theses hebben geïnspireerd: de positie van de Nederlanden, vooral van Zuid-Nederland als grensland, maar dan als onderdeel van een grotere Romaans-Germaanse grens-zône; de ideeën omtrent de tegenstelling ‘Volkstum-Kultur’ ener- en ‘Nation-Civilisation’ anderzijds; de persoonlijkheden waarin deze tegenstelling tot een innerlijke strijd zou voeren, omdat zij zelf in dat grensland geboren waren (Kurth b.v.); de denkbeelden, die in de geschiedbeschouwingen hun neerslag ontvingen, gevat in de elkaar tegengestelde begrippen als natie en staat; de slechts betrekkelijk historische rol die daarbij de taalgrens zou hebben gespeeld. Het zijn allen evenzovele stimulerende en tot nadenken dwingende theses ook voor politiek en geestelijk anders-geaarde cultuurhistorici. Over het algemeen mag evenmin de irrationele kant, de z.g. volkse ondergrond van het historisch gebeuren geheel worden verwaarloosd. Het best is deze gedachte nog uitgewerkt in de kijk op de Boerenopstanden in Vlaanderen in 1798. Inderdaad kan hierbij wel iets meer hebben meegespeeld dan alleen conservatief-clericale tegenstand of practisch-opportunistische protesten tegen conscriptie en belasting. Dat ‘iets meer’ zal misschien ook een rol hebben gespeeld in 1302, in de weerstanden tegen Bourgondië, in de Opstand, in de Vlaamse beweging. Het behoeft ons niet in de mystiek van bloed en Rijk te doen vastlopen om tot een zekere erkenning te komen van de onmeetbare irrationele krachten en waarden die in elk groepsbeleven en vooral groepsbesef mede hun werking hebben. Wanneer diezelfde boerenopstanden in een groter verband worden gebracht met andere, die in dezelfde tijd in Luxemburg, Lotharingen en het Rijngebied uitbraken, dan krijgt een locale gebeurtenis een verrassend reliëf. In de lijn van de romantische en de Diets-nationalistische geschiedschrijving kan ook de nationaal-socialistische voor ons enige waarde behouden.
De tweede vraag omtrent de waarde van ons onderzoek voor de geschiedenis van de periode 1933-45 kan ik eveneens slechts bevestigend beantwoorden binnen de reeds genoemde beperkingen van het materiaal. Door rechtstreekse studie van bronnen en gegevens - enigszins deed ik dit voor Hoofdstuk III - zou ik waarschijnlijk in vlugger tempo ook meer materiaal hebben gevonden over de geschiedenis van het nationaal-socialisme. Maar aan de andere kant heeft toch juist het indirecte karakter van de bereikte resultaten zijn charme. De reflectie van het wezen van het nationaal-socialisme in de bewegelijke stroom van het verleden, de weerspiegeling van de misschien in vele andere opzichten onderdrukte gevoelens van nationaal-socialisten, de voorzichtig-tastende toepassing van de ideologie, die soms onverwachts anders uitvalt, het is alles bijeengenomen een nog boeiend getuigenis van enkele aspecten van het nationaal-socialisme. Het is interessant b.v. historici te zien balanceren op het slappe | |
[pagina 260]
| |
koord van een nationaal-socialistische geschiedbeschouwing, gespannen tussen de polen van partijtrouw en ‘ouderwets’ verantwoordelijkheidsgevoel. Zijn de capriolen van Van Genechten niet spannend, wanneer hij poogt de Nederlandse kool en de Duitse geit te sparen? Wat een levendigheid vinden wij in de polemiek over het Calvinisme! Is het niet opmerkelijk, dat Schimmelpenninck nog dient voor een oplaaiende partijtwist tussen NSB en Nederlandse SS? Typerend voor de ontwikkeling van het nationaal-socialisme in Nederland is de omslag na Mei 1940 van nationalistisch-Diets naar slaafs-Duits of wijds-Rijksbewustzijn. De merkwaardige gêne van vele nationaal-socialisten tegenover het Joodse vraagstuk; de problematiek van een trotse Gouden eeuw, die toch niet groots gevonden mocht worden; de curieuze overschakeling van koloniale Indische belangstelling naar de Oostkolonisatie, zij bewijzen het opportunistisch-onzeker karakter nog van het wordende nationaal-socialisme. Waarom ontbreekt eigenlijk de echte Führerverheerlijking zo sterk in de beschouwingen (Oranje en misschien enigszins De Ruyter uitgezonderd)? Mogelijk omdat Mussert en Elias als leiders mislukkingen waren en Feldmeyer of Van de Wiele het zelfs niet waren geworden, en omdat er maar geringe belangstelling in de Nederlanden bestond voor Hitler zelf? Blijft tóch niet ondanks dit alles het totale resultaat nog schraal? Ik zou echter in deze schamelheid bijna een resultaat willen zien. Zij bewijst nl. niet alleen de armoede van de intellectuele kracht van het nationaal-socialisme, niet alleen de geringe aandacht die er aan de geschiedenis werd besteed door de omstandigheden, maar zij bewijst m.i. óók hoe funest een vrijheidbeperkende staatsmacht voor de wetenschap op zichzelf kan zijn. Wanneer men bronnen van kennis afsnijdt of inperkt, publicatiemogelijkheden direct of indirect afsnoert, de vrije uitwisseling van gedachten en meningen verbiedt, dan kan niet anders dan verschrompeling optreden. Veel treffender en overtuigender heeft Lehmann-Haupt deze verschraling onder een dictatuur voor de kunst aangetoond. De illustraties, die zijn boek Art under a dictatorship verluchten, geven het proces van indroging in Duitsland en Sowjet-Rusland, en treffend genoeg op nauw verwante wijze, zeer goed weer. Het is als de geus of de brigand, die wij in de Nederlandse geschiedenis als de naamloze heros hebben ontmoet, wanneer men de reusachtige beelden van Thorack beziet. Forse, gespierde lijven, brutaal patserige mannelijkheid, maar levenloze saaie gezichten. En zoals Lehmann-Haupt opmerkt dat in bepaalde sectoren van de kunstbeoefening de verschrompeling en inkrimping scherper optrad dan in andere takken van kunstGa naar voetnoot1, zo meen ik ook in de geschiedschrijving bepaalde min of meer verschraalde sectoren van het verleden te hebben ontmoet: voor de visie op de Middeleeuwen trad m.i. een minder verdrogende en verarmende tendentie op dan bij die op b.v. | |
[pagina 261]
| |
de Gouden Eeuw, al mag men hier de factor Toeval zeker niet uitschakelen. Ook bij bepaalde historici meen ik enigszins deze geestelijke verarming te kunnen constateren. Niet zozeer bij de Nederlandse historici. Krekel zou zich niet meer hebben kunnen ontplooien dan juist in de Duitse tijd, zijn aanleg en aard, zijn belangstelling en rancunes kon hij uitleven op onbelemmerde wijze - zijn proefschrift beloofde al niet meer dan dat. Voor een Steinmetz kon hetzelfde gelden en voor Theunisz waren de politieke omstandigheden zelfs prikkelend om zich meer dan tevoren te doen gelden, terwijl beiden zich heel wat mans moeten hebben gevoeld toen zij tóch nog iets durfden te sputteren. Zelfs H. de Vries heeft zich alleen maar op intelligente wijze van buitenaf als amateur met de geschiedenis beziggehouden en de nazi-ideologie heeft hem daarbij hoogstens gestimuleerd. Maar wél meen ik enigszins een verschraling te vinden bij enkele Duitse historici. Een historicus als Petri is door de omstandigheden gedrongen en verwrongen en het slechte geweten moet hem wel eens hebben gekweld toen hij zijn eigen wetenschappelijk verantwoorde taalgrens-theorie omboog ten bate van een politiek streven, dat hem nooit geheel heeft gelegen. En misschien kan men nog het sterkst de inschrompeling waarnemen bij iemand, die niet eens in de politiek werd meegesleept of zich liet meeslepen, maar toch, door de te geringe toevloed van andere, vooral buitenlandse gegevens, door de geestelijke atmosfeer, waarin zij moest ademen, onbewust eigen genuanceerd inzicht liet wegsmelten. Edith Ennen's ‘idealtypische’ beschouwingen over de Middeleeuwse stad, die zij tijdens de oorlog publiceert, hebben precies die uitdrogende neiging, die voor de wetenschap levensgevaarlijk kan worden, wanneer een volgende generatie niet meer beter weetGa naar voetnoot1. Toen de grenzen weer open waren en men, in West-Duitsland althans, weer frisse buitenlandse lucht kon ademenGa naar voetnoot2, wist dezelfde geleerde mediaeviste Edith Ennen een boek te schrijven over de Frühgeschichte der europäischen Stadt, die een rehabilitatie voor haarzelf en misschien ook voor de Duitse mediaevistiek in het algemeen was.
Studerend en werkend heb ik ook in dit onderwerp iets meer gezien dan alleen maar ... dit onderwerp. Geplaatst in het groter verband van de periode, waarin het nationaal-socialisme optrad, is het niet alleen maar dit verschijnsel op zichzelf. Het onderzoek naar de verbanden en contacten met het Rijk is mis- | |
[pagina 262]
| |
schien een uiting van het besef, dat ook wij ons verleden in grotere internationale aspecten moeten gaan zien dan wij als ‘Kleinstaatler’ gewend waren. De sociale belangstelling van De Vries kan men eveneens in een algemeen tijdsbeeld plaatsen. En heel de belangstelling voor het ‘volkse’ kan in verband gebracht worden met het algemene irrationalisme van de achter ons liggende tijd, als reactie op het weer oudere rationalistische vooruitgangsgeloof. Misschien schikken zich ook de nationaal-socialisten in het cultuurpatroon van onze tijd. in later historisch perspectief. Ik zie althans in de nationaal-socialistische kijk op de Nederlandse geschiedenis ook een reflectie van een grootse tijd, al was deze reflectie er een, die teruggegeven werd door een gegolfde lachspiegel. Men kan bij zulk een lachspiegel hoogstens grijnzen, maar op den duur wordt men in-bedroefd. Want ook deze reflectie is dan toch uiteindelijk iets van onszelf. |
|