Het nationaal-socialistische beeld van de geschiedenis der Nederlanden
(1956)–Ivo Schöffer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Hoofdstuk 3 Het nationaal-socialisme in Noord- en Zuid-NederlandDe invloed van de nazi-ideologie moest wel heel anders zijn in de Nederlanden, Noord en Zuid, dan in Duitsland. In Duitsland was zij van binnenuit ontstaan, kon zij zich met alle oirbare en vooral onoirbare middelen breed maken en gemakkelijk aansluiting vinden bij bepaalde tendenties van het Duitse geestesleven. In Nederland kreeg deze ideologie pas vaste voet onder invloed van buitenaf. Dit neemt niet weg, dat reeds ver vóór de Duitse inval de nazi-ideologie langs kleine zijrivieren en stroompjes in flarden en brokstukken de Nederlanden binnendreef, en her en der aan rietpolletjes en uitsteeksels van de oevers bleef hangen. Ongetwijfeld kon deze ideologie aansluiting vinden bij bepaalde fascistoïde, nationaal-socialistische en autoritair-gezinde organisaties en groepjes in Nederland en België, die daarvoor in menig opzicht gepraedisponeerd waren. Die waren dan niet zonder meer Duits-nationaalsocialistisch, - ook na 1940 zouden zij vaak genoeg nog moeite hebben de stevige stap van de Duitse partijlaars bij te houden -, maar wel leefden er bepaalde gedachten, stemmingen, die verwant waren aan die van de nazi-ideologie. Klein en weinig sympathie ontmoetend in eigen omgeving, keken zij graag over de grens naar die machtig groeiende kracht van het Duitse nationaal-socialisme. Toen eenmaal de Duitse inval een feit was, kon de invloed van de nazi-ideologie in sneller tempo in die groepen en organisaties doorwerken. Maar ook toen moest zij door haar eigenaard zich hier anders ontwikkelen dan ginds. Hiervóór zagen wij hoe sterk de geschiedbeschouwing bij het nationaal-socialisme samenhing met de actuele gebeurtenissen en de politieke situatie. Om de inwerking van de nazi-ideologie op het beeld, van de Nederlandse geschiedenis te begrijpen, is een overzicht van de ontwikkeling van de autoritairgezinde partijen en groepen in Noord- en Zuid-Nederland wenselijk. Onvermijdelijk moet dit overzicht schetsmatig en voorlopig blijvenGa naar voetnoot1. | |
[pagina 52]
| |
§ 1. Vóór mei 1940Voor de geschiedenis van het nationaal-socialisme in Vlaanderen vormt het activisme van de eerste wereldoorlog een onmisbaar uitgangspunt. De taalstrijd, door Vlaamsgezinden gevoerd om naast de Franse ook de Nederlandse taal in België officieel tot haar recht te laten komen, scheen vóór 1914 langzaam, te langzaam inderdaad, tot een einde te komenGa naar voetnoot1. De eerste wereldoorlog, vernietigend op alle gebieden van het leven, verwoestte ook de mogelijkheid van een meer geleidelijke ontplooiing van de Vlaamse beweging en een wellicht ook meer harmonische ingroeiing van het Vlaamse cultuurleven in de nog zo wezensvreemde Belgische staat. De Duitse bezetting van het grootste deel van het Belgische grondgebied scheen enige radicale flaminganten de kans te bieden om nu in sneller tempo, geruggesteund door een hun gunstiggezinde bezettingsmacht, de Vlaamse rechten te verwerven. Te lang reeds was er gewacht. De naar Le Havre uitgeweken Belgische regering, met het gebrek aan politiek inzicht en tact een emigrantenregering eigen, prikkelde door haar houding tegenover Vlaamse toekomstplannen tot verdergaand radicalisme. Zij ontweek iedere tegemoetkomende belofte van verwezenlijking der Vlaamse rechten in een bevrijd België en stelde de eis dat er, zolang de oorlog duurde, over de Vlaamse kwestie gezwegen zou wordenGa naar voetnoot2. Zo werden ook minder radicale flaminganten gedreven op de weg van een actieve Vlaamse politiek met steun van de bezetter; het activisme was een feitGa naar voetnoot3. Het bracht de vervlaamsing van de Hogeschool te Gent tot stand (15 maart 1916) en zelfs de bestuurlijke scheiding tussen Wallonië en Vlaanderen (21 maart 1917). Naar mate zich dit activisme echter organiseerde en zich met de bezettingsmacht moest verbinden, geraakte het in radicaler vaarwater. Meer werd in deze kringen gelet op eigen vaak dogmatisch-nationalistische wensen dan op de reële aanhang bij het Vlaamse volk, meer op de kansen van het ogenblik dan op de welwillende, maar toch altijd gedistanciëerd-voorzichtige Duitse politiek. De ineenstorting van het Duitse front in 1918 betekende echter ook voor dit activisme het einde. De aanhang van de activisten was onder de z.g. middengroepen het grootst geweest; ambtenaren, onderwijzers, intellectuelen. Veel politiek inzicht bezat deze aanhang niet, werkelijk sociaal contact met of begrip voor de arbeidende klasse en de boerenstand ontbrak, met uitzondering misschien van de kring der Daensisten van de Christene Volkspartij in Aalst en omgevingGa naar voetnoot4. Daardoor behield dit activisme een sterk theoretisch en irreëel karakter. Parallel met dit activisme in het bezette deel van België groeide er in het onbezette gebied, in het Belgische leger aan het IJzerfront een andere Vlaams- | |
[pagina 53]
| |
politieke beweging, de z.g. Frontbeweging. Terwijl meer dan 80pct van de soldaten in het Belgische leger uit Vlamingen bestond, werd er door het kader, opdanks de officiële tweetaligheid, vrijwel uitsluitend en met een beledigende hardnekkigheid, Frans gesproken. Uit het verzet hiertegen ontstond eerst een legale, na de scherpe reactie van de Belgische militaire overheid, een illegale Vlaamse frontbeweging. Men kwam bijeen, vormde Vlaamse studiekringen, verspreidde Vlaamse blaadjes aan het front, organiseerde het wederzijds hulpbetoon o.a. voor het begraven der gesneuvelden in een Vlaams graf Flamingante intellectuelen (o.a. Dr. A. de Breuckelaere, Staf de Clercq, R. Borginon) en jonge Vlaamse geestelijken (de pastoor Cyriel Verschaeve) werden de raadgevers en leiders van deze frontbeweging. Zelfbestuur voor Vlaanderen leek in deze beweging de oplossing, daartoe werd ook over het front been contact met het activisme gezocht. Van belang voor de frontbeweging was dat hier een wederzijds vertrouwen ontstond tussen de flamingante intellectuelen en Vlaamse boeren en arbeiders. Van een intellectuele taalstrijd kon hier de Vlaams-politieke beweging een volksbeweging met meer sociale inslag worden. De bevrijding van België bracht niet de terugkeer van de voornaamste flamingante strijders, activisten of fronters, binnen de grote partijen teweeg. Door de scherpe bestraffingen van de activisten werd deze weg volledig geblokkeerd. Een felle anti-Vlaamse stemming, die zich zelfs richtte tegen de z.g. passivisten, - de flaminganten in de grote partijen, die gedurende de oorlog een afwachtende houding hadden aangenomen en onder geen voorwaarde met de Duitsers hadden willen samenwerken - isoleerde de flaminganten en remde een voortzetting van de vooroorlogse politiek in België om aan de Vlamingen meer rechten te geven. De repressie, streng en eenzijdig doorgevoerd, wekte onder de Vlaamsgezinden verbittering. Vele activisten weken uit. Enkelen droegen door hun houding tijdens het proces, - zoals Dr. August Borms - spoedig de martelaarskroon van de Vlaamse strijd. Alles dreef de Vlaamsgezinden samen in een eigen partij, directe voortzetting eigenlijk van de Frontbeweging. In 1919 nam het Vlaamsche Front voor de eerste keer aan de Belgische verkiezingen deel. De Frontpartij miste een concreet politiek program. Zelfs de gewenste status van Vlaanderen werd slechts met de vage term ‘zelfbestuur’ geformuleerd. Opzettelijk wilde de partij een ‘godsvrede’ tussen de vele Vlaamse politieke en godsdienstige groeperingen handhaven om bepaalde gemeenschappelijke echt-Vlaamse directe belangen te kunnen dienen. Die waren er genoeg: amnestie voor de veroordeelde activisten, verwezenlijking van de meest dringende taalwetten, de vervlaamsing van de Universiteit van Gent, die in 1919 weer ongedaan was gemaakt, bovenal. Deze politieke doeleinden waren toch al uiterst moeilijk te bereiken: de Frontpartij haalde maar zes zetels in het Belgische parlement en de flamingante politici in de grote politieke partijen - zoals Kamiel Huysmans in de socialistische, Frans van Cauwelaert in de katholieke partij - konden moeilijk hun plannen doorzetten wanneer deze Vlaanderen | |
[pagina 54]
| |
betroffen. Het programmaloos karakter van de Frontpartij maakte haar afhankelijk van de binnenlandse ontwikkelingen en stemmingen, afhankelijk ook van een zekere toevallige politieke conjunctuur. In de jaren twintig droeg de Frontpartij een links-democratische signatuur, op den duur verschoof zij meer en meer naar de katholiek-solidaristische richting. Wat de toekomstplannen voor Vlaanderen betreft begon, onder invloed van naar Nederland uitgeweken activisten (het weekblad Vlaanderen), de groot-Nederlandse gedachte veld te winnen. Men wilde komen tot een bijeenvoeging van Vlaanderen en Rijksnederland. De publicaties van de Noordnederlandse historicus Dr. P. Geyl, ook al legde deze vooral de nadruk op de cultureel-geestelijke eenheid van de Nederlanden in het verleden, schenen toch aan dit nieuwe politieke streven een historische grondslag te geven. Daarnaast waren er echter binnen de Frontpartij ook veel gematigder en reëler stromingen, vooral de fractieleider in de Kamer sedert 1925, Herman Vos, was hier de bekwame figuur. En toch, ondanks de innerlijke zwakte van de Vlaams-politieke partij, kreeg de Frontpartij, na een periode van tegenslag en verdrukking, de wind mee. Zo begon de gedachte aan een eigen politieke beweging onder de Vlaamse bevolking te groeien. De jongere generatie van Vlaamse studenten, de door de Vlaamse Oudstrijdersbond (de VOS) bijeengehouden oudgedienden, die ieder jaar demonstratiever hun Vlaamse gesneuvelden op een IJzerbedevaart gingen gedenken, de zich van achterstelling bewust-wordende plattelandsbewoners begonnen, juist door de heftige anti-Vlaamse agitatie na 1918, hun geduld te verliezen. De Bestuurstaalwet van 1921, de vervlaamsing van het stadsbestuur van Antwerpen (1921), de eerste stap tot vervlaamsing van de Gentse Universiteit (de wet-Nolf) in 1923 leken druppels op de hete plaat van het gloeiend ongeduld. Waar bleef de amnestie? Wanneer werd nu eindelijk Gent werkelijk Vlaams? Wanneer konden de dienstplichtigen in hun eigen taal bevelen ontvangen? In 1928 vond dit ongeduld een onverwachte uitlaat bij een tussentijdse verkiezing voor een zetel in de Kamer te Antwerpen. Herman Vos slaagde erin hiervan een politiek-Vlaamse demonstratie te maken. Dr. August Borms, die als gegratieerd ter dood veroordeelde nog in de gevangenis was opgesloten, werd voor de zetel candidaat gesteld. In december 1928 werd hij met 83.000 stemmen, zes maal zoveel als de Frontpartij anders in Antwerpen behaalde, tegenover 44.000 stemmen op de liberale tegencandidaat en 58.000 stemmen blanco, gekozen. Met recht was hiermee de Frontpartij de ‘gangmaker’ geworden van de ook ‘wijdere, meer gematigde stromingen in het Vlaamse leven’Ga naar voetnoot1. Bij de algemene verkiezingen in 1929 bleef de beloning voor dit succes niet uit: de Frontpartij bereikte niet minder dan elf zetels (d.w.z. 9 pct op de uitgebrachte stemmen van Vlaams-België en Brussel). De Belgische regering, de grote Belgische partijen begrepen eindelijk dit laatste teken aan de wand - hoe blind waren zij geweest! Nu konden de flaminganten in de grote partijen, zoals Huysmans en Cauwelaert, de taalwetten | |
[pagina 55]
| |
doorzetten, die in Vlaanderen de officiële Nederlandse ééntaligheid zouden brengen. Nu kwam ook Borms vrij. De dreiging van het Vlaamse nationalisme en extremisme waren de sporen die de gematigde Vlaamse politici in de flanken van België konden drukken. Vele horden werden mi snel genomen. In 1930 werd Gent definitief Vlaams, in 1932 volgden de taalwetten voor bestuur en onderwijs, in 1935 die voor justitie en in 1938 die voor het leger. Vlak vóór het uitbreken van de tweede wereldoorlog waren er reeds vergevorderde plannen voor een bestuurlijke scheiding, men wilde daarmee op enkele departementen beginnen. Eigenaardig genoeg heeft de Frontpartij zelf niet voldoende van haar grote overwinning kunnen profiteren. Juist nu bleek het gebrek aan eenheid over het einddoel, de geringe sociaal-bewuste samenhang ook van de partij. Herman Vos, die in 1931 met een concreet plan voor bestuurlijke scheiding, het z.g. Federaal Statuut, wilde komen, stuitte op een felle, maar rommelige oppositie in eigen partij. De Frontpartij werd voor een definitieve keuze geplaatst: koos zij vóór een federaal statuut, dan zou dit op den duur een harmonische inpassing binnen België betekenen, terwijl de Dietsgezinden het Statuut hoogstens wilden zien als een étappe op de weg naar Groot-Nederland, en het gevaar voelden in die étappe te blijven steken. Vooral de extreem-dogmatische flaminganten konden deze tactische weg niet aanvaarden en bestreden daarom het Statuut op heftige wijze. Daarbij begon dit theoretisch radicalisme zich ook daadwerkelijk gevaarlijk te ontwikkelen. De IJzerbedevaart, op zichzelf reeds een massademonstratie geworden, was in 1930 bijna in een revolte omgeslagen, toen Fransgezinde oudstrijders pamfletten boven de menigte uitstrooidenGa naar voetnoot1. De vrijlating van Borms in 1929 ontaardde van een triomftocht door heel Vlaanderen in een heldenverering voor deze integere, pathetisch-nationalistische man, die een onaangename bijsmaak achterliet. Er waren reeds enigszins gemilitariseerde knokploegjes van jongere extremisten, die b.v. de plechtige opening van de Vlaamse Universiteit te Gent verstoordenGa naar voetnoot2. De Bormsverkiezingen waren voor deze radicalen het bewijs, dat krachtig en brutaal optreden alleen successen kon opbrengen. Zij schreven nu openlijk de vernietiging van België in hun vaandel. Een belangrijke rol speelde bij dit alles: Joris van Severen, de vroegste fascist in de Frontpartij. Erudiet, Frans-geörienteerd, met het vanzelfsprekende sociale overwicht van de notariszoon over zijn volgelingen, eenvoudige boerenjongens meestal, begon hij zich spoedig te zien als de Mussolini van VlaanderenGa naar voetnoot3. In 1929 was hij, door toevallige plaatselijke verhoudingen in zijn kiesdistrict, niet herkozen; die teleurstelling maakte voor hem de weg vrij voor het oprichten van een eigen fascistische partij van de Verenigde Dietse Nationaal Solidaristen: het Verdinaso (6 oct. 1931), die in van Severens oude district | |
[pagina 56]
| |
in West-Vlaanderen en onder de Leuvense studenten enige aanhang verwierf. De betekenis van deze toch kleine fascistische partij was voor de grotere Frontpartij niet gering. Het gevaar bestond, dat andere extreem-geörienteerden uit de Frontpartij zouden weglopen. Jeroom Leuridan, zelf voor de Frontpartij in West-Vlaanderen actief, moest even extreem worden als het Verdinaso. In plaats van een afstotende ging er een trekkende kracht van het Verdinaso uit: het Vlaamse nationalisme werd naar rechts getrokken. Het Verdinaso zelf, hoewel het ook een afdeling in Nederland kreeg, bleef klein en zakte zelfs na 1934 terug. In 1936 poogde van Severen zijn anti-semitische, fascistische en anti-parlementaire actie meer realiteit te geven door zijn Dietse ideaal te verruilen voor een Bourgondisch staatsideaal. Eén Bourgondisch Rijk, België, Nederland en Luxemburg tezamen, zou er gevormd moeten worden, waarin onder leiding van het Dietse volk de Friezen, Walen en Luxemburgers in eigen vrije ontwikkeling zouden leven. Het heeft Van Severens beweging niet gebaat; zijn partijtje bleef klein, behield de rapaille-elementen, terwijl echte Dietsgezinden door ‘de nieuwe koers’ werden afgestoten. Intussen had het Verdinaso voor de Vlaamse politieke ontwikkeling reeds het zijne gedaan. Overal in Europa - deze factor mag allerminst verwaarloosd worden - kwamen anti-democratische, totalitair-nationalistische stromingen op. Het Duitse nationaal-socialisme en het Italiaanse fascisme oefenden sterke aantrekkingskracht uit. De economische crisis sedert 1929 veroorzaakte een sociale onrust, verlamde het democratisch bewind, ook in België. De teleurstellingen over het parlementaire stelsel maakten de stemming van onlust en onvrede in West-Europa rijp. In plaats van een rechtstreekse politieke afvaardiging scheen: het ‘corporatieve stelsel’, in plaats van klassenstrijd en staking: het ‘solidarisme’, in plaats van parlement en partijen: de ‘sterke man’ de oplossing te bieden. Door de mislukking van het Federaal Statuut, dat dus vastliep in de heftige oppositie van de radicalere vleugel in de Frontpartij, begon aan Vos het gezag te ontglippen. Onderlinge ruzies deden de partij verbrokkelen. De wending van de Belgische regering, die met haar taalwetgeving nu ernst ging maken, nam de Frontpartij veel wind uit de zeilen. De mislukking van de algemene verkiezingen van 1932, op zichzelf meer een symptoom dan een directe oorzaak van het verval, heeft de Frontpartij tenslotte het politieke einde bezorgd. Het verlies zelf was niet groot genoeg om dit einde te rechtvaardigen: totaal werden slechts 2000 stemmen verloren (130.500 tegen 132.500 in 1929), maar van de drie zetels die verloren gingen, was er een juist van de fractieleider Vos. De tegenslag was voldoende om de reeds verbrokkelde partij uiteen te doen vallen. Herman Vos ging over tot de socialistische, partij, en aan de volgende verkiezingen nam de Frontpartij niet meer deel. Toen de Frontpartij verliep, kregen de onderlinge verschillen meer accent en het zou heel wat moeite kosten de brokken weer te lijmen. Belangrijk was daarbij het sterk locale en gewestelijke karakter van de nationalistische beweging. Op eigenaardig toevallige manier was het nationalisme over het Vlaamse land verspreid. Dit hing af van de plaatselijke omstandigheden, de activiteit daar | |
[pagina 57]
| |
van andere partijen, de positie van het patriciaat etc. Bepaalde politieke figuren uit de Frontpartij hadden een typisch locale positie verworven: Leuridan in West-Vlaanderen, Thomas de Backer in de Kempen, Butaye - een uitzonderlijk organisator, die al zijn kiezers op kaartsysteem had gebracht - in het Brugse, Romsee in Limburg, Staf de Clercq in PajottenlandGa naar voetnoot1. Het was haast onvermijdelijk, dat al deze plaatselijke grootheden met hun regionale belangen een sterke neiging vertoonden tot eigengereidheid. Na lange onderhandelingen werd de nationalistisch-politieke beweging moeizaam in een nieuwe vorm gegoten: het Vlaamsch Nationaal Verbond (3 Oct. 1933). Langzaam kwamen de verschillende groeperingen naar het VNV over, alleen het Verdinaso bleef er buiten. Vorm en inhoud van dit nieuwe verbond waren scherper omlijnd dan het oude Vlaamse Front, een duidelijke ruk naar rechts was daarmee gepaard gegaan, en toch bleef er nog veel onbestemd en onzeker. Het autoritaire beginsel werd, althans uiterlijk, aanvaard: Staf de Clerq (1884-1943), de fronter en de regionale politicus van Pajottenland, werd als ‘leider’ aangewezen, omdat hij - eigenaardig uitgangspunt voor een leidersbeginsel-, ‘de grootste gemene deler’ was ‘der verschillende schakeringen en groepen die de bonte stoet vormden van Vlaams-nationale partijen’Ga naar voetnoot2. Maar tegelijk werd aan deze Leider een Politieke Raad toegevoegd, die hem moest bijstaan en hem controleerde. Langzaam pas heeft De Clercq zich in zijn leidersrol kunnen inleven, pas rond 1938 lijkt hij een enigszins eigen allure te krijgenGa naar voetnoot3. Maar ook anderszins werden uiterlijk allerlei fascistische vormen overgenomen: milities, uniformen, het heffen van de arm etc. Ongetwijfeld werkte het Verdinaso ook hierin inspirerend. Pas de grote meeting van juni 1937 droeg echter ten volle de uiterlijke nationaal-socialistische kenmerkenGa naar voetnoot4. Op dezelfde aanvankelijk enigszins tastende wijze werd, om de grote katholieke aanhang gunstig te stemmen, het corporatieve stelsel in het program opgenomen, zonder dat het echter geheel concreet werd uitgewerkt. Het Dietse ideaal werd nu wel uitdrukkelijk in het vaandel geschreven maar met het voorbehoud, dat men langs wettige weg in étappen dit Groot-Nederland wilde bereiken. Daardoor werd het federalisme, door gematigde parlementair-gezinde VNVers als Borginon en Romsee als reëel einddoel gezien, toch acceptabel voor de radicalere Dietsgezinden, die dat federalisme slechts als een ‘wachthalle’ beschouwdenGa naar voetnoot5. Hetzelfde aarzelende compromis klinkt door in een uitspraak van De Clercq: ‘Het VNV wil een revolutionaire geest aankweken langs de weg van sterk reformistische daden en successen’Ga naar voetnoot6. Wat de buitenlandse politiek betreft | |
[pagina 58]
| |
bestond er in één opzicht een vaste mening: het Frans-Belgisch militair accoord, dat in 1920 was gesloten en door de Vlaamse nationalisten altijd heftig was bestreden, moest worden opgezegd. Maar voor het overige was ook hier de houding van het VNV onzeker. De sympathieëen voor de in hun ogen Duitse nationale opleving, - het nationalistisch fanatisme verengde en vertroebelde van den beginne af aan een critisch-morele beoordeling van het nationaal-socialisme - waren nog voorzichtig en afwachtend. Typerend was een interview, dat de Clercq op 22 mei 1935 aan de Völkische Beobachter verleende; hij zei toen, dat Frankrijk voor Vlaanderen altijd een gevaar was, Duitsland een gevaar kon worden en Engeland geen gevaar betekendeGa naar voetnoot1. Zo was een nieuwe Vlaams-nationalistische partij ontstaan. Door het gemis aan een echte democratische traditie, aan een krachtige organisatie en een vast, beginselprogram, droeg zij een autoritaire vorm. Zij mocht nog niet nationaal-socialistisch genoemd worden, maar stond wel open voor dergelijke tendenties. De gebeurtenissen in Europa na 1933 zijn voor deze tendenties nog niet beslissend, wel richtend geweestGa naar voetnoot2.
Intussen zou in hetzelfde jaar 1933 in Nederland het nationaal-socialisme een reeds veel duidelijker vorm aannemen, al was het alleen maar omdat hier nadrukkelijk de naam ‘nationaal-socialistisch’ werd gebruikt. Het is alsof het gemis aan een diepere en bredere, meer gefundeerde achtergrond, zoals het Vlaamse nationalisme dan toch bezat, de nationalistische rechtse groeperingen in Noord-Nederland eerder naar het buitenlandse voorbeeld dreef. Vóór 1929 raakten de gevoelens van onlust en ressentiment slechts kleine, soms zeer kleine groepen van de bourgeoisie. Maar deze enkelingen, die men moest zoeken in de chauvinistisch-nationalistische groep, hadden reden tot klagen genoeg. De economische crisis van 1920-1923, die gevolgd werd door een zevental ‘pafferige jaren’, waarvan juist Nederland zeker niet over de gehele linie de economisch-gunstige werking onderging, gaf alleen al reden tot klachten. Stakingen wakkerden de vrees voor het rode gevaar aan. Het politieke leven, nog vóór 1914 opgewekt door de kies- en schoolstrijd, liep, vooral in de ogen van minder democratisch-gezinden, door het algemene kiesrecht en het evenredig kiesstelsel dood in partijpolitiek en verzuilde verdeeldheid. Grote verontwaardiging wekte ook bij deze rechtsen de verzwakking van de Nederlandse landsverdediging door de pacifistisch-gezinde linkse acties. De ethische | |
[pagina 59]
| |
politiek in Nederlands-Indië voerde naar hun oordeel tot ordeloosheid en gezagsverlies in de koloniën. De Belgische annexatiewensen van Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Limburg (1919) bevestigden hun indruk, dat Nederland geen nationale kracht meer bezat om zich in de internationale machtsverhoudingen te kunnen handhaven. Enige intellectuelen, militairen, en koloniaal-georiënteerden hebben getracht deze klachten en grieven in een politieke beweging te bundelen. De verwerping van de Vlootwet (1923) en vooral het regeringsvoorstel tot een Belgisch-Nederlands accoord riepen deze rechtse nationalisten in het geweer (in 1924 was de Nationale Unie opgericht). De in dit accoord voorkomende plannen tot aanleg van een Moerdijkkanaal naar Antwerpen konden bij economisch-geïnteresseerde Nederlanders en vooral in Rotterdamse handelskringen geen genade vinden. Dietsgezinden in het Noorden vonden het onjuist om tot een accoord te komen met een Belgische regering, die een verlengstuk scheen te zijn van het Franse imperialisme en de Vlaamse landgenoten zoveel onrecht aandeed. Een jong waterbouwkundig ingenieur Ir. A.A. Mussert werd de actieve secretaris van een Comité van Actie tegen het Nederlands-Belgisch verdrag, waarin allerlei bekende Nederlandse figuren zitting namen. Open brieven, brochures en verzoekschriften bestookten de beide Kamers. Het voorgestelde tractaat werd tenslotte met een kleine meerderheid in de eerste Kamer verworpen (1927). Het ‘Verbond van Nationaal Herstel’ was een nieuwe poging om het streven naar een hechtere nationale eenheid, groter militaire kracht, sterker gezag door te zetten, maar nu langs parlementaire weg. Voor de algemene verkiezingen in 1933 was in allerijl deze ‘deftige’ club in het geweer gekomen. Meer dan een actie-comité, voor de verkiezingen uit de grond gestampt, was deze partij niet, een échte partij zou zij nooit worden. Toch bestond er wel behoefte aan deze politieke formatie. De muiterij op ‘De Zeven Provinciën’ op de rede van Oleh-leh in Nederlands-Indië, die in wijde kring in Nederland diepe indruk maakte, was de directe aanleiding tot de oprichting geweest. Er moest maar eens wat gedaan worden, zo kon dat niet langer doorgaan! En het programma van Nationaal Herstel had niet meer inhoud dan deze neerslag van nu algemener wordende onlustgevoelens. Voor de haast, waarmee Nationaal Herstel in elkaar was gezet viel de uitslag nog mee: 0.82% van de uitgebrachte stemmen bezorgde het in 1933 één kamerzetel, die, nadat de lijstaanvoerder generaal C.J. Snijders zich had teruggetrokken, toeviel aan Mr. W.M. Westerman. Maar meer dan een symptoom van de onlustgevoelens bij de gegoede burgerij was ook deze ‘partij’ niet, na de verkiezingen bleef alleen Westerman de man van het Nationaal Herstel en in 1937 keerde hij niet meer in de Kamer terug. De Nationale Unie was al in 1933 door interne twisten ten onder gegaan.Ga naar voetnoot1 In een andere sfeer, toch krachten puttend uit dezelfde voedingsbodem van | |
[pagina 60]
| |
ontevredenheid in rechtse kring, ontstonden de fascistische en anarchofascistische groepjes. Met het ‘deftige’ ‘Nationaal Herstel’ bestond niet of nauwelijks contactGa naar voetnoot1. De gruwelen van de wereldoorlog hadden overal in Europa vooral onder de jongeren opstandigheid en verbittering gewekt. De ontbinding van de oude burgerlijke 19e eeuwse cultuur, het verlies van oude waarden en normen, had deze jongeren losgeslagen en op drift gebracht, in wrok tegen de oudere generatie. Radicale denkbeelden, zoals het expressionisme in de kunst, het linkse of rechtse extremisme in de politiek, het hyperindividualisme in de sociale omgang vonden in die kringen veel aanhang. Ook al bestond er in Nederland geen groep van oud-strijders, de haast natuurlijke voedingsbodem voor wilde ideeën en hang naar gewelddadigheid, toch woei deze internationale wind van elders ook over Nederland. Sedert Mussolini's optreden in Italië in 1923 kwamen er ook in Nederland kleine fascistengroepen voor, die geen beter emplooi vonden dan veel onderling ruziemaken, veel schelden op anderen om dan tenslotte in de ‘Daad’ de zelfrechtvaardiging te zoeken van eigen negatief bestaan. Ruiten inslaan, joelen op vergaderingen, het bekladden van muren en het knokken met tegenstanders gaven een zekere bevrediging. Op de woeste golven van de sociale onrust ontstond dit schuim. Het proto-type van de anarcho-fascisten was wel Erich Wichmann. Hij was een querulante, egocentrische man, die ondanks zijn grote intelligentie, zeker artistiek gevoel, moed en durf, niet uit kwam boven onvolgroeidheid en onevenwichtigheid in houding en gedrag. Een voor anderen toch altijd weer fascinerende puberGa naar voetnoot2. ‘Vivere pericolosamente’ was de leus, die deze soort doe-jongens bezielde, - ‘rapaille’ zou ik ze willen noemen in de geestelijke niet-sociale betekenis. Een stuk van deze anarcho-fascistische mentaliteit is ook in het nationaal-socialisme overgevloeid. Datzelfde vertrouwen in de Daad, die hardheid en ‘Rücksichtslosigkeit’ tegenover de buitenwereld, de met de mond beleden trouw en kameraadschap intern, zijn in latere milities en tenslotte in de Germaanse SS-formaties terug te vinden, al werd daar alles door een strenge tucht bijeengehouden. In 1924 ontstond de Rapaillepartij van Wichmann, daarna in 1929 de Bezemgroep van Alfred Haighton, een pathologische figuurGa naar voetnoot3, en in 1932 de Algemene Fascisten Bond van Jan Baars. Het Zwart Front van Arnold Meyer (1933-1940), katholiek-fascistisch van karakter, was in zekere zin een voortzetting van deze oudere groeperingen, die omstreeks 1934 uiteengevallen waren. De hoogste getallen die dergelijke groepjes bij de verkiezingen haalden, bleven steeds laag: de Partij-Baars behaalde een maximum van 17.142 in 1933, het Zwart Front niet meer dan 8178 in 1937. Sedert 1931 kwamen er bovendien rapaillepartijtjes met nationaal-socialistische inslag, het rapaille-karakter van b.v. de | |
[pagina 61]
| |
Duitse SA maakte een goede indruk. De knuppel en boksbeugel waren al bekend, het nieuwe ideologische element echter: het anti-semitisme werd gretig overgenomen. Zo ontstonden er verschillende Nationaal Socialistische Nederlandse Arbeiders Partij-en, die in een heftige onderlinge strijd aan de Duits-Nederlandse grens bij Nederlandse arbeiders (o.a. de z.g. grensgangers) propaganda voerden en aanhang wierven. De NSNAP van Adalbert Smit was de oudste, maar deze en die van ‘Van Waterland’ en Kruyt moesten tenslotte het terrein grotendeels ruimen voor de NSNAP van Dr. E.H. van Rappard. Deze van Rappard wenste Nederland nadrukkelijk te maken tot een gouw van Groot-Duitsland, hij was in alle opzichten een openhartig en ijverig nazi. Maar de meeste groeikansen heeft tenslotte toch een weer andere partij gekregen. Het is een niet originele, maar onontkoombare waarheid dat de nationaal-socialistische beweging op onlust- en wrokgevoelens moest kunnen bouwen, ook in België en Nederland. Pas de crisis van 1929 heeft die gevoelens wijder verbreid dan onder die kleine groepen van chauvinistische conservatieven of jong rapaille. De werkloosheid, de daling van de koopkracht, de belemmering van in- en uitvoer troffen steeds meer mensen en voedde het radicalisme naar rechts en naar links. Links joeg rechts weer op en omgekeerd. De democratische regerings partijen bleken tegen de crisis, die zij aanvankelijk immers als voorbijgaand hadden beschouwd, niet opgewassen. De slappe maatregelen van aanpassing, bezuiniging en steun werkten weinig inspirerend. Velen begonnen te denken dat van de ziekte der crisis de democratie de bacterie moest zijn. Vooral flarden van de middengroepen en de gegoede burgerij kwamen in de rechtse vergaarbak van de Rancune terechtGa naar voetnoot1. Sterk gezag, zuivering van de politiek (de bezem was daarvan een symbool), economisch corporatisme leken het geneesmiddel der kwalenGa naar voetnoot2. Deze stemming maakte het begrijpelijk dat, naast de naar rechts zwenkende Vlaams-nationalistische beweging, nieuwe, meer typische conjunctuurpartijen ontstonden, die nog nadrukkelijker en meer uitsluitend het autoritaire beginsel in hun vaandel schreven. In Nederland ontstond de Nationaal Socialistische Beweging (NSB), opgericht einde 1931, maar pas sedert 1933 van enige betekenisGa naar voetnoot3. In België ontwikkelde zich uit een jongere Rooms-katholieke actie, die aanvankelijk onder de hoede van de hoge clerus een beweging voor sociale en religieuze bewustwording onder leken beoogde, - daarom de naam ‘Rex Christus’ - een eigen fascistische beweging Rex, die zich onder leiding van Léon Degrelle in november 1935 van de geestelijkheid losmaakte. Degrelle | |
[pagina 62]
| |
zelf was een echte ‘dynamische’, brutaal-energieke en ruwe fascist, die dankzij zijn demagogische talenten, en zijn soms hoge, vooral Waalse, relaties zich snel naar boven kon werken. In 1935 sprak men zelfs, niet ten onrechte, van ‘Rexappeal’Ga naar voetnoot1. Heel anders was de leider van de NSB in Nederland. Ir. A.A. Mussert (1894-1946), stichter van de beweging, werd, gezien de autoritaire richting van zijn partij, ook onvermijdelijk de leider. Zijn succes in de actie tegen het Belgisch-Nederlands verdrag in 1927 scheen dit leiderschap te rechtvaardigen, zijn naam was in bepaalde kringen daardoor bekend geworden. Hij was bovendien niet gespeend van organisatietalent, welsprekendheid en energie. Maar het charisma van een werkelijke Leider ontbrak hem. Overwicht over anderen heeft hij nooit bezeten. En nog erger: ieder politiek inzicht miste hij. De Clercq - ook zulk een toevallig leider van het VNV -, had tenminste nog een grote politieke ervaring en leefde zich op de duur in zijn rol beter in. Maar juist die betrekkelijke kleurloosheid van Mussert - hij was een nette man, vond men - schijnt aanvankelijk ook een groter publiek te hebben getrokken: in bepaalde society-kringen behoorde de NSB een tijd lang tot het onderwerp der conversatie. Een zekere goodwill heeft de NSB juist daar zeer zeker in het begin begeleid. Mussert zelf en de kleine kring van medeoprichters kan men misschien het beste aanduiden met de term: autoritair-liberaal. Een aantal liberalen, zoals Van Vessem en Carp, namen zitting in Musserts Politieke Raad, die, gezien de geringe capaciteiten van de Leider, een vrij grote invloed kon uitoefenen. De toenmalige desperate staat van de liberale partij, heeft ongetwijfeld velen op de NSB doen stemmen. Van groot financiëel belang bleek het aanvankelijk succes, dat de NSB in Nederlands Indië boekte. Via een oud-Indisch bestuursambtenaar W.E. Scherer was reeds in 1933 de propaganda in Indië onder de Nederlandse kolonisten en de Indische Nederlanders begonnenGa naar voetnoot2. In 1935 reisde Mussert zelf naar Indië en hij werd daar, zoals hij zelf later schreefGa naar voetnoot3, rondgeleid ‘als een witte olifant’. In Indië zelf onthield de NSB zich van enige politieke actie. Het devies was: ‘Zahlen, und 's Maul halten’Ga naar voetnoot4. Er is in die eerste jaren inderdaad fors betaald: één derde van de totale inkomsten voor het strijd- en verkiezingsfonds van de NSB kwam uit Indië. Ongeveer ƒ 50,000, - zou van daaruit in de NSB-kas zijn gevloeid voor de verkiezingscampagne van 1937. Op den duur is de liefde voor de NSB, die ook wel erg van één kant moest komen, danig bekoeld, in 1940 was de NSB ook in Indië van geringe betekenis geworden. Dat hier aanvankelijk het gezagsbeginsel van de NSB een grote rol heeft gespeeld, behoeft geen nadere toelichting. De muiterij op ‘de Zeven Provinciën’ had begrijpelijkerwijs juist in koloniale kringen diepe indruk gemaakt. Ook het Dietse standpunt heeft in de NSB een rol gespeeld, al bleef | |
[pagina 63]
| |
het in het programma vaagGa naar voetnoot1, het was meer een persoonlijke liefbebberij van de leiding en een aantal leden. Maar meer dan een verlengstuk van heftig nationalisme, waarin ook de ‘liefde voor Oranje’ een grote plaats innam, was dit niet. Alleen voor Mussert heeft de groot-Nederlandse gedachte nog tijdens de Duitse bezetting een plotselinge grote rol gespeeldGa naar voetnoot2. Hiermee is de beschrijving van het pluriforme karakter van de NSB nog niet uitgeput. Met nadruk werd ook aanvankelijk het protestantse Christendom naar voren gehaald. De oud-anti-revolutionair L. van der Voort van Zijp (overleden 1933) was niet voor niets één der eersten in de Beweging, ook anderen liepen vroeger of later de NSB binnenGa naar voetnoot3. En daarnaast waren er, al legden deze aanvankelijk niet zulk een gewicht in de schaal, ook uit andere kringen en partijen aanhangers gekomen. Van groter betekenis was nog dat de NSB poogde het rapaille-element uit de kleine concurrerende groepjes te trekken door zelf milities te vormen, en een uiterlijke stijl aan te nemen, die tot deze nationaal-socialistische en fascistoïde groepjes moest spreken. Interessant was in dit verband de actie die de NSB langs de grens en in Duitsland poogde te voeren. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat van Duitse zijde sedert 1934 deze propaganda van de NSB meer bevorderd werd dan die van de kleine rapaille-partijtjesGa naar voetnoot4. Opvallend was, van den beginne af aan, de stijl van het weekblad Volk en Vaderland. Ook hier was een onmiskenbare rapaille-propaganda te vinden. Uiterlijk was de NSB een echte imitatie van het nationaal socialisme. Alleen al de naam van de partij was daarvoor voldoende kenmerk. Mussert koos deze naam, omdat ‘de woordkoppeling nationaal-socialistisch in Nederland een zekere goodwill had door het succes van de (andersgeaarde) beweging van Hitler’. Op zichzelf wilde dit zeggen dat de beweging nationaal en socialistisch wilde zijn. Het rood en zwart der partijkleuren zouden wellicht niet meer hebben betekend dan dat de beweging het goede wilde behouden (zwart) en tegelijk revolutionair wilde zijn (rood), al zit er ook wat van bodem en bloed inGa naar voetnoot5. Bedenkelijker was, dat het programma van de NSB, vaak letterlijk, uit het ‘Staats und Wirtschaftsprogramm der NSDAP’ van 1930 was overgeschrevenGa naar voetnoot6. Bepaald anti-semitisch wilde Mussert aanvankelijk niet zijn; zelfs werden, tot grote verontwaardiging van de dwergpartijtjes als Verdinaso en NSNAP, Joodse Nederlanders als lid toegelatenGa naar voetnoot7. Wat de uniformen, handgroet, massa- | |
[pagina 64]
| |
regie etc. betreft, gaf de NSB aan de andere kant weer niets toe aan haar felle concurrenten. Wellicht heeft het Duitse voorbeeld van 1933 ook meegewerkt om de verwachting te wekken, dat zij langs parlementaire weg de macht in handen zou kunnen krijgen, wanneer eenmaal b.v. 30 zetels bemachtigd warenGa naar voetnoot1. De pro-Duitse gezindheid en de bewondering voor het nationaal socialisme schiepen een geschikt klimaat om de NSB open te stellen voor de nazi-ideologie. Open te stellen, nog niet geheel er door te laten overspoelen. Hoe weinig totaal nazi-ideologisch men in de beginperiode nog was, kan misschien het best worden geïllustreerd met een anecdote. Roskam, de latere ‘boerenleider’, die bekend stond om zijn bloed en bodem-hobby, kreeg van NSB-vrienden van het Hoofdkwartier bij een Sinterklaasviering als surprise een grote pot aarde met een bloedworst erinGa naar voetnoot2. Zo zou men er later niet mee durven spotten! Toen de NSB voor het eerst aan de verkiezingen meedeed voor de Provinciale Staten in 1935, behaalde zij een klinkende overwinning: 294.284, bijna 8 pct van de uitgebrachte stemmen. Niemand kon echter vermoeden, dat dit verkiezingssucces het hoogste en het laatste zou zijn. Integendeel, iedereen dacht - in vreze of vreugde - dat dit alles nog maar een begin was. Op een gelijke golf van wrok en teleurstelling werd in België de Rexbeweging van Degrelle geheven. Vooral in het Waalse en Brusselse gebied trok Rex de kiezers aan, in Vlaanderen bestond wel een Rex-afdeling onder leiding van Pol de Mont, maar hier schoot toch het VNV dieper wortel. Bij de Belgische kamerverkiezingen in 1936 behaalde Degrelle voor zijn beweging 270.965 of 11.5 pct van de uitgebrachte stemmen en daarmee niet minder dan 21 zetels in de Kamer. Ook voor Rex zou de golf later teruglopen. Voor het VNV brachten de verkiezingen van 1936 eveneens een onverwacht succes. Onverwacht, omdat de eerste jaren van ontstaan niet gemakkelijk waren geweest. Overal hadden zich groepjes van de nieuwe partij afzijdig gehouden, de leiding van de oude Frontpartij in Antwerpen hield zich op een afstand, in West-Vlaanderen roerde zich het Verdinaso en de Limburgse nationalisten waren slechts voorwaardelijk tot het VNV toegetreden. De tact en vasthoudendheid van De Clercq, de bij uitstek bemiddelende figuur, schijnen te hebben voorkomen, dat in 1936 dissidentenlijsten werden ingediend. Eén Vlaams-nationaal blok nam tenslotte aan de verkiezingen deel. Belangrijke morele steun betekende het voor het VNV, dat juist Borms op de eerste landdag op de Kesterheide de vlag had gehesen (5 mei 1935)Ga naar voetnoot3. Bij de verkiezingen behaalde het Blok onder leiding van het VNV 166.504 stemmen (7 pct op de in België uitgebrachte, 13.5 pct op die van Vlaanderen) en daarmee niet minder dan 16 zetels. En, anders dan NSB en Rex, zou het VNV zich vóór de oorlog op dat peil kunnen handhaven. | |
[pagina 65]
| |
De teruggang van NSB en Rex na 1936 is moeilijk geheel te verklaren. Men kan wijzen op een zekere stemmingsomslag in België en Nederland, die vooral in de democratische partijen merkbaar werd. De schrik over het labiel gebleken electoraat, de ontsteltenis over de anti-democratische tendenzen dreef de democraten samen. Het negatieve anti-parlementaire gedrag van de Rex- en NSB-vertegenwoordigers had bovendien een weinig gunstige indruk gemaakt. Zo werd in Nederland met steun van een aantal partijen en dagbladen een vereniging ‘Eenheid door Democratie’ gesticht, die de strijd tegen de ondemocratische stromingen aanbond. Strenge maatregelen van de regeringen hebben mogelijk Rex en NSB wel dwars gezeten, in Nederland b.v. het uniformverbod, ambtenarenverbod etc., maar het blijft de vraag, of zij ook niet, behalve afschrikwekkend, aanmoedigend hebben gewerkt. Want schiep niet een eenzijdig verbod een zeker gevoel van martelaarschap? En werd niet het moreel zo sterke wapen van politieke vrijheid door de democratie zelf uit handen gelegd? Sterker nog: de bewust-wettelijke isolering heeft de NSB de weg naar het landverraad vergemakkelijkt. Veel belangrijker in elk geval voor de neergang van NSB en Rex waren de internationale gebeurtenissen. Het economische leven leek zich sinds 1937 enigszins te herstellen. Bepaalde politieke figuren schenen het land er weer bovenop te kunnen halen. Hoe weinig zij er eigenlijk ook voor in aanmerking kwamen: Paul van Zeeland in België en Hendrik Colijn in Nederland werden voor het labiele electoraat de nieuwe centrale figuren van een hersteld vertrouwen. De ontstellende berichten uit Duitsland, de agressie van Italië vormden de tweede factor die de populariteit van NSB en Rex deden dalen. Het bezoek van Degrelle aan Hitler (27 sept. 1936) deed Rex geen goed, en ook de NSB verbond zich te veel met deze buitenlandse machten. De grote landdagrede in Den Haag op 12 october 1935, waarin Mussert zich openlijk uitsprak ten gunste van Italië, dat toen (18 juli) Abessinië op het lijf was gevallen, stootte vele kiezers af. De Italiaanse aanval was in Nederland algemeen afgekeurd en men begon te vermoeden dat Mussert in de toekomst alle rooftochten van fascisme en nationaal-socialisme zou goedpraten en toejuichen. Intern onderging de leiding van de NSB in 1936 een belangrijke verandering, doordat Mr. M.M. Rost van Tonningen (1894-1945) tot de NSB toetrad. Van buitenaf gezien geleek de toetreding van deze man een belangrijke aanwinst voor de partij. Rost was een bekende figuur in het openbare leven. Hij was gedelegeerde van de Volkenbond te Wenen voor het toezicht op de staatsfinanciën. Bij zijn terugkeer in het land werd hij hoofdredacteur van het Nationale Dagblad en in 1937 lid van de Tweede Kamer voor de NSB, gemachtigde van de Leider en lid van de Politieke Raad. Maar van groter betekenis was Rosts toetreding voor de inwendige koers van de partijleiding in Duitse richting. Mussert bekende later - in een nota van 1940Ga naar voetnoot1 -, bij de oprichting van de NSB ‘was mij Hitlers' Mein Kampf onbekend, van de Jodenkwestie wist ik niets.’ Rost van Tonningen schreef nog in 1941 | |
[pagina 66]
| |
aan Mussert: ‘Ik ben nationaal-socialist geworden door de aanschouwing van de heldhaftige, titanische strijd der Oostenrijkse nationaal-socialisten en door de lezing van Mein Kampf in één enkele nacht’Ga naar voetnoot1. Met Rost deed de werkelijke nazi zijn intrede in de NSB-leiding. Via hem kon nu het contact met de Duitse Nazi-autoriteiten gelegd worden. Rost kon in de zomer 1936, mede in overleg met Mussert, Hitler bezoekenGa naar voetnoot2. Hij bereidde ook een bezoek van Mussert aan Hitler voor, dat op 16 november 1936 plaatsvondGa naar voetnoot3. Zijn Duitse relaties brachten ook directe voordelen: toen het Nationale Dagblad in 1937 voor een financieel débacle stond, wierf Rost, ‘als een handelsreiziger’ bij zijn Duitse partij-kennissen om goedkoop papier, abonnees en advertenties, om Duitse subsidies kortom, die inderdaad binnenkwamen en zijn dagblad in zijn moeizaam bestaan op de been hieldenGa naar voetnoot4. Overigens had Rost voor de NSB gekozen uitsluitend uit opportunistische overwegingen; vergeleken met de andere nationaal-socialistische partijen in Nederland scheen de NSB in 1936 in sterke groei. Maar dié verwachting viel in duigen. De NSB kelderde in 1937 bij de algemene kamerverkiezingen op 171.137 stemmen (4.21 pct op het totaal), terwijl gerekend was op 20 à 30 zetels! Het betekende ook meteen een ontstellend verloop van de leden (vóór de verkiezingen nog bijna 50.000), waarbij hevige interne ruzies tot het uittreden van een aantal bekende NSB-ers aanleiding gaf (Ds. G. van Duyl, generaal Seyffardt, Prof. Valckenier Kips e.v.a.). Bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten in 1939 was de NSB zelfs op 159.872 stemmen (3.89 pct) gezakt. Zonder oorlog zou de NSB een onbelangrijke, kleine, langzaam afbrokkelende partij zijn geworden. Ook Rex, ondanks de enorme propaganda, verloor bij een tussentijdse verkiezing te Brussel in 1937 een zetel, die daarom van zulk een groot belang was, omdat Degrelle zelf zich candidaat had gesteld tegenover Van Zeeland. Een laatste verklaring tegen Rex van het episcopaat heeft Degrelles kansen de nekslag gegevenGa naar voetnoot5, de tegenstroming was al sterk, te sterk waarschijnlijk. Van deze slag herstelde Rex zich niet meer: bij de kamerverkiezingen van 1939 behaalde zij slechts 103.636 stemmen (4.4 pct) en verloor zij niet minder dan 17 van de 21 zetels. In plaats van de juichstemming over de snelle groei kwam er nu in beide partijen een echte verbetenheid. Wrok en teleurstelling, toch al zulk een belangrijk bindmiddel, werden er door aangewakkerd. Het werkte intern radicaliserend en naar buiten isolerend. De verdere ontwikkeling van Rex kunnen wij in dit bestek verwaarlozen - alleen voor de parallel vermeldde ik deze beweging - want vooral in Wallonië speelde zij verder haar rol. Van des te groter belang voor ons onderwerp blijft de verdere ontwikkeling van de NSB. Hier werkte nu, meer nog dan tevoren, de nazi-ideologie duidelijker door. Op zijn landdagrede van 15 october 1937 noemde Mussert anti-kapitalisme, anti- | |
[pagina 67]
| |
semitisme, raszuiverheid en vroomheid evenzo vele facetten van één edelsteen, al hield hij zelf vooral vast aan: Godsvertrouwen, liefde voor volk en vaderland en eerbied voor de arbeid als de ‘Bronnen’ van zijn Beweging. Hij introduceerde hiermee toch definitief duidelijke nazi-elementen in zijn leer: anti-semitisme en raszuiverheid. In de NSB-pers begon een anti-semitische propaganda vooral gericht tegen de Joodse emigranten uit Duitsland van een grofheid en wreedheid, die in Nederlandse verhoudingen zeer ongewoon waren. Gedachten over de rechten van de boer en misdeelde vissers verschoven langzaam van een opgewekte belangstelling voor regionale belangen en folklore naar de bloed en bodemgedachte. Het sterke verloop in de ledenlijst (in 1939 was de nummering in het Stamboek reeds tot 90.000 gestegen, terwijl er maar 28.000 werkelijke leden waren) kan moeilijk bevorderlijk zijn geweest voor het gehalte der leden, de rapaille-invloed nam toe. Het werd ook steeds moeilijker het nationaal-socialisme naar gewone normen te waarderen: de Duitse agressie, de pogroms waren bepaald geen kinderspel meer. Maar de NSB begon steeds ijveriger de gebeurtenissen in Duitsland te verdedigen, geestelijk maakte zij zich meer en meer tot satelliet van een buitenlands régime. Hoe weinig kon de NSB daarbij nog bouwen op een Nederlandse traditie! De practische en geestelijke isolatie van het nationaal-socialisme in Nederland was reeds vóór 1940 een feit geworden.
Het VNV kon zich na 1936 beter handhaven. De Vlaams-nationalistische doelstelling, de oudere traditie van een eigen nationalistische partij, de blijvende taalgrieven hielden deze beweging beter bijeen dan NSB en Rex, die zo gevoelig reageerden op de politieke conjunctuur, omdat zij interne kracht en traditie misten. Toch heeft het VNV het evenmin gemakkelijk gehad, juist omdat in de concrete politiek veel meer van deze partij werd gevergd dan alleen een wilde oppositie, juist omdat ook de ontwikkeling van de Belgische politiek het Vlaamse nationalisme voor steeds nieuwe keuzen stelde, - die politiek kwam immers telkens op vergaande wijze aan de nationalistische wensen tegemoet -. Het feit, dat het VNV zich kon handhaven behoeft nadere verklaring. Bij de verkiezingen van 1939 steeg het VNV zelfs tot 184.905 of 7,93 pct van de in België uitgebrachte stemmen (15,08 pct van die in Vlaanderen) en het behaalde 17 zetels in de kamer. Het was voor het VNV een geluk, dat vóór 1940 juist gematigde democraten als Borginon en Romsee de VNV-fractie in de Kamer beheersten, zodat wilde radicalen als Tollenaere en de uit Verdinaso teruggekeerde anti-semiet Ward Hermans weinig in te brengen hadden. Zo kon er zelfs een tijdlang met de Vlamingen van de katholieke partij worden samengewerkt, en de taalpolitiek van de Belgische regering werd op positieve wijze gesteund. Binnen de grote katholieke partij had de Vlaamse vleugel een eigen organisatie opgericht: de Katholieke Vlaamse Volkspartij (1936), die zelfs bij de vertegenwoordiging in de Kamer de katholieke Walen in aantal overtrof. Angst voor de vorming van een Volksfront in België naar het Franse voorbeeld dreef nu de KVV naar het | |
[pagina 68]
| |
VNV. Borginon en Dr. H.J. Elias hebben voor het VNV op een beginselaccoord met de KVV aangedrongen. Het kwam op 8 december 1936 tot stand. Deze ‘Concentratie’ heeft vooral bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen voordelen gebracht voor de Vlaamsgezinden. Pas toen het gevaar voor een Volksfront luwde en in de katholieke vakbeweging bezwaren werden geopperd tegen het corporatieve programma van het VNV, is deze Concentratie uiteengevallenGa naar voetnoot1. Staf de Clercq had er vooral naar gestreefd ook met Rex tot een accoord te komen, want tezamen met de 21 stemmen van deze beweging zou het VNV een flinke oppositie in het parlement kunnen voeren. Op 6 october 1936 sloten het VNV en Rex een voor het VNV alleszins voordelig lijkend accoord: Degrelle beloofde voor zijn beweging in Vlaanderen geen propaganda meer te zullen maken, hij legde zich neer bij een federalistische toekomst van België, waarbij zelfs Brussel Vlaams zou zijn. Door de loslippigheid van Degrelle bleef dit accoord niet lang geheim. In de gematigde kringen van het VNV werd het overigens allerminst welwillend ontvangen, men verwachtte daar meer van de Concentratie en vreesde dat deze politiek hierdoor zou worden bedorven. De Clercq moest met aftreden dreigen, vóórdat het accoord door de Politieke Raad werd aanvaardGa naar voetnoot2. Maar de onbetrouwbaarheid van Degrelle en de verkiezingsnederlaag van Rex in 1937 hebben ook dit doen mislukken. Zo kon het VNV zich in het politieke spel duidelijk doen gelden. Zelfs voor democratische kringen als de KVV was het VNV nog acceptabel. Een vooraanstaand figuur als de katholieke politicus Gustaaf Sap heeft nog lang na 1937 nauwe voeling met het VNV onderhoudenGa naar voetnoot3. Het VNV kon nog vele kanten op. En toch: na 1937 begon het zich, wellicht ook door het mislukken van de accoorden, meer te isoleren. Tussen de gematigde kamerfractie en de radicalere partij ontstond een tegenstelling. Van een werkelijk inpassen van Vlaanderen binnen het Belgisch staatsverband wilde men in de partij niet horen. Er bleven genoeg nationalistische grieven tegen de Belgische regering, ja juist dóór het herstel der grieven groeide, zoals dat vaker gaat, het bewustzijn van verongelijking en wrok. Men wantrouwde de welwillendheid van de regering jegens de Vlamingen, - en men herinnerde zich dat alleen nationalistische felheid haar daartoe had gedwongen. Hoe ver bleef de practijk van de theorie der taalwetten staan! De Franssprekende autoriteiten en ambtenaren in Vlaanderen maakten in ieder geval geen haast met de doorvoering van de ééntaligheid. De actie van Florimond Grammens, die overal met de verfkast de straatbordjes met Franse opschriften ging wegkladden, liefst in dorpen aan de taalgrens, oogstte ook in wijder kring dan die der VNV-ers grote geestdrift. De arrestatie van Grammens kon alleen maar een martelaar te meer voor de Vlaamse strijd maken. De kwestie-Martens, waarbij protesten tegen de benoeming van een oud-activist | |
[pagina 69]
| |
voor een hoogleraarsambt stuitten op gloeiende verontwaardiging der flaminganten, raakte in wijder verband het nog steeds niet opgeloste probleem van het activisme; niet alleen amnestie maar eerherstel werd nu gevraagd, door de gehele Concentratie. En voorzover de taalwetten werden doorgevoerd, profiteerden juist niet degenen ervan, die ervoor gestreden hadden. Een man als Dr. H.J. Elias was, toen hij geweigerd had zijn Vlaamse standpunt verder te verzwijgen, bij de benoeming van een hoogleraar in de geschiedenis aan de Vlaamse sectie van de Leuvense Universiteit gepasseerd voor een Belg, die eerst nog in allerijl Nederlands moest leren spreken; Prof. Frans Daels werd met allerlei manipulaties uit belangrijke universitaire posten te Gent weggehoudenGa naar voetnoot1. Het was voor het gevoel der nationalisten met recht: ‘Sic vos non vobis’ - zoals gij maar niet voor U, flaminganten! -. En wat misschien voor de flamingant het meest teleurstellend bleef, was de geringe weerklank die zijn strijd bij de grote meerderheid van de Vlaamse bevolking zelf ondervond. De Franse taal was niet alleen een taal der Waalse Belgen, maar een taal van de hoge standen. Hij, die Frans sprak, kon zich sociaal onderscheiden van zijn ‘mindere’ omgeving. En juist de Vlaamse nationalist scheen de eenvoudige Vlaming, door de eisen van ééntaligheid in Vlaanderen, die weg naar ‘omhoog’ te blokkeren. Voorzover de Vlaming niet bewust Vlaamsgezind was, wilde hij liever niets met het flamingantisme te maken hebben. Geen wonder, dat juist met de nadering van een federaal België, deze geisoleerde nationalisten steeds hoger wilden mikken, en eigenzinniger hun weg wilden gaan. Nadrukkelijker werd de groot-Nederlandse gedachte uitgesproken. En, wat practisch veel ernstiger was, de belangstelling voor het Duitse nationaal-socialisme begon om te slaan in sympathie en zelfs enthousiasme. Men voelde zich meer en meer verwant met die Duitse ‘nationale strijd’ tegen de ook door hen gehate Vrede van Versailles. Hetzelfde bewustzijnvernauwende nationalisme, dat hen in 1930 nog ‘leve Catalonië’ juichen deed ten gunste van die met linkse partijen samenwerkende separatistische beweging in Spanje, deed hen in 1938 de ‘Anschluss’ van Oostenrijk bij Duitsland toejuichen. Het leek alsof nu het ‘evenwicht’ in Europa was hersteld, het boze Frankrijk kon nu in toom gehouden wordenGa naar voetnoot2. Het gehate Belgisch-Franse militaire accoord was trouwens, tot vreugde van het VNV, in 1936 door België opgezegd. ‘De Koning geeft ons gelijk’ was de verkiezingsleus geweest voor het VNV in dat jaar. Maar was België werkelijk neutraal? Fel speurde het VNV naar onneutrale, te pro-Franse daden van de Belgische regering. In 1936 nam Leuridan het reeds op voor de Duitse minderheden in Eupen en Malmédy. De Clercq eiste zelfs in 1937 het uittreden van België uit de Volkenbond. In de critieke Septemberdagen van 1938 sloeg De Clercq alarm, toen hij vernam dat de Franse gezant Belgische instanties had gepolst over mogelijkheden van Franse doortocht in geval van oorlog. Diepe indruk moest de verklaring van De | |
[pagina 70]
| |
Clercq maken, dat ‘In Vlaanderen een revolutie zou uitbreken, wanneer vreemde legers het Belgische grondgebied zouden doortrekken om Tsjecho-Slowakije te hulp te komen’ (11 sept. 1938). Over een mogelijke vijandschap tussen Duitsland en Vlaanderen sprak hij niet meer. Geen wonder, dat de andere partijen in de verkiezingsstrijd van 1939 de leuze voerden: ‘Stemmen voor Staf de Clercq, is stemmen voor Hitler.’ Van Duitse zijde zou men trouwens de VNV-politiek van deze jaren hogelijk waarderen: de ‘Abwehr’ (spionnage-organisatie van het leger) subsidiëerde sedert 1937 het VNV dagblad Volk en Staat met 800 Rm per maandGa naar voetnoot1. Echt nationaal-socialistisch mag men toch het VNV nog niet noemen. Duidelijker en onverhuld was de nazi-ideologie slechts te vinden bij de kleine rapaille-partijtjes, die na 1933 opkwamen en een moeizaam, ruziezoekend bestaan voerden, te vergelijken met de NSNAP- en in Nederland. Zij waren in naam meer gevariëerd: de Vlaamsche Arbeiders Partij, de Nationaal Socialistische Vlaamsche Arbeiderspartij en ‘De Adelaar’ (vooral werkzaam onder de Vlaamse arbeiders in Duitsland). En tenslotte roerde zich het Verdinaso heftiger dan het aantal leden zou doen verwachten. In het VNV kon dan toch nog in 1938 de fractieleider Borginon scherp waarschuwen voor het Duitse gevaar, zich uitspreken tegen de te felle anti-Franse sfeer van zijn partij en een toenadering met Nederland op economisch en politiek terrein bepleitenGa naar voetnoot2. Toen deze redevoering een stormpje in het VNV ontketende, hield De Clercq in een voorzichtig artikel in Volk en Staat (1 nov. 1938) zijn fractieleider de hand boven het hoofd.
Zo was de situatie in 1940 in Vlaanderen anders dan in Nederland. In Vlaanderen bestond een relatief krachtig georganiseerde politieke partij, die weliswaar pro-duits was georiënteerd, maar ideologisch te zeer was toegespitst in Vlaamse en Dietse richting om zich werkelijk reeds voor de nazi-ideologie te interesseren, hoezeer ook uiterlijk vele elementen waren overgenomen. In Nederland bestond een kleine in een partij georganiseerde groep, door tegenslagen gehavend, die in verbittering en isolement steeds meer naar Duitsland opkeek en de nazi-ideologie in zich opnam. In Vlaanderen vond men nog steeds in de leiding van de partij de traditionele grote groep van de intellectuele Vlaamse middenstand, die daarnaast sedert de frontbeweging ook een aantal boerendistricten en enkele arbeidersgroepen had kunnen meekrijgen. De NSB in Nederland beschikte over een allegaartje van leden, met een, zeker sedert 1937, groot tekort aan intellectuelen, en reeds geheel vervreemd van zijn bourgeoise oorsprong. Maar in beide landen, - en dat was van groot belang -, leefden bij deze autoritaire partijen wrok en verbittering tegen het bestaande régime. In beide partijen was het rapaille-element aanwezig, dat een latent gevaar betekende. | |
[pagina 71]
| |
De economische crisis, de ontrechting van Vlaanderen hadden deze groepen gekweekt. ‘Er zitten ... in het Nationaal Socialisme ontstellend veel onbetaalde rekeningen. Het is niet verheffend, ... in die doodgelopen levens de spiegel van de eigen tijd te zien.’Ga naar voetnoot1 Die levens zouden echter pas doodlopen toen de wereldoorlog ook Nederland en België overspoelde. Na mei 1940 ... | |
§ 2. Na mei 1940Wanneer Mussert in maart 1939 de overrompeling van het ontmantelde Tsjecho-Slowakije goedpraat als een daad van zelfbescherming voor DuitslandGa naar voetnoot2; wanneer De Clercq bij de ‘alerte’ van januari 1940, als inderdaad een Duitse inval aanstaande lijkt, alleen maar met veel tam-tam waarschuwt tegen het blootleggen van de Belgische Zuidergrens door het legerGa naar voetnoot3; dan plaatsen zij zich reeds bewust in een isolement. Geen wonder, dat de publieke opinie in Nederland, toen men in april 1940 een aantal lieden, w.o. Rost van Tonningen, als veiligheidsmaatregel interneerde, alleen maar commentaar leverde met de verzuchting ‘eindelijk’; geen wonder ook, dat de publieke opinie in België het verbod van de uitgave van Volk en Staat in de eerste maanden van 1940 als iets vanzelfsprekends kon aanvaardenGa naar voetnoot4. De Duitse inval zelf op 10 mei 1940 had tot logisch gevolg, dat de bewonderaars van de Duitse agressor niet alleen met antipathie bejegend maar spoedig ook als handlangers van de vijand gezien werden. Het uitwerpen van Duitse parachutisten-troepen boven de provincie Zuid-Holland, de snelle terug tocht van Nederlandse en Belgische troepen, de evacuaties naar Frankrijk van de burgerbevolking ten zuiden van de grote rivieren wakkerden de paniekachtige woede ook tegen de interne ‘vijfde colonne’ aanGa naar voetnoot5. Arrestaties, aanvankelijk alleen van hogerhand bevolen, geschiedden spoedig ook op eigen hand door lagere instanties en met instemming en medewerking van de bevolking. Slechts enkelen, juist de leiders Mussert en De Clercq, ontkwamen en doken onder. In België werden vele arrestanten tegelijk met het terugtrekken van de geällieerde troepen naar Frankrijk op transport gesteld, in Nederland werden alleen de geinterneerden van april, Rost e.a., naar het Zuiden vervoerd. Voor een groot aantal van de Vlaamse arrestanten zou dit vervoer een lange lijdensweg worden, zij waren in de verwarring en de slechte stemming door terugtocht en nederlaag spoedig het mikpunt van de woede van bevolking en soldaten, mishandeling en uithongering maakten deze transporten tot een hel. Joris van Severen werd bij een dergelijk transport door een aantal officieren en soldaten in Abbe- | |
[pagina 72]
| |
ville neergeschoten. August Borms bleef wonder boven wonder gespaard, aan mishandeling en vernedering ontkwam hij echter nietGa naar voetnoot1. Er is nog geen grondig onderzoek verricht naar de reële aanwezigheid van een binnenlandse ‘vijfde colonne’Ga naar voetnoot2. Er waren reeds vóór de inval aanwijzingen geweest die een dergelijke organisatie van Rijksduitsers en Nederlanders deden vermoeden: de uniformsmokkel en het Venlo-incident b.v. Van NSB-zijde werd later iedere vorm van landverraad tijdens de gevechtshandelingen heftig ontkend. Het doet denken aan de brandstichter, die, nadat hij het huis in brand heeft gestoken, ontkent ooit vroeger een vonkje te hebben laten vallen. Voor Mussert was de oorlog, na de capitulatie van onderdelen van het Nederlandse leger, voorbij. Slechts één geval van hulp aan de vijand, bij de verovering van Gennep, is bekend geworden; de NSB-leiding had dat niet voorbereid en heeft er pas later van gehoordGa naar voetnoot3. Geheel anders dan in Nederland heeft in België De Clercq zich er op laten voorstaan, dat, dankzij zijn acties onder de gemobiliseèrde Vlaamse troepen, de gevechten tussen Duitsers en Vlamingen minder bloedig waren geweestGa naar voetnoot4. Inderdaad zijn na de bevrijding in het huis van De Clercq de z.g. ‘Breydel-brieven’ gevonden, pamfletten, die kennelijk bestemd waren om de Vlaamse soldaten tot dienstweigering en overlopen naar de Duitsers op te wekken. Van enkele individuele gevallen zijn er bewijzen gevonden, dat in deze richting inderdaad een en ander heeft plaatsgevondenGa naar voetnoot5. Maar ondanks De Clercqs grootspraak - in de politieke situatie als opbod tegen andere pro-Duitse partijen in Vlaanderen verklaarbaar - lijkt het waarschijnlijk, dat het georganiseerde verraad van de z.g. Politieke Organisatie, mogelijk pas in april 1940 opgezet, weinig om het lijf heeft gehad. Vlaamse legerafdelingen hebben zich - al deden dergelijke geruchten later wel de ronde in België - niet eerder overgegeven dan Waalse afdelingenGa naar voetnoot6. Voor de verdere ontwikkeling zijn deze punten van internering en landverraad van belang. Het martelaarsschap der vervolging en de beschuldiging, al of niet terecht, van landverraad duwden nog nadrukkelijker NSB-ers en VNV-ers in isolement. Maar, nú zouden zij dan toch, ondanks of juist dankzij dit isolement, eindelijk aan bod komen! De oorlog scheen voorbij. De capitulaties van de Nederlandse en Belgische legers, resp. op 14 en 28 mei, waren gevolgd door de wapenstilstand, die Frankrijk aan Duitsland had gevraagd (22 juni). Vergeleken met België, kwam Nederland nog betrekkelijk ordelijk uit die vijf dagen strijd tevoorschijn. Alleen Rotterdam en enkele kleinere plaatsen waren | |
[pagina 73]
| |
door bombardementen en brand vreselijk geteisterd. De Nederlandse regering had met het staatshoofd Koningin Wilhelmina het land kunnen verlaten en de opperbevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten, generaal Winkelman, kon met de secretarissen-generaal naast de Duitse militaire bezettingsmacht onder generaal von Falkenhausen het gezag in Nederland handhaven. In België duurde de strijd langer en ging de ineenstorting van het geällieerde front met veel meer verwarring gepaard. Verwarring, omdat een groot deel van de bevolking het voorbeeld van de meeste autoriteiten had gevolgd en naar Frankrijk was gevlucht. Verwarring ook, omdat het hoogste gezag van de regering uiteen viel. Ook in België had de regering het land willen verlaten om, van Frankrijk uit, de strijd te kunnen voortzetten, maar Koning Leopold III weigerde als opperbevelhebber die gedragslijn te volgen en gaf zich, tegelijk met zijn troepen, aan de Duitsers over. De regering zelf geraakte in een benarde situatie, toen ook de Franse bondgenoot uitviel, een deel der ministers vluchtte verder naar Engeland, de meesten wilden echter het verzet opgeven en toen zij even later van dit besluit terugkwamenGa naar voetnoot1, was het uiterst moeilijk het nog vrije Engeland van uit het onbezette Frankrijk te bereiken. De twee voornaamste ministers van het kabinet, de premier Pierlot en de minister van Buitenlandse Zaken Spaak, konden pas na allerlei avonturen via Spanje en Portugal in september Londen bereiken. De stemming na de capitulatie in Nederland scheen op een algemene wending te gelijken. Men verweet de Nederlandse regering desertie, en uitte gemelijke critiek op alles wat aan 10 mei was voorafgegaan. Men begon in bepaalde kringen, en zeker niet alleen in die van de NSB, rekening te houden met een Duitse overwinning. Een duidelijk blijk van deze stemming was de brochure van Dr. H. Colijn Op de grens van twee werelden (verschenen op 3 juli 1940). Hierin gaf deze anti-revolutionaire politicus, meer uit tactiek dan uit beginsel, af op de Nederlandse democratie, die ‘zichzelf overleefd’ zou hebben, en erkende, dat ‘wij staatkundig, economisch en sociaal met een Duitse leermeester moeten gaan rekenen’ en ‘in die richting zelf moeten gaan meewerken’Ga naar voetnoot2. Ook de latere poging tot politieke bundeling: de op 24 juli opgerichte ‘Nederlandsche Unie’, kon gedeeltelijk op deze critiek op het verleden voortbouwen. Gedeeltelijk, want er was ook onmiskenbaar een andere stemming aanwezig, van minstens even grote kracht. Een stemming met een duidelijke anti-Duitse ondergrond, zich uitend in een openlijke afkeer tegen die Nederlanders, die zich enthousiast geheel aan de zijde van de Duitse veroveraar hadden geschaard. Reeds de geheel onuitgelokte aanval der Duitsers en de vernietiging van Rotterdam hadden verontwaardiging gewekt, die hoogstens tijdelijk luwde. Een zekere afstand tegenover de Duitse bezettingsmacht wilde de meerderheid stellig bewaren. Op 29 juni, de verjaardag van Prins Bernhard, vond een eerste | |
[pagina 74]
| |
patriottische demonstratie plaats, die symptomatisch was voor deze afwijzende gevoelens. Men wilde zich wel eventueel aanpassen, als het moest, maar zich niet met huid en haar verkopen, en dan nog in een juichende stemming. Alle teleurstelling, alle ergernis over de nederlaag en de noodzaak tot aanpassen, richtten zich daardoor tegen de NSB en de rapaille-partijen, die wél juichten, die zich wél verkochten. Aan die stemming heeft ook de Nederlandse Unie zijn enorme toeloop te danken, men wilde iets tégen de NSB doen, niet iets vóór de vage corporatieve en autoritaire idealen van het driemanschap, dat de leiding over die Unie had aanvaard. Voor de NSB, jaren lang reeds levend in het isolement van wrok en verongelijktheid, was deze stemming geheel onbegrijpelijk. Zij had immers reeds jaren lang gewezen op die ‘Duitse leermeester’? Zij had toch altijd de democratie, het partijstelsel en parlementarisme becritiseerd en bestreden? Van alle onlustgevoelens, die nu algemener onder de bevolking leefden, waren zij reeds jaren lang de spreekbuis geweest. Nu kregen zij eindelijk gelijk! En waarom haat of ontstemming tegenover de Duitse bezetter? De oorlog was immers voorbij. De nieuwe tijd zou ook de NSB bevrijden van verdrukking en vervolging. Op 22 juni 1940 vond de ‘Hagespraak der bevrijding’ op de Goudsberg in Lunteren plaats. Mussert schonk de grote luidklok van de Beweging aan ‘de schepper van het Duitse luchtwapen’ Göring, en de ronkende overvliegende machines van dat wapen werden luide toegejuicht. Kwetsender en brutaler kon het al niet. Juist dat luchtwapen had Rotterdam, zelfs nadat de capitulatie-onderhandelingen begonnen waren, in puin gelegd. Zo er iets is geweest, dat na de strijd van de meidagen het isolement van de NSB bevestigde en verergerde, dan was het deze demonstratieve verbroedering met de vijand. De haast, waarmee de NSB zich in de armen van de vijand wierp was ook het gevolg van druk van binnenuit. Vooral Rost van Tonningen dreef Mussert in deze richting. Op 2 juni was Rost uit Calais, waar hij door de Duitse troepen uit gevangenschap bevrijd was, teruggekeerd. Zonder Rost had Mussert de Duitse bezetter niet kunnen benaderen, zelfs een radiorede, die hij op 16 mei had willen uitspreken, was hem niet toegestaan geweestGa naar voetnoot1. Pas door Rost kon Mussert zelf met de Duitse autoriteiten in contact treden (5 juni 1940)Ga naar voetnoot2. Was die afhankelijkheid van Rost al pijnlijk, onverdeeld genoegen gaf het contact met de Duitsers evenmin. De NSB werd door de Duitse bezetter niet beschouwd als de partij. Rosts tomeloze eerzucht kende trouwens spoedig geen grenzen meer, hij merkte dat de Duitsers niet zo dadelijk met de NSB in zee wilden gaan. Op 20 juli 1940 slaagde hij erin voor zich de benoeming tot gemachtigde van de marxistische partijen en de Arbeiderspers in de wacht te slepen. In de SDAP wilde hij nieuw nationaal-socialistisch leven blazen. Dat deze poging om de NSB met een meer sociaal-geöriënteerde nazi-partij voorbij | |
[pagina 75]
| |
te streven mislukken zou, konden Rost noch Mussert, blind als zij waren voor de werkelijke anti-Duitse en toch ook nog democratische gevoelens, voorspellenGa naar voetnoot1. Wilde Mussert Rost in toom houden, dan moest de NSB zijn Duitse ijver zo snel en duidelijk mogelijk demonstreren. Niet alleen Rost, ook niet alleen de Unie prikkelden de NSB tot haast. De oude rapaillepartijtjes, vooral de NSNAP van Van Rappard, staken de kop op, en konden dat nu doen met meer kracht dan ooit tevoren. De Troelstrabeweging, een afsplitsing van de SDAP, zwaaide om naar de Groot-Duitse gedachte, de Nederlandse afdeling van Verdinaso betoonde eveneens meer ijver. Gevaarlijk scheen vooral aanvankelijk de beweging van Arnold Meyer. Diens oude rapaille-partij ‘Zwart Front’, die in Noord-Brabant enige aanhang bezat, was in april 1940 toevallig net omgezet in ‘Nationaal Front’. Door de Duitse inval en bezetting kreeg dit Front ook de conjunctuur mee. In de concurrentie tegen de NSB kreeg het van de weeromstuit een ‘nettere’ allure dan het oude Zwart Front. Nadruk werd gelegd op de Dietse gedachte, het oude felle anti-semitisme werd enigszins gedempt en liever werd hier nu op het Nederlands-nationalistische paard gewed dan tevoren. Alle nationaal-socialistische en fascistische, maar ook dietse en chauvinistische lieden, die net niet of niet meer in de NSB wilden, zochten hier hun heul. Diegenen, die vroeger zo graag met hun rotgenoten ruiten ingooiden, knokten en Jodenpaaltjes vernielden moesten zich in deze partij nu beheersenGa naar voetnoot2. En de vergaarbak liep snel vol! Zó vol zelfs, dat spoedig de gehele beweging wegzonk, de Leider Arnold Meyer kon de zaak niet de baas, de organisatie groeide te snelGa naar voetnoot3. Een curieuze verzameling van lieden sloot zich in de rijen van Meyer aan: Groot-Nederlanders, corporatief-autoritaire Roomsen, oude anarcho-fascisten en a-politieke figuren, die eigenlijk beter in ‘De Nederlandsche Unie’ hadden gehoord. Enigen van hen zouden later in de SS belanden. Anderen hebben van dit politieke avontuur hun bekomst gehad en zich, na de opheffing van Meyers Nationaal Front, niet verder gecompromitteerd. Maar de werkelijke stoot, die de NSB zo snel deed tuimelen, was van nog een andere kant gekomen. De gevaren van Unie, Front en NSNAP waren pas in juli en augustus dreigender geworden. Op 9 juni 1940 reeds kwam de SS-Brigadeführer Berger bij Mussert met het bevel van Hitler bij zich tot oprichting van een SS-Standarte ‘Westland’. In zijn dagboek tekende Mussert aan: ‘Gesproken met hem over de verhouding Nederland-Duitschland als twee broedervolken van het Germaansche ras. Bleek mij de hoogste SS-leiding het Nederlandsche volk als een Duitsch volk ziet. Het is ontzettend. Wat moet ervan terecht komen? Weigeren, dan speel ik in de kaart van hen, die ons volk willen inlijven ... Maar als de NSB zich daarachter stelt kunnen wij wel uitscheiden met de propaganda voor het Nederlandsche Nationaal Socialisme, | |
[pagina 76]
| |
want dan zou men zeker zeggen dat wij landverraderlijke bedoelingen hebben.. Die SS-Standarte Westland kan de doodsteek zijn voor het Nationaal Socialisme in Nederland.’ Stond Mussert hier op een tweesprong? Zo als hij het hier stelde, leek het er even op. Maar zijn keuze had hij reeds gedaan: hij wilde en hij zou een nationaal-socialisme vestigen in Nederland, zonder zich af te vragen of hij daarvoor enige weerklank zou vinden. Hij vroeg zich slechts af langs welke weg, in welke positie hij dit kon bereiken. Eigenlijk wist hij daarop ook al zijn antwoord, hoe ‘ontzettend’ hij de SS-Standarte als ‘doodsteek’ ook vond. Direct na zijn klachten schrijft hij: ‘Als ik den Führer maar in Nederland kon hebben ... dan zou hij inzien dat broederschap met Duitschland het grootste en het eenig juiste is. Opgaan van het Nederlandsche volk in het Duitsche, elke poging daartoe is in wezen een barrière tegen de goede verstandhouding, die ik beoog. Toch kan noch wil ik dit eerste bevel van den Führer dat mij bereikt op welke wijze dan ook dwarsboomen. Hij is een profeet, hij staat in zijn zwaarsten strijd voor den opbouw van het nieuwe Europa.’ En even verder droomde Mussert al van een groot Nederlands imperium: ‘Nederland van den Dollart tot Kales, met Indië, met de Congo, vriend van Zuid-Afrika, nauw samenwerkend met den grooten Duitschen broer’Ga naar voetnoot1. Die droom zou hem in de volgende bezettingsjaren nooit meer verlaten, hem ‘staande’ houden, terwijl hij moest buigen en kruipen. Zo kan hoogstens worden gezegd, dat de Duitse druk en de vrees voor andere stromingen en partijen, de keuze van de NSB voor de vijand en de nazi-ideologie heeft verhaast, niet veroorzaakt. De Duitse inval heeft als een katalysator gewerkt in een proces, dat reeds lang gaande was en slechts op die katalysator wachtte.
De uiterlijke verwarring, waarin België na de Duitse inval verkeerde, bracht ook een hevige innerlijke verwarring teweeg. Een kundig en oprecht waarnemer erkende, dat, wanneer de Duitsers direct na de capitulatie vrede hadden gesloten met België, waarbij dan de Koning op de troon zou zijn gebleven, deze vrede algemene goedkeuring zou hebben ondervondenGa naar voetnoot2. Van een anti-Duitse stemming zoals in Nederland was in België vrijwel geen sprake. De herinnering aan de eerste wereldoorlog had psychologisch een enorme invloed op de reacties van de bevolking. Toen de Duitse inval begon, had men weer een westelijk front verwacht van lange duur, toen de Duitse aanval snel doorstootte had men gerekend op een nieuwe slag aan de Marne, toen de Duitse bezetters | |
[pagina 77]
| |
door het land trokken had men vernieling en fusillades verwacht als in 1914. Niets was uitgekomen. En de stemming sloeg nu om in een afkeer van Frankrijk en een welwillendheid tegenover de Duitse bezetter. De Franse aanvallen op de Koning, toen hij zonder overleg met de geallieerden was gecapituleerd, de slordige en later zelfs vijandige behandeling van de Belgische vluchtelingen in Frankrijk werden niet dadelijk vergeten. En hoe anders waren daarentegen de Duitsers nu dan in 1914-18! Geen vernielingen, geen plundering. Verwoestingen leken door terugtrekkende geallieerde troepen te zijn aangericht. Vlot en snel hielpen de Duitse militairen de gevluchte burgers na de Franse capitulatie terugkeren naar hun woonplaatsen. De Vlaamse en Waalse arbeiders, die reeds spoedig in groten getale vrijwillig naar Duitsland gingen om te werken (200.000 in de eerste maanden van de bezetting), schreven enthousiaste brieven naar huis en vertelden op verlof sterke verhalen. De werkloosheid had ook in België funeste gevolgen. De Koning zelf, en zijn kring rondom hem, gaven in menig opzicht het voorbeeld van samenwerking met de Duitse bezetting. Hendrik de Man, één der leidende figuren in de socialistische partij, gaf op 28 juni een manifest uit, waarin hij de arbeidersbeweging opriep om aan de nieuwe orde mede te werkenGa naar voetnoot1. Het VNV leek zelfs in deze stemming aanvankelijk enigszins voorzichtig. ‘Geen tweede activisme’ was de leuze geweest van de meer gematigde figuren (b.v. Borginon) en deze gedachte werkte inderdaad nog remmend. Met enige verbijstering moet de VNV-leiding de flirtation van Belgische autoriteiten met de Duitsers, de vlotte aanpassing van vele ambtenaren bij de nieuwe situatie hebben aangezien. Zouden de Vlaamse nationalisten er nu wéér naast blijven zitten? De terugkeer van de vele gedeporteerde nationalisten werkte op deze stemming radicaliserend. Zij waren, na al hun verschrikkelijke ervaringen, werkelijk geladen tegen het oude Belgische régimeGa naar voetnoot2. Een aantal hunner begon in het dagblad Volk en Staat, artikelen te schrijven, die behalve haat en wrok tegen het oude ook klanken van enthousiasme voor het nationaal-socialisme lieten horen. De jonge VNV-er Reimond Tollenaere - die reeds in 1936 had gezegd: ‘Ik ben aan het Parlement gekomen om het des te beter te helpen kapot maken’ -, verklaarde al in de eerste VNV-vergadering na de capitulatie: ‘Voor ons is het ogenblik voor de verovering der toekomst begonnen. Een nieuw activisme moet beginnen.’ (29 juli 1940). En ook De Clercq werd hierdoor naar activistische kant geschoven, ook al hadden Borginon en Romsee hem nog kort tevoren bezworen loyaal te blijven jegens de Belgische regering en zelfs met haar naar Frankrijk te gaanGa naar voetnoot3. En toch bleef het nog rondom de Leider stil. Andere sprekers, Tollenaere, Elias, Daels, Leuridan e.a. traden in de vergaderingen op, die in augustus overal in Vlaanderen voor het VNV werden gehouden. Het Vlaams nationalis- | |
[pagina 78]
| |
me stak onmiskenbaar de kop op. Op 11 juli was de Guldensporenslag alweer plechtig herdacht, op 14 juli waren de teruggekeerde gedeporteerden te Diksmuiden gehuldigd; de grote Bormshuldiging te Brussel op 10 augustus, de IJzerbedevaart op 18 augustus markeerden de pas van een zich heftig oprichtend nationalisme. De Clercq waagde nog een poging om ver buiten het VNV een Vlaamse ‘volksbeweging’ op gang te brengen. Bestond er bij hem misschien hoop op een nieuwe ‘Concentratie’? Wilde hij een soort Vlaamse ‘Unie’? Op 10 augustus publiceerde hij zijn oproep tot deelneming aan die Vlaamse Volksbeweging en in de dagen daarna verschenen de namen der ondertekenaars, die De Clercqs oproep volgden. Het waren vele namen van bekende Vlamingen, oud-activisten als Verschaeve, Borms, Daels, Speleers, Vlaamse strijders als Grammens, TollenaereGa naar voetnoot1, maar een doorbraak naar andere Vlaamse kringen gelukte nauwelijks. Was het deze mislukking, die in September de actie voor de Volksbeweging deed stopzetten, of Duitse drukGa naar voetnoot2? Inmiddels begonnen ook de kleine rapaillepartijtjes zich te roeren. De VAP, de NSVAP en De Adelaar kwamen weer te voorschijn. Nieuwe bewegingen soms met sterke Duitse steun zoals de Nationaal Socialistische Beweging in VlaanderenGa naar voetnoot3, het Anti-Joodsche Front en de Volksverwering begonnen een felle strijd. Al te zeer scheen nu het VNV tussen de twee molenstenen van Belgische collaboratie en Vlaams radicalisme fijngewreven te worden. Van de zijde van de Duitse bezetter werden enkele voor het Vlaamse nationalisme bemoedigende maatregelen genomen, die een nieuwe ‘Flamenpolitik’ in de trant van '14-'18 deden vermoeden. Op 31 augustus werd een nieuwe Commissie benoemd voor toezicht op de toepassing van de taalwetten onder voorzitterschap van Grammens. Op 6 september werd een Commissie aangewezen, onder voorzitterschap van Borms, om de schadevergoedingen te regelen voor hen, die door de repressie na 1918 voor hun activisme geleden hadden. Op 15 october werd de Kulturele Raad voor Vlaanderen gereorganiseerd met als leden o.a. Verschaeve, Jacob en Van Roosbroeck, allen echte Vlaamse nationalisten. Victor Leemans, die als eerste in 1933 het nationaal socialisme in de Vlaamse beweging had geïntroduceerd, maar sedertdien in gematigde richting was geevolueerd, werd in september op de hoge post van secretaris generaal voor Economische Zaken geroepen. De VNV-er G. Romsee was reeds even eerder benoemd tot gouverneur van Limburg. Het gevaar, dat het VNV zou leeglopen in een Belgicistische baantjesjagerij was niet denkbeeldig. Was er niet een echte Vlaamse politiek te voeren met hulp van de Duitsers? De mogelijkheid van annexatie van Noord-Frankrijk, dat voor een deel reeds met België onder één militaire bezettingsautoriteit was | |
[pagina 79]
| |
gesteld, leek niet denkbeeldig. Wilde plannen tot volksverhuizing van Vlaamse boeren, die ‘levensruimte’ zochten naar Noord-Frans en Waals gebied, waar dan de bevolking moest wegtrekken, ontstondenGa naar voetnoot1. En wat praatte een individu als René Lagrou niet van de oprichting van een Vlaamse afdeling van de SS? Wilde het VNV als zodanig een rol spelen, dan moest nu de beslissing vallenGa naar voetnoot2. Op 10 november 1940 sprak De Clercq voor het eerst in een VNV kadervergadering te Brussel. Hier uitte hij zijn vertrouwen in een Duitse overwinning, hier speelde hij ook zijn troef uit van de Politieke Organisatie, die de Duitsers bij de inval zou hebben geholpen. Op 23 november werd het VNV gereorganiseerd, naast de Leider werd een nieuwe Raad gesteld, - de naam van Borginon was er niet bij -, zitting kregen er in: Prof. F. Daels, Edgard Delvo, Dr. H.J. Elias, J. Leuridan, G. Romsee, R. Tollenaere, Prof. R. Speleers en J.H. Timmermans. Maar van groter belang was de mededeling dat het VNV van nu af aan nationaal-socialistisch zou zijn. Hiermee verbond het zich definitief niet alleen aan een Duitse overwinning, maar ook aan de nazi-ideologie.
Bij dit spel van Nederlandse en Vlaamse ‘nationaal-socialisten’ was nog een derde deelnemer betrokken: de Duitse bezetter. Heel de activiteit van een Mussert of De Clercq, een Rost of Lagrou hing af van diens wil. Maar kon er gesproken worden van de Duitse bezetter? Spoedig zou blijken dat dit niet het geval was. Groepen en organisaties, personen en klieken werkten langs elkaar heen, door elkaar heen en tegen elkaar in. In de hoogste regionen werd dit door Hitler opzettelijk in de hand gewerkt om zelf in die verdeeldheid en verwarring te kunnen intrigeren en zijn positie te handhaven. Göring, Göbbels, Himmler en Bormann bestreden elkander heftig. In de lagere regionen was het niet beter. De bevoegdheden der verschillende instanties, van partij, leger, SS, regering etc. waren onderling nooit scherp gescheiden gehouden. Gevallen van ‘Kompetenz-Überschreitung’, ‘-Erweiterung’ of ‘-Überschneidung’ waren aan de orde van de dag, ook bij de Duitse bezettingsmachten in Nederland en België. Spoedig zouden de Nederlandse en Vlaamse nationaal-socialisten in dit labyrinth moeten gaan dwalen, moeten mee-intrigeren om het hoofd boven de heggen te kunnen houden. Het leek aanvankelijk zo eenvoudig. In België en Noord-Frankrijk bleef, ook nog lang na de afloop van de gevechtshandelingen, zelfs tot 13 juli 1944, een Militär-Verwaltung. Het hoogste gezag berustte hier, zoals aanvankelijk ook in Nederland, bij generaal A. von Falkenhausen, met Dr. E. Reeder als stafchef. In Nederland werd op 28 mei 1940 reeds de Militär-befehlshaber von Falkenhausen, die zich juist in Den Haag had geïnstalleerd, op grond van een Führer-besluit vervangen door een burgerlijke bestuurder Dr. A. Seyss-Inquart als ‘Reichskommissar’. Maar alleen al dit verschil tussen de behandeling van België en Nederland als bezette gebieden, leverde een pro- | |
[pagina 80]
| |
bleem. Was het een gril van Hitler om Nederland een burgerlijk Duits opperbestuur te geven en België onder Duits militair gezag te laten? Lag hier een ideologisch moment: de Germaanse verwantschap met Noorwegen en Nederland, terwijl België door zijn Walen minder Germaans kon zijn? Was het militair van belang om bij een eventuele invasie in Engeland de springplanken Frankrijk en België onder militair gezag te houden? Veel schijnt te wijzen op een gril van Hitler, want, juist toen België weer een grote militaire betekenis kreeg, bij de nadering van de geallieerde bevrijdingstroepen, werd het nog eens onder het burgerlijk bestuur van een Rijkscommissaris Grohé gesteld (13 juli 1944, een week vóórdat de aanslag op Hitler plaatsvond). In de practijk heeft het verschil tussen een civiel bestuur in Nederland en een militair in België niet zo zwaar gewogen. Want ook al moge von Falkenhausen persoonlijk, - en dit lijkt aannemelijk -, in zijn gezag een meer strikt militaire opdracht hebben gezien, de andere Duitse instanties, die als vliegen op de Belgische pudding gingen zitten, zorgden er direct voor ‘hineinzuregieren’ en daarbij in onderlinge wedijver evenzovele nazificerende maatregelen door te voeren, hoogstens ietwat vertraagd, als in Nederland geschiedde. Maakt men achteraf de balans van de Duitse bezetting op, dan is deze inderdaad ongunstiger voor Nederland dan voor België uitgevallen. Maar daar zijn andere oorzaken voor aan te geven dan het verschil in Duitse bestuursvorm. De negen laatste maanden hebben Nederland veel bloed en tranen gekost, zij waren relatief de zwaarste, België bleef voor deze laatste beproeving bespaard. Er waren andere verhoudingen en spanningen binnen België: de Vlaams-Waalse tegenstelling, de aanvankelijk grotere gezagschaos, de veel lauwere stemming jegens de Duitse bezetting, die zich pas langzaam wijzigde en nooit die mate van scherpte heeft gehad als in Nederland. En tenslotte waren er ook min of meer toevallig in Nederland andere Duitse politieke en militaire figuren aan de macht dan in België. Vrees voor zijn carriére heeft waarschijnlijk de oude von Falkenhausen, die een trotse militaire loopbaan achter de rug had, niet gekweld. De leider van de SS in België Jungclauss was, vergeleken met een revolutionairharde figuur als Rauter in Nederland, een doetjeGa naar voetnoot1. En toch, ondanks deze verschillen, waren er vele overeenkomsten in de | |
[pagina 81]
| |
Duitse bezettingspolitiek. Beide groepen bezettingsautoriteiten werkten samen met het bestaande inheemse ambtenarenapparaat, dat door de uitgeweken regeringen was achtergelaten. Een apparaat, geleid door de secretarissen-generaal. De verwachting leek gewettigd - en de eerste verklaringen van Von Falkenhausen en Seyss Inquart schenen dit te bevestigen - dat de Duitse autoriteiten zich gedurende de oorlog uitsluitend zouden bemoeien met zaken, die de feitelijke Duitse belangen bij de oorlogvoering moesten dienen, en de bevolking der bezette gebieden verder ongemoeid zouden laten. Hoe zei Seyss Inquart dat ook weer? In zijn eerste rede (29 mei 1940): ‘Wij komen niet hier, om een volkskarakter in het nauw te brengen en te vernielen en om aan een land zijn vrijheid te ontnemen ... Wij willen dit land en zijn bevolking noch imperialistisch in het nauw drijven, noch aan dit land en zijn volk onze politieke overtuiging opdringen ...’. Maar hij zei toen ook al - men heeft dat pas later in de volle betekenis begrepen -: ‘Het Nederlandse volk zal door de vervulling van de taak, die uit het gemeenschappelijke lot voortvloeit, in staat zijn, zijn land en zijn vrijheid voor de toekomst te verzekeren ...’ Hier werd toch iets meer van de bevolking verwacht dan alleen orde en rust. En de wijze waarop de Duitse bezetters met de Vlaamse en Nederlandse nationaal-socialisten in die richting werkten geeft ook nader de aard van hun verwachtingen aan. Al kunnen deze verwachtingen niet scherp omschreven worden, omdat zij groepsgewijze en individueel bij de Duitsers sterk verschilden, er waren toch enkele zeer duidelijke omgrenzingen: (1) Een definitieve beslissing over de politieke status van België en Nederland zou pas na het einde van de oorlog, na de Duitse overwinning derhalve, vallen en dan, - zoals telkens weer werd medegedeeld -, door Hitler zelf worden genomen. Ieder vooruitlopen op die beslissing moest rekening houden met het mogelijk heel anders uitvallend besluit van Hitler. Het kwam er vooral op aan, alvast die sleutelposities voor zich en zijn groep te hebben bemachtigd, die bij welk besluit van Hitler dan ook voor eigen groep en eigen carrière van belang zouden zijn. (2) Het idee, dat Nederland en België ooit nog zelfstandige en souvereine staten zouden worden, bestond bij geen enkele Duitse instantie. Ten onrechte werd alleen de SS-richting annexionistisch genoemd, in feite waren dat in zekere zin alle Duitse autoriteiten. Het ging alleen om de vraag wie zou annexeren, en op welke wijze die annexatie zou plaatsvinden. Zelfs een typisch ‘ouderwets’ nationalist als Mussert sprak al van een Statenbond van Europa onder leiding van het Duitse volk (augustus 1940)Ga naar voetnoot1. (3) In Duitse kringen heeft men het antwoord op de vraag hoe de annexatievorm zou zijn, afhankelijk willen stellen van het gedrag der bevolking. Men zou zijn lot moeten ‘verdienen’. Juist het feit, dat tenslotte de beslissing bij de Führer zou berusten, gaf aan deze ‘voorwaarde’ een tragikomisch accent. Als de Noord-Nederlander en de Vlaming maar zijn goede wil to onde en veel deed voor de Duitse zaak, dan ... moest hij nog afwachten | |
[pagina 82]
| |
welke ‘beloning’ hem en zijn volk wachtte!! Het absurde van deze situatie wekte bij de Nederlandse en Vlaamse nationaal-socialisten of verzet of blinde volgzaamheid. Op soms cynische en meestal opportunistische wijze bestuurden en hanteerden vele Duitse autoriteiten de inheemse nazi-groeperingen. Zoals de hoger-geplaatste Duitsers door intriges en onderlinge strijd zich in hun machtsposities poogden te handhaven en zich steeds breder en gewichtiger wilden maken, zo werkten zij ook met de Vlaamse en Nederlandse nazi's als pionnen op hun schaakbord. Zij werden geschoven en poogden ook zelf te schuiven. Vroeg of laat ontstonden bij de leidende inheemse nationaal-socialisten anti-Duitse gevoelens. Onbewust meegesleept in het spel van intrige en gekonkel, - het spel bleef voor hen dodelijke en dodende ernst - begonnen enkelen zich zelfs te verbeelden dat zij door ijverig mee te doen en de Duitsers zelfs in die ijver vóór te zijn, hen voorbij zouden kunnen streven. ‘Rost meende, dat ons volk zo superieur was, dat wanneer wij zouden worden opgenomen in het Duitse Rijk, wij binnen één generatie de leiding van het geheel zouden hebben’ zei Mussert later in zijn proces, en deze verklaring van Rosts eigenaardig verwrongen gedachtegang lijkt niet onwaarschijnlijkGa naar voetnoot1.
De enig juiste weg om in de warwinkel van Duitse bezettingsmachten en de daarbij betrokken nationaal-socialistische inheemse groeperingen tekening te vinden lijkt een chronologische beschrijving van de politiek van de bezetter ten opzichte van de nationaal-socialistische ontwikkeling in Noord- en Zuid-Nederland. Daarbij mag overigens niet uit het oog verloren worden, dat deze politiek slechts een onderdeel vormde van de gestelde Duitse taak. Van het allereerste belang bleef het oorlogsdoel, waartoe ook de bezette gebieden gebruikt moesten worden, waarbij dan zaken als de handhaving van rust en orde, economische uitbuiting, het werven van arbeidskrachten voor Duitsland en vrijwilligers voor het front, minstens evenveel gewicht in de schaal moesten leggen als de politieke nationaal-socialistische wilsvorming. Voor ons onderwerp moeten echter deze aspecten van de bezettingspolitiek ten gunste van dat ene aspect worden verwaarloosd. In de eerste faze van bezetting scheen alles wat die politieke wilsvorming aangaat nog op losse schroeven te staan. In de roes van de Duitse overwinningen en gezien de jegens de bezetter niet ongunstige stemming onder de bevolking liet de bezettende macht een zekere vrijheid van politieke vergadering en organisatie toe. Ook de nationaal-socialistische partijen en partijtjes moesten maar eens tonen wat zij waard waren en werden daarom losgelaten, tegen elkaar en op de bevolking. Tot teleurstelling van de NSB werd haar derhalve, ondanks alle betoonde ijver, niet de macht gegeven, waarnaar zij reikhalzend uitzag. Deze ‘proeftijd’ was veeleer voor de bezetter een middel om NSB en VNV soepel te maken en in de concurrentie met andere kleinere nazi-partijen in een spel van onderling opbod in Duitse richting om te buigen. Om kleine gunsten moesten de partijen | |
[pagina 83]
| |
strijden en kruipen. Voor Noord-Nederland is dit kat- en muisspel tussen bezetter en nazi-partijen goed bekend. De vertegenwoordiger van de NSDAP Commissaris-Generaal F. Schmidt, die voor zijn partij en voor zichzelf een onmisbare plaats in Nederland - en mogelijk ook in België - wilde verwerven, zat graag op het vinketouw. Hij subsidieerde de NSNAP van Van Rappard, de Troelstrabeweging, het blad De Misthoorn en deed zich tegelijkertijd tegenover Mussert voor als de beschermengel van de NSBGa naar voetnoot1. Bovendien werd Mussert aan de andere kant door Himmler met Rost van Tonningen bestookt: hij moest hem zelfs een kwaad ogenblik als tweede plaatsvervangend leider accepteren. En toch: inmiddels steeg de NSB langzaam op de ladder van de Duitse gunst. Sedert 1 januari 1941 ontving zij drie ton subsidie per maandGa naar voetnoot2. Toegestane gesprekken met Hitler bemoedigden Mussert ten zeerste, in totaal vier maal mocht hij voor de Führer verschijnen: 23 september 1940, 21 december 1941, 10 december 1942 en 2 december 1943Ga naar voetnoot3. Vooral in de eerste maanden van de bezetting leek de NSB toch wel te groeien. Vóór 5 mei 1940 telde zij nog maar 28.000 leden, begin 1941 was dit aantal toegenomen tot 60.000, om op den duur nog te stijgen tot om en nabij 80.000. Vele nieuwe leden sloten zich aan uit opportunistische overwegingen - ‘Meikevers’ zouden de oudere leden hen minachtend noemen -. In de herfst nog van 1940 was de Nederlandse afdeling van Verdinaso overgegaan in de NSB, een klein getal weliswaar, maar mogelijk toch een groep van meer strijdbare en ideologisch doorknede lieden dan de grote toevloed. Iets minder vast lijkt in deze fase - de gegevens hieromtrent zijn nog te gering - de Duitse greep het VNV omvat te hebben. Ontbrak het hier aan intrigante figuren als Schmidt? Was de kring van Von Falkenhausen wat meer gedistancieerd? Zoals ook in Nederland werden in België vele nazificerende maatregelen buiten de eigenlijke nationaal-socialistische partijen om genomen: de Winterhulp, benoeming van hoge functionnarissen, het radiobestel, het vermogensbeheer van de Joden etc. Juist met die benoemingspolitiek schoot de Duitse bezetter onder de duiven van de nationaal-socialistische aanhang. Zoals de in 1941 benoemde nieuwe secretaris-generaal voor binnenlandse zaken in België, de VNV-er Romsee, buiten de VNV-leiding om benoemingen verrichtte en zich binnen het College van secretarissen-generaal aan de oude Belgische ambtenarenstijl poogde aan te passen, zo speelde ook de nieuwe secretaris-generaal voor Volksvoorlichting en Kunsten in Nederland, de NSB-er Goedewaagen, tot grote ergernis van MussertGa naar voetnoot4, spoedig zijn eigen rol. Meer nog dan in Nederland moest echter in Vlaanderen ergernis wekken, dat de oude bestuursvormen in België bleven bestaan en slechts langzaam en incidenteel met nieuwe pro-Duitse elementen werden bezet. Het centrale Belgische bestuur, een doorn in het oog van de Vlaamse nationalist, bleef zodoende gehandhaafd. | |
[pagina 84]
| |
Verontwaardiging ontstond er ook in VNV-kringen over de anti-Dietse politiek van de bezetter. De grens tussen Nederland en Vlaanderen werd hermetisch gesloten en herhaaldelijk was van Duitse zijde het bevel afgekomen om niet op het besluit van de Führer vooruit te lopen door de Dietse politieke gedachte te propagerenGa naar voetnoot1. De oprichting van een Algemeene SS-Vlaanderen einde 1940, waarin alle kleine rapaillepartijtjes als VAP, NSVAP, NSBV en Volksverwering samenvloeiden, wekte eveneens ongerustheid. Een geluk leek bij dit ongeluk, dat de leiders, Lagrou eerst, Ir. J.E. de Langhe daarna, slecht bleken te voldoen. Pas later zou deze beweging meer betekenis krijgen. Naarmate het eerste jaar van de bezetting verstreek, sloeg de stemming onder de Belgische bevolking meer en meer om. Iets later en langzamer dan in Nederland begon toch de publieke opinie, aangemoedigd door de eerste successen van de geallieerden (de luchtslag om Engeland, de klappen voor de Italianen in Griekenland en Afrika), geërgerd door de voedseldistributie, het vasthouden der Belgische krijgsgevangenen en het ontslag van enkele vooraanstaande Belgische bestuurders, verschrikt door de eerste tekenen van de Duitse terreur, zich van de bezetter af te wenden. Zo geraakte het VNV weer in een isolement, de ‘Zwarten’ werden nu het mikpunt van de omgeslagen stemmingGa naar voetnoot2. Toch kon de beweging nog groeien. In maart 1941 was het ledental 55.000, een jaar later zou het zijn maximum van ongeveer 100.000 bereiken. Een groot succes leek de op 10 mei 1941 aangekondigde aansluiting van de kleinere partijtjes Rex-Vlaanderen en Verdinaso bij het VNV. Vooral de aansluiting van Rex scheen te wijzen op een oplossing: Rex voor Wallonië, VNV voor Vlaanderen. Maar het zou blijken dat zelfs deze regeling de bezetter nauwelijks kon behagen: de taalgrens zinde hem niet.
Na de aanval der Duitsers op de Sowjet-Unie, 22 juni 1941, brak een nieuwe faze aan. Alleen het nationaal-socialisme kreeg nu een vrijbrief van de bezetter. Andere politieke partijen werden definitief verboden en bepaalde Duitse autoriteiten - zoals de ‘Generalkommissar’ Schmidt, die in eigen intriges verstrikt was geraakt en daardoor in zijn positie verzwakt - begonnen hun kaarten te zetten op de grootste nationaal-socialistische partij in het bezette land: de NSB in Nederland, het VNV in Vlaanderen. De Duitse trouw dezer partijen was dan ook indrukwekkend. In het nest van de NSB had Mussert reeds, het bevel gehoorzamend, het koekoeksei van de SS uitgebroed: Feldmeyer, de man van de Mussertgarde, werd de ‘voorman’ van de nieuwe SSGa naar voetnoot3. In juli 1941 werd met veel tam-tam door de NSB een Legioen Nederland gevormd, dat bestaan zou uit Nederlandse vrijwilligers voor de strijd tegen Rusland. Met ‘eigen vlag, eigen leiding’ zou dit Legioen als ‘eigen eenheid’ oprukken, maar spoedig accepteerde Mussert de omzetting, waarbij het Legioen | |
[pagina 85]
| |
als onderdeel van de Waffen SS onder Duits bevel werd geplaatst. Op 12 december 1941 mocht Mussert in de handen van Hitler de eed van trouw afleggen en nog de bittere pil slikken, dat zijn groot-Nederlandse idealen opgegeven moesten worden. Mussert suste zich in slaap met de gedachte: ‘Ik ben ervan overtuigd, dat er een tijdstip zal komen, dat de feiten mij in het gelijk zullen stellen en dat de Führer zelf zal wenschen, dat ik mij ook met de Zuidelijke Nederlanden zal bemoeien’Ga naar voetnoot1. En toen dan eindelijk kwam Seyss Inquart himself op de feestvergadering van een tienjarige NSB aankondigen, dat hij besloten had ‘in Nederland nog slechts één politieke wilsvorming te dulden en wel die in en door de NSB onder haar leider Mussert’. Alle andere partijen, ook de Nederlandsche Unie, en het Nationaal Front, werden opgeheven. De NSNAP van Van Rappard, die toen, ondanks de fikse subsidies, slechts tot 10.000 leden gestegen wasGa naar voetnoot2, moest zich op hoog Duits bevel in de NSB oplossen. De NSB moest al dit samengespoeld NSNAP-wrakhout in haar gelederen opnemen, de SS van Feldmeyer zou er sterker van worden. Maar toch: de weg naar de macht scheen nu voor Mussert gebaand te zijn, zijn partij was de enige erkende en gesteunde geworden. Ook het VNV was door de proeftijd volgzamer geworden, al zou het nooit dat stadium van onderwerping bereiken, waarin Mussert reeds was geraakt; mogelijk is ook daarom nooit het VNV tot een hoogtepunt gekomen als de NSB in december 1941. Al direct had De Clercq zich verweerd tegen de SS Vlaanderen, het lidmaatschap daarvan had hij voor zijn leden verboden. De op grootse, nationaal-socialistische wijze aangekondigde werving voor vrijwilligers voor het Oostfront stond meer nog dan in Nederland in het teken van ‘eigen vlag, eigen leiding en eigen organisatie’. Het Vlaamse legioen zou onder leiding van Tollenaere, Francois e.a. als officieren, met een veldhospitaal onder toezicht van Prof. F. Daels vertrekken. De teleurstellingen bleven niet uit: Daels heeft tevergeefs op zijn uitzending moeten wachten, Tollenaere sneuvelde zo gauw, dat zelfs moord werd vermoed (30 januari 1942) en van de apartheid van het legioen kwam niets terecht. Ook hier heeft Duitse leiding spoedig tot inlijving bij de Waffen SS geleid en de vaak fel flamingante VNV-soldaten moesten zich een verduitsing laten welgevallen, die hen zelf bitter heeft teleurgesteldGa naar voetnoot3. De koelere relaties tussen het VNV en de Duitse bezetter traden zelfs aan de dag. Een brief van Prof. Daels, gedateerd 25 augustus 1941, werd illegaal verspreid en hield een verslag in van een onderhoud tussen generaal Reeder eneren 30 Vlaamse nationalisten (15 VNV en 15 SS Vlaanderen) anderzijds. De VNV-ers, bij monde o.a. van Borms, ventileerden hun klachten. De afsluiting van de grens tussen Noord- en Zuid-Nederland, het spreekverbod voor Dietsland, het achterwege-blijven van een administratieve scheiding, het Belgisch- | |
[pagina 86]
| |
centralistische karakter van de Winterhulp, de bezetting van bestuursposten door anti-Vlaamse collaborateurs, de strenge censuur op VNV-redevoeringen kwamen op dit klachtenlijstje voor. De afgunst tegen het veel meer vrijgelaten Rex kwam bovendien aan de dag bij de klachten over het feit, dat bij het vertrek van Degrelles Légion Wallonne ‘Vive la Begique’ had geklonken en de Brabançonne was gezongenGa naar voetnoot1. Maar ook Reeder had zijn klachten: de VNV-ers hadden niet genoeg capabele lieden om de hoge posten te kunnen bezetten, de aanhang van het VNV bleef te klein, en de 300 eerste Vlaamse vrijwilligers voldeden bij de training maar bitter slecht. En strak moest hij een administratieve scheiding afwijzen: die was tijdens de oorlog economisch onwenselijkGa naar voetnoot2. Maar toch mag men deze strubbelingen niet te zwaar laten wegen. Het VNV bleef volgzaam. De Clercq verklaarde nog in september 1941 nadrukkelijk, dat hij zijn vertrouwen op Hitler stelde, dat het VNV maar moest berusten in de afsluiting van de noordgrens en dat de Duitse overwinning alleen het doel van een nationaal-socialistische orde in Nederlands-germaanse geest bereikbaar maakteGa naar voetnoot3. Onder de sterke schutse van de Duitse overheid kon het VNV, evenals de NSB, ondanks de geringe aanhang uit het geheel van de bevolking, zich zo breed mogelijk maken. Het ledental groeide. Steeds meer posten werden door VNV-ers bezet, mede dankzij een reorganisatie van de gemeentegrenzen der grote stedenGa naar voetnoot4. Grote manifestaties vonden plaats. Vooral Brussel, dat Vlaams moest worden, werd hiertoe uitverkoren. En gesteund omgekeerd weer door deze successen, geschraagd ook door eigen sterker nationalistisch verleden, durfde de Clercq wel eens wat flinks te zeggen: ‘Het VNV voert geen knechtenpolitiek, de leden onzer Beweging willen er niet aan meedoen hun Volk te verknechten’ (16 juni 1942). En af en toe was ook de natuur sterker dan de leer: Groot-Nederlandse, Dietse klanken werden, ondanks verbod en censuur, telkens weer gehoordGa naar voetnoot5. En toch, ondanks het feit, dat De Clercq wist, wat er van ‘zijn’ Vlaams legioen was terecht gekomen, durfde hij de wervingsactie niet stop zetten. Met een bedenkelijke, pijnlijke regelmaat vertrokken de frontstrijders naar het Oosten, toegejuicht en toegesproken door het VNV. Hoe meer Vlamingen er aan het Oostfront stonden, toegesnauwd door Duitse officieren, hoe sterker troeven de Duitse bezetter in de hand hield om De Clercq en de zijnen aan zich te binden. In de stijging van de partij lag het verval besloten. Toen De Clercq op 22 october 1942 stierf aan een hartziekte was de langzame neergang van het VNV | |
[pagina 87]
| |
eigenlijk al begonnen. De Politieke Raad van het VNV kon nog zo slim zijn de dood van De Clercq geheim te houden totdat hij in allerijl zelf de opvolger had aangewezen: Dr. H.J. Elias (geb. 1902), door de bezetter werd deze manoeuvre niet misverstaan. De gematigd-Dietsgezinde Elias zou een zware Duitse tegenstroom ontmoeten, waartegen hij niet bestand zou zijnGa naar voetnoot1. Was het symbolisch dat juist op de sterfdag van De Clercq de Commissie-Borms gereed was gekomen met de schadevergoedingsberekeningen van het activisme van de eerste wereldoorlog? In het Duitse goud van de millioenen franken voor het eerste activisme scheen ook het tweede activisme te verstikken. Iets langer zou de NSB het nog uitzingen, na de schijntriomf van 1941. In october 1942 heeft de vorming van een regering-Mussert zeer dicht bij de verwezenlijking gestaan. In verband daarmee stond ook de invoering van de algemene dienstplicht in Nederland op het program. Door een late beslissing van Hitler is het tenslotte niet doorgegaanGa naar voetnoot2. Mussert haalde nog wel na een nieuw bezoek aan Hitler op 10 december 1942, behalve enige vage beloften, - Hitler hield alle beslissing natuurlijk aan zich - ook een nieuwe titel voor zich binnen. Hitler erkende Mussert als ‘Leider van het Nederlandse volk’, wat dat ook concreet moge wezen. Reëler was dan nog de instelling van een Secretarie van Staat, die, flink met Duits geld gesubsidiëerdGa naar voetnoot3, door Seyss-Inquart op 30 januari 1943 werd ‘ingeschakeld bij het openbaar bestuur’. Mussert benoemde een schaduwkabinet van gemachtigden. Maar zou hij, na de mislukking van october 1942, zelf nog geloofd hebben in de kansen op een eigen regering? Het vorig jaar had hem reeds zo diep geschokt door het feit dat met het verlies van Nederlands Indië ook de betekenis van Nederland politiek was achteruitgegaan. Meer en meer was hij ervan overtuigd dat alleen door een nauwe vriendschap met Duitsland voor Nederland nog een toekomst bestond. En in hem zou Nederland die ‘polis’ voor de toekomst bezitten. Maar heel misschien heeft hij zelfs ook daaraan getwijfeld. Want de innerlijke uitholling van zijn partij begon zulk een omvang aan te nemen, dat zij ook de buitenwereld niet meer kon ontgaan. De interne uitholling, die zich ook voltrok in het VNV, was reeds lang begonnen. Zo betekende - ik wees hierop reeds eerder - de benoeming van eigen partijleden in allerlei openbare functies bij de gratie van de bezetter eer een verzwakking voor de partij dan een versterking. Maar het meest verontrustend scheen toch de groei van de SS-macht en de SS-gedachte binnen de partijen te worden. Op zijn minst was het een potentiëel ondermijnend gevaar. Het was de ontwikkeling in de politieke verhoudingen in Duitsland, die ook in de bezette | |
[pagina 88]
| |
gebieden haar weerslag vond. Te midden van de gevechten en intriges tussen de hoogste politici onder Hitler steeg Himmlers macht. De dood van Heydrich (27 mei 1942), de meest capabele rechterhand maar tegelijk mogelijke rivaal van Himmler, had de laatste binnen de eigen SS de volle ruimte gegeven. Voor zich en de SS wist hij steeds meer sleutelposities te bemachtigen. Door de sterke discipline, de fel beleden en consequente ideologie, en het militante en militaire élite-karakter van de SS-organisatie kon Himmler deze posities ook volledig uitbuiten. Naast en door alle andere Duitse instanties heen, spon Himmler zijn eigen SS-web, ook in de bezette gebieden. Zo werden Rauter als ‘Höhere SS- und Polizeiführer’ in Nederland, en de ‘SS-Obergruppenführer’ Berger - over Jungclauss, de vertegenwoordiger van de SS in België, heen - de vooruitschuivende machtsfiguren van de SS-politiek. Ideologisch stond Himmlers SS tegenover Nederland en België op een veel duidelijker standpunt dan alle andere Duitse machtsgroepen. Ten onrechte heeft men in NSB- en VNV-kringen speciaal de SS-politiek willen omschrijven als verduitsend en annexionistisch. In dat opzicht waren de meeste andere Duitse instanties geenszins de minderen, mogelijk alleen wat opportunistischer. Het duidelijkst lijkt mij, te spreken van een SS-politiek die meer een ‘integratie’, tegenover de andere Duitse politiek die meer een ‘imperialisme’ nastreefde. Maar dan een ‘integratie’ in deze beperkte zin: alleen een van de z.g. Germaanse elementen, die tezamen in Europa een ‘élite’ zouden vormen en binnen de SS konden worden georganiseerd. De keuringen, de bewuste rasteelt, de gehele ideologische fundering van de SS leidden tot het gestelde doel van de ‘élite’-vorming. In plaats van een Groot-Duitsland zou een nieuw Rijk ontstaan waarin de Germanen, ongeacht of zij Duits, Noors, Deens, Nederlands of Vlaams waren, zouden heersen. Toen Himmler bij een inspectie aan één der Nederlandse SS-ers vroeg, wat hij had willen worden en ten antwoord kreeg dat de diplomatie hem had aangetrokken, maar dat een kans daarop nu wel verkeken was, zei de Reichsführer SS ‘Na, vielleicht sehen wir Sie mal zurück als Reichsaussenminister.’ Deze anecdote werd gretig doorverteld onder alle Nederlandse SS-ers. Hoe heerlijk was dat gevoel van ‘uitverkoren’ te zijn, en dan ‘gelijken’ onder de uitverkorenen. Zou hier de kans liggen op ‘gelijkberechtiging’? Het leek ook politiek een verlossing, opgenomen te worden in een groter rijk, nu er voor de kleine staatjes geen plaats meer scheen te zijn. Was Musserts idee van een statenbond niet een inkapseling van Nederland? Was het geen kruidenierspolitiek alleen maar iets voor de Germaanse overwinning te willen doen, wanneer daar iets van een ‘eigen’ bewind, een ‘eigen’ zelfstandigheid tegenover stond? In deze redenering sloot men maar al te vaak de ogen voor de feiten: een onbetwistbaar Duits overwicht in de SS, een voelbare Duitse heerszucht ook hierGa naar voetnoot1. | |
[pagina 89]
| |
Maar hiertegenover moest de SS-er zijn nationaliteitsgevoel als een huid van zich af kunnen stropen. Juist bij toegespitste nationalistische groepen van NSB en VNV stuitte dit op enorme weerstand. Zo citeerde De Clercq al gretig op 16 Juni 1942 een uitlating van Mussert met grote instemming: ‘Als er soms mensen mogen zijn, die meenen dat er geen Nederladsch volk meer is, zeg hun dan dat zij ploerten zijn ...’ Maar juist het rijzend getij binnen en buiten hun partijen voor deze ‘ploerten’ meosten zij aanzien en dulden. Binnen de NSB groeide Feldmeyers SS in sterke mate. Het feit, dat de vrijwilligers voor het Oostfront ingelijfd werden in de Waffen-SS bevorderde deze ontwikkeling, ook al vloeide daardoor voor Feldmeyer zelf het grootste deel van de aanhang weg naar dat front. Bovendien werd menig NSB-er, die de Duitse conjunctuur van de SS zag rijzen, begunstigend lid van de SS. Ook buiten de NSB sloten pro-Duitsgezinden, die daarmee juist graag tegen Mussert c.s. wilden demonstreren, zich bij de SS aan. De stemming in SS-kringen tegenover de officiële leiding van de NSB werd er zeker niet beter op. Op 13 november 1942 had Rauter Mussert reeds tegenover Seyss Inquart ‘ein kleiner Spiesser’ genoemd, en gepleit voor de oprichting van een ‘Reichsgau’ voor Nederland met Nederlanders als ‘Gauleiter’ en Duitsers als plaatsvervangers. Hij noemde alleen Van Geelkerken en Rost als dergelijke gouwleiders, Mussert wilde hij afzettenGa naar voetnoot1. In de lente van 1943 konden er dan ook, waarschijnlijk onjuiste, geruchten de ronde doen, dat een SS-regering onder Rost van Tonningen en Feldmeyer in Nederland gevormd zou wordenGa naar voetnoot2. In de meidagen van dat jaar, kort na de losgebarsten onrust en stakingen in het gehele land, die door het geweld van het standrecht in bloed waren gesmoord, leek de toestand binnen de NSB onhoudbaar geworden. Een kleine aanleiding - een stukje in Volk en Vaderland waarover later meer - deed de bom tenslotte barsten. Fel pakte Feldmeyer daarna in zijn eigen blad Storm (14 mei 1943) uit tegen de anti-Duitse gezindheid in de NSB. Schmidt, na zijn succes voor Mussert behaald in december 1942, heeft deze dreigende breuk tussen Mussert en Feldmeyer nog moeten en kunnen helen. Een openlijke scheuring of het opheffen van één der organisaties achter Mussert of Feldmeyer kon niet in het belang van de bezettingspolitiek zijn. Op een bijeenkomst van 22 juni 1943 in de Dierentuin te 's-Gravenhage hebben Mussert en Feldmeyer na elkaar moeten spreken en in het openbaar nadrukkelijk een tegenstelling moeten ontkennen. Het is de enige gelegenheid geweest waarbij Mussert iets in het openbaar heeft durven zeggen, dat zijn Duitse meesters minder aangenaam was. Zijn naïef vertrouwen in Schmidt heeft hem mogelijk die moed ingeblazen. ‘Er is ook een aantal Duitsers die niet begrijpen wat lotsverbondenheid wil zeggen, maar | |
[pagina 90]
| |
die van de gelegenheid gebruik willen maken om te halen en te grijpen, te vangen en in te pikken. Ook daar hebben wij tegen te strijden ... Ik ken de moeilijkheden van ons volk. Dag in, dag uit heb ik ze aan te horen, zie ik ze en deel ik er in. De grootste ellende, die op mij drukt, is deze, dat ik zo veel zie wat ik niet veranderen kan of mag en toch zo graag veranderen wil.’ En tenslotte toch de bekende klanken: ‘Wij hebben er niet om gevraagd en zullen er ook niet om vragen Duitsers te worden, evenmin als ik een Duitser ooit zal vragen Nederlander te worden ...’ Deze zinsneden zouden in het persverslag door de censuur geschrapt wordenGa naar voetnoot1. Het is ook Musserts laatste openbare protest van enige betekenis gebleven. Want niet alleen bleef Feldmeyer in zijn redevoering in de Dierentuin hardnekkig spreken van het ‘Rijk’ tegenover Musserts ‘Bond van Germaanse staten’, maar veel ernstiger was de voor Mussert onverwachte dood van Schmidt, de ‘Generalkomissar’. Op 26 juni viel deze, op weg naar Parijs, uit de trein en stierf. De groeiende macht van Rauter, het onontwarbare net van de door hem zelf aaneengeknoopte intriges, het wegvallen van de hoge Berlijnse gunst van Bormann hadden hem tot zelfmoord gedreven. Mussert echter, opgeschrikt door het verlies van een ‘steun’, waarin hij vast had vertrouwd, kon niet anders dan een moord vermoeden en hield dit, binnenskamers, ook niet voor zich. De kans om het potentiële gevaar van de SS nu nog geheel te kunnen onderdrukken scheen hiermee ook verkeken te zijn. Zoals ook de kans op een echte Mussert-regering. Musserts laatste bezoek aan Hitler op 2 december 1943, met moeite nog voor elkaar gekregen, had politiek geen betekenis meer. Niettemin bleef het gevaar van de SS slechts potentiëel. Want juist ook als willig mensenreservoir was de NSB voor de Duitse bezetters even onmisbaar, als de bezeten, in ijzeren tucht gevangen strijd van de SS-formaties aan de fronten. Machteloos, tegen elkander uitgespeeld, en mee-intigrerend sukkelden zo beide organisaties NSB en SS, ook de laatste oorlogsjaren, naast elkaar voort. In Vlaanderen was de kortere fase van de schijnbare vooruitgang voor het ‘ouderwetse’ nationaal-socialistische VNV spoediger nog gevolgd door de faze van interne spanning en uitholling. De eigenlijke SS in Vlaanderen was buiten het VNV gebleven, maar via een andere organisatie kon ook binnen het VNV èen splijtzwam groeien. Een oudere cultureel-intellectuele organisatie, de in 1934 opgerichte ‘Deutsch-Vlämische Arbeitsgemeinschaft’, werd min of meer toevallig het instrument voor de SS-politiek in Vlaanderen. Vóór de bezetting was deze Devlag (spreek uit: deevlag) een niet erg florerende vereniging geweest, die door middel van een tijdschrift De Vlag en bijeenkomsten het culturele contact tussen Vlaamse en Duitse intellectuelen poogde te bevorderen om de onderlinge culturele en historische verwantschappen en beïnvloedingen te bestuderen en - ideologisch schuilde hier een addertje onder het gras - zeer positief te waarderen. Vooral de Duitsers, in het bijzonder een aantal intellectuelen van de Universiteit van Keulen, waren het meest actief geweestGa naar voetnoot2. Na | |
[pagina 91]
| |
de Duitse inval begon de Devlag ongemeen actief te worden en zich ook te werpen op zaken, die nu niet direct te maken hadden met de oorspronkelijke opzet van de vereniging, b.v. het uitzenden van Vlaamse kinderen naar Duitsland en het propageren van nationaal-socialistische politieke ideeën, eerst vooral onder de Vlaamse arbeiders in Duitsland. Enige jongere leden van de oude vereniging gaven aan dit alles een ambitieuze en energieke leiding. De leider van de Vlamingen werd Dr. Jef van de Wiele (geb. 1903), een Vlaams Germanist, en meer op de achtergrond bleef de felle nazi Rolf Wilkening, die in 1941 in de redactie van het blad namens de Duitsers zitting nam. Mede aan Van de Wieles sterke nazi-gezinde energie en eerzucht was de ontplooiing van de vereniging te danken. In de loop van 1941 nam de Arbeitsgemeinschaft in betekenis toe. Overal in Vlaanderen ontstonden afdelingen van de Devlag: cellen genaamdGa naar voetnoot1. Einde 1941 telde deze vereniging 10,000 leden in Vlaanderen, verspreid over 40 cellen. De leider Van de Wiele begon nu zijn beweging in politieke richting te sturen. Zijn nationaal-socialistische overtuiging, die reeds van vóór 1940 dateerde, dreef naar de SS-kant, zijn contacten met de SS-Vlaanderen werden intensiever en in 1942 publiceerde hij zijn nieuwe geloofsbelijdenis in een veel verbreide brochure Op zoek naar een vaderland. Zo bewoog zich ook de Devlag meer en meer op politiek terrein en verontrustte daarmee de leiding van het VNV. Op een rede voor het kader van het VNV op 16 juni 1942 sprak De Clercq reeds waarschuwende woorden: de leden van het VNV moesten alleen samenwerken met de Devlag voorzover deze vereniging bij haar opdracht bleef. Hij kon dit zeggen, zeide hij, omdat de overgrote meerderheid van de Devlag-leden VNV-ers waren. Op 1 september 1942 gaf de SS-Obergruppenführer Berger aan Van de Wiele - zoals deze een jaar later in een rede van 4 september 1943 vertelde - de opdracht de ‘Devlag’ verder ‘organisatorisch uit te bouwen’. Dat gelukte wonderwel. Berger zelf kwam een jaar later over, 4 september 1943, om Van de Wiele persoonlijk geluk te wensen met zijn succes. Van de Wiele kon trots mededelen: ‘Wij hadden’ - op 1 september 1942 - ‘toen 278 cellen, nu 530, toen 22.750 leden, nu 51.991, toen 505 kaderleden, nu 3.224’. Ook financiëel werd de Devlag door de SS gezegend: in 1942 vloeide haar reeds 11, in 1943: 30, in 1944 zelfs 42 millioen francs Duitse subsidie toe. Een geheel apparaat van periodieken kon zo in beweging blijven: het dagblad Het Vlaamsche Land, de weekbladen Balming en Vlaamsche Post (voor de Vlaamse arbeiders in Duitsland), de culturele tijdschriften Westland en De Vlag. Van de Wiele zelf werd SS-Obersturmführer en tenslotte door de Germaanse SS in Vlaanderen als ‘lands- | |
[pagina 92]
| |
leider’ erkend. Een eigen vrouwenorganisatieGa naar voetnoot1, een Hitlerjeugd Vlaanderen, een Vlaams ‘Sicherheitskorps’ werden als onderafdelingen gesticht. Een nauw contact kwam tot stand met het, inmiddels ook naar de SS-kant overhellende, Waalse Rex van Degrelle. Op 4 juli 1943 zeide Van de Wiele zijde aan zijde met Degrelle te zullen strijden voor de nieuwe toekomst van het Germaanse Rijk. Het VNV had opnieuw tegenover de ontrouwe bondgenoot Rex het nakijken. Ook vele VNV-ers liepen naar de Devlag over. Een groot succes voor Van de Wiele was dat hij de twee populairste en meest bekende oud-activisten Cyriel Verschaeve, de dichter-redenaar, en Borms, de martelaar, in zijn gelederen kon halen. Voor de Vlaamse-nationalistische geschiedenis vormde deze Devlag een eigenaardig eindpunt. Vooral de door Van de Wiele reeds in zijn brochure Op zoek naar een Vaderland aangebonden strijd tegen de Dietse gedachte, door hem omgebogen naar de nieuwe Rijksgedachte, was voor de aloude flaminganten moeilijk te verwerken. De weg naar een geestelijk Dietsland voerde, volgens Van de Wiele, alleen over het Rijk. Geen Dietse staat voortaan, zoals er ook geen Duitse staat meer zou zijn, ‘maar samen - Duitsers, Nederlanders en Vlamingen - deel van één groot-germaansch Rijk’ (blz. 58)! Reeds lang had men in SS-kringen de Dietse gedachte bestreden. Rost van Tonningen wist al in augustus 1940, dankzij zijn relaties, dat ‘Duitsland de Groot-Nederlandse gedachte afwijst’Ga naar voetnoot2. Men vond vaak in die Dietse kringen te sterk anti-Duits nationalisme terugGa naar voetnoot3. Dr. W. Ispert, een SS-Sturmbannführer, stelde op 27 september 1942 een rapport voor Rauter samen waarin hij over Groot-Nederland schreef: ‘Ein solcher Staat würde, wenn er zustande käme, sich aus eigener Kraft gegen das in Bildung begriffene germanisch-deutsche Kraftzentrum nicht halten können, er wird also gezwungen sein aus einem Geist der Separation heraus Anlehnung an ausser-europäische raumfremde Mächten und Kontinenten, zu mindestens aber an ausser-germanische Kräfte zu suchen. Mit anderen Worten: wir begünstigen zur Zeit dutch die stillschweigende Duldung der dietschen Propaganda die Erstehung eines starkes Gefahrzentrums für das Reich’Ga naar voetnoot4. De tegenstelling tussen VNV en Devlag werd heel duidelijk door Van de Wiele in een artikel van het september-nummer van De Vlag in 1942 (blz. 58-60) weergegeven. Tegenover een opmerking in Volk en Staat: ‘Voor continentale politiek, Germaansche leiding en dies meer, zal men tevergeefs pogen de Vlamingen warm te maken, wanneer niet van tevoren de zelfstandig- | |
[pagina 93]
| |
heid van hun eigen volk uitdrukkelijk gewaarborgd wordt’ plaatste Van de Wiele zijn critiek: dit was een liberalistische gedachte, want de echte waarborg lag alleen in de wet van het bloed, in de kracht van Vlaanderen zelf. Men moest niet voorwaarden gaan stellen, vóórdat men over de brug kwam. Merkwaardig was in dit verband, dat tegelijk met de strijd tegen de Dietse gedachte en de idee van een statenbond, ook de juist in flamingante kringen zo toegespitste taalstrijd- en taalgrensgedachte werd aangevallen. Van Duitse zijde had men van het begin van de bezetting af niet alles op de Vlaamse kaart willen zetten. Al op 22 december 1940 schreef Jan M. Brans, een VNV-er en flamingant, een laaiende brochure Vlaanderen en de idée belge. Een antwoord aan de Belgicisten, waarin hij de Vlaamse beweging waarschuwde voor de Waalse vogelaar, die de ‘idée belge’ ook in de nieuwe orde trachtte te redden. Brans zag dit niet zo verkeerd; alleen kon hij toen nog niet vermoeden, dat ook van SS-zijde een tegemoetkomende houding tegenover de Walen zou worden ingenomen. Bij de SS ging het erom, ook de Walen voor de Rijksgedachte te winnen om hen te kunnen incorporeren. Daartoe werd gepoogd de Walen te germaniseren. De Duitse redacteur van het tijdschrift De Vlag Dr. Rolf Wilkening schreef al in het augustusnummer van 1942 als antwoord op De Clercqs aanvallen een onthullend artikel ‘Waar staat de vijand?’ (blz. 1-2). Even lijkt nog een ‘ouderwetse’ flamingante gedachte bij Wilkening te leven, wanneer hij schrijft: ‘We kennen slechts ... één onverbiddelijke vijand en wel diegene, die den Belgischen staat in zijn oude, volksvreemde vorm wil behouden ...’ Maar dan volgt: ‘De overtuiging, volgens dewelke België onder Vlaamsche leiding in de nieuwe richting opmarcheren moet (is even absurd als grotesk). Dit ... zou tot een volkomen niet te rechtvaardigen verdrukking der Walen voeren.’ Om dan als klap op de vuurpijl te schrijven: ‘De Walen zijn, naar ons inzicht, nooit vijanden der Vlamingen geweest. Zij zijn in het oude België evenzoo goed, ja bijna meer mishandeld geworden dan de Vlamingen.’ Zelfs Van de Wiele zal even aan deze gedachte hebben moeten wennen! Later heeft Wilkening een en ander nog in zijn artikel Germanische Volksprobleme in Belgien toegelicht (De Vlag april 1944 blz. 506-507). Het ging er niet meer om te vragen ‘Welche Sprache sprichts du?’ maar ‘Welchen Blutes bist du?’. Van dit standpunt uit bezien waren ook de Walen hoofdzakelijk Germaans. ‘Das flämische und wallonische Volk sind niemals Feinde gewesen.’ Zij streden nu weer schouder aan schouder in de SS. En wanneer de arbeiders de Waalse ‘Führungsschicht’ weer ‘in die neue Ordnung’ zouden kunnen ‘hinein reissen’, dan zou Wallonië niet meer een ‘Krankheitsherd’ zijn. De onderdrukking van de Walen was de onderdrukking geweest van het ware Germaanse ras. De germanisering van de Walen bracht enkele voordelen: de toenadering tussen Rex en Devlag werd er mogelijk door, het Waalse legioen van Degrelle kon in de Waffen SS worden opgenomen en bleek goed te voldoen (beroemd bleef Degrelles ontsnapping uit de omsingeling bij Tsjerkassy). Niet zonder | |
[pagina 94]
| |
ironie zei Elias in een kaderrede van 6 juni 1943Ga naar voetnoot1, ‘Als ik lees, in welke voorwaarden het Waalsche legioen is opgenomen in de Waffen SS, dan kreeg ik bijna weemoed dat ik geen Romaansch sprekend Germaan ben.’ Wallonië als emigratie- en kolonisatiegebied voor de Vlamingen, een vooral in 1940 en 1941 opgekomen droom, had Elias reeds eerder nadrukkelijk moeten opgeven (rede te Brussel 14 maart 1943Ga naar voetnoot2). Maar hij erkende dat hij jegens de nieuwe Germaanse broeders nog ‘een diep wantrouwen’ moest overwinnen. En zelfs in Devlag-kringen was dit wantrouwen niet zomaar te onderdrukkenGa naar voetnoot3. De groeiende macht van de Devlag stuitte op een hardnekkig en openlijk verzet van het VNV. Dat verzet droeg, in vergelijking met de kleine verhoudingen in de NSB in Nederland, in Vlaanderen een pathetisch, zelfs tragisch karakter. Laverend, onder de fel opstekende SS-storm, tussen de Scylla van de Devlag en de Charibdis van een groeiende Vlaams-nationalistische oppositie stuurde Elias zijn VNV-schip op de rots van de ondergang. De Vlaams-nationalistische oppositie begon in 1943 duidelijker aan de dag te treden, vooral de illegaal verspreide brieven van Prof. Daels en de Dominicaner pater Callewaert waren duidelijke symptomen. Volgens Callewaert, in een brief aan de VNV-leiding van Maart 1943, had Elias in plaats van op te bieden tegen Verdinaso eerst, Devlag en SS later, tegen de Duitsers moeten zeggen: ‘Ik of niemand.’ Vlaanderen behoefde zijns inziens niet zijn recht van bestaan te verdienen, het volk had reeds dat recht dóór zijn bestaan verworven. Lege beloften en holle leuzen slikte het VNV maar al te veelGa naar voetnoot4. Daels bedankte in mei voor de Politieke Raad en schreef einde juni 1943 aan de Duitse overheid een brief met een zelfde nationalistische verontwaardiging. ‘Wij willen met Duitsland op leven en dood samenwerken, maar niet met zelfmoord.’ En in een brief aan Elias tegen het einde van het jaar, waarin hij ook voor het VNV bedankte, somde hij nog eens al zijn grieven op. Aan het Oostfront herhaalde zich de tragedie van het IJzerfront, schreef hijGa naar voetnoot5. Ook in de VNV-jeugdbeweging begon het te kraken. Hier had de leuze ‘onverfranst en onverduitst’ een vrij sterke weerklank gevonden. Bij de kaderdagen in juli 1942 had de leiding van de jeugdbeweging te Vilvoorde reeds besloten om tegen Devlag en SS een felle campagne te voeren. De bijeenkomst, belegd tegen het bevel van De Clercq in, zou bekend blijven onder de naam ‘de putsch van Vilvoorde’. Een illegale beweging binnen het VNV kwam daaruit voort onder de Dietse naam ‘Nederland één’, die anti-Devlag affiches verspreidde en binnen de jeugd- | |
[pagina 95]
| |
beweging de groot-Nederlandse gedachte bleef verdedigenGa naar voetnoot1. Elias sprak in zijn kaderrede van 6 juni 1943 van ‘waanzinnige ideeën’ om de jeugdbeweging van het VNV los te maken. Pas in juli 1944 is dit met een deel van hen geschied: de z.g. Dietsche Blauwvoetvendels keerden zich toen van het VNV af. Elias' politiek, het duidelijkst ontvouwd in zijn reeds genoemde kaderrede van 6 juni 1943, poogde inderdaad door volgzame behoedzaamheid tegenover de Duitsers het VNV-bestaan te rekken zonder al te veel geweld aan eigen principes te doen. Zo gaf hij aan: (1) Wij moeten berusten in het verbod om over de politieke grenzen actief te zijn; (2) laat niet iedereen en altijd maar praten over de Dietse gedachte; (3) wij mogen daarbij niet in een dogma verstarren; (4) nooit mag die Dietse gedachte, zoals in Noord-Nederland, ontaarden in een anti-Duitse gedachte en (5) wij moeten in de eerste plaats volks, niet staats denken. En tenslotte klonk zijn conclusie haast fors, al liet hij veel open: ‘Geen Anschluss en geen imperialisme, maar positief de nationaal-socialistische opvatting van de erkende en gevestigde volksgemeenschappen rond een kristallisatiepunt: Duitschland. Wanneer ik deze gedachte voorop heb gezet, is dat niet als opbod. Ik wens niet door te gaan als beter Duitschgezind dan een ander om meer te bekomen. Indien met het standpunt dat ik ingenomen heb, ik niet waardig ben om een vriend van Duitschland te zijn, dat men het zegge: ik zal er de gevolgtrekkingen uit halen.’ Men heeft het hem nooit duidelijk gezegd en de gevolgtrekkingen zijn er dus niet uit gehaald: het VNV is langzaam weggekwijnd, naar binnen verdeeld, naar buiten gehaat. Het verweer tegen Devlag ging voort: sedert juni 1943 mochten hoge functionarissen van het VNV geen lid meer zijn van de Devlag, op 17 october werd het lidmaatschap van de Devlag voor iedere VNV-er verboden. Maar het hielp niet veel. Zelfs poogde Elias in 1943 de werving van vrijwilligers voor het Oostfront stop te zetten, hierin boden hem zelfs de VNV-bladen geen steun. Begin maart 1944 werden Elias en Van de Wiele bij Himmler ontboden, Himmler eiste dat VNV en Devlag zouden samenwerkenGa naar voetnoot2. De redevoeringen van Elias kregen, ook door de rijzende zon van de geallieerde overwinningen, een moede, duldende toon. In zijn laatste redevoering (augustus 1944) sprak hij zelfs waarderend over hen die hem verlieten: ‘Velen hebben mij geroerd door hun afscheid, omdat zij verscheurd werden in hun geweten en tenslotte heengingen. Voor hen behoud ik mijn achting omdat wijzelf zoveel fouten begingen’Ga naar voetnoot3.
De laatste faze, die van de ineenstorting, eist niet zoveel aandacht meer. Met de val van het Derde Rijk werden ook de satellieten meegesleept. Alleen illusies vormden nog het houvast voor deze Nederlandse en Vlaamse nationaal-socialisten in de val. Door het isolement temidden van hun volk droeg dit alles een ontstellend karakter. Wat te denken van een redactie van het NSB- | |
[pagina 96]
| |
weekblad Volk en Vaderland, die op 15 december 1944 een open brief plaatste ‘Aan de verzetsbeweging. Wat ons scheidt en wat wij gemeen hebben’? Het zelfde blad dat nog op 28 april 1944 de ‘goede smaak’ had getoond triomfantelijk verslag te doen hoe een verzetskern in Dordrecht door een NSB-formatie (de landwacht) was opgeruimd: ‘De landwacht slaat toe. De strijd tegen het bendewezen.’. In twee étappes voltrok zich de ineenstorting, gelijk met de opmars der geallieerden. In de zomer van 1944 werd België bevrijd. De ‘Zwarten’ vluchtten met de Duitsers mee. Elias verliet het land, zijn Politieke Raad liet hij achter. Op 5 september 1944 brak een paniek in Noord-Nederland onder alle nationaal-socialisten uit, de geällieerde troepen schenen nu ook in ijltempo naar het Noorden op te rukken. Op de ‘Dolle Dinsdag’ leek de NSB in brokken en stukken uiteen te vallen. Onderlinge twisten, felle persoonlijke haat traden duidelijker nog dan tevoren aan de dagGa naar voetnoot1. Vrouwen en kinderen werden naar Duitsland gebracht, de mannen moesten dienstnemen, of slaagden er ook in Duitsland te bereiken, de NSB-leiding verplaatste haar hoofdkwartier naar Almelo. Wrijving en ruzie tussen de Hollandse leiding en de Twentse en Drentse leden bleven niet uitGa naar voetnoot2. In de vluchtelingenkampen in Duitsland, waar Vlamingen en Nederlanders door elkaar werden samengepakt, daalde de stemming spoedig beneden nulGa naar voetnoot3. Toen de strijdmacht van de geallieerden toch nog bij de grote rivieren in Nederland bleef steken, moesten de nationaal-socialistische Vlamingen en Nederlanders pogen de gemaakte brokken weer te lijmen. In de strijd tussen het VNV en de Devlag moest Elias, een weerloos vluchteling nu, het opgeven. Van de Wiele werd de officiële Landsleider van Vlaanderen, die zelfs in december 1944, toen het Ardennen-offensief der Duitse troepen de ‘bevrijding’ van Vlaanderen scheen te beloven, een regering ging vormen. Elias, geheel genegeerd en gepasseerd, moest zijn VNV ontbinden en kreeg een vaste verblijfplaats toegewezen in OberstdorfGa naar voetnoot4. Maar zelfs Van de Wiele voelde zich als vluchteling niet geheel gerust meer. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat hij met Degrelle overeenkwam om toch, na de oorlog, weer een staat België op te richtenGa naar voetnoot5 ... Plannen zijn geduldig. De NSB poogde zich na Dolle Dinsdag nog te herstellen. Mussert nam zich voor: ‘Wij zullen een nieuwe beweging opbouwen en het zal weer een Nederlandse beweging moeten zijn.’ En de trouw aan de leider, het krampachtig geloof in het Duitse geheime wapen, dat de overwinning zou brengen, hielden inderdaad de kleine NSB-ers bijeen, nu levend in een volkomen isolement van | |
[pagina 97]
| |
een voor hen onwrikbaar geworden illusie. Maar toch was een afbrokkeling niet te voorkomen. In Musserts ogen was het overgaan van de Nationale Jeugdstorm naar de Hitlerjugend, voorzover deze jeugdstormers in Duitsland terecht waren gekomen, een verraad. Het feit dat de Landwacht steeds meer onder Duits bevel geraakte deed Mussert scherper dan tevoren voelen, hoe machteloos hij was juist op dat gebied, waar het op macht aankwam. Een ruzie met Van Geelkerken, nu over deze Landwacht, was niet ongewoon, wél dat dit tenslotte tot de schorsing van Van Geelkerken als lid van de NSB leidde. Van Geelkerken en de WA-commandant Zondervan kwamen sodoende in het SS-vaarwater terecht. De schorsing van Rost van Tonningen tegelijk met Van Geelkerken begin 1945 moet door Mussert wel als een ware katharsis zijn gevoeld. De betekenis ervan, juist in die tijd, was miniem, ook de Duitsers hadden Rost reeds losgelaten. Toen de bevrijding kwam, was het einde van het Nederlandse nationaal-socialisme een feit. De arrestaties, interneringen en berechtingen behoren niet meer tot zijn eigenlijke geschiedenis. Er is wel eens te zwaar en er is vaak te licht gestraft. In België lijkt alles heftiger te zijn toegegaan dan in Nederland. De Waals-Vlaamse tegenstellingen, de vroegere bevrijding, die tijdens de voortgezette oorlogshandelingen het geroep om zuivering en genoegdoening langer en heviger gaande hebben gehouden, het feit, dat de doodstraf in België ook in het normale recht een erkende straf was, verklaren deze grotere heftigheid en gestrengheidGa naar voetnoot1. Het blijft een open vraag, die gewoonlijk ontkennend wordt beantwoord, of de zuivering en de repressie opvoedend hebben gewerktGa naar voetnoot2. Maar het is, alsof onder deze mensen gedurende gevangenschap en berechting toch nog iets van de moed en de kracht naar boven kwam, die tijdens de bezetting hadden ontbroken. De krachtige verdedigingsrede van MussertGa naar voetnoot3, de afscheidsbrief van Van Genechten vóór zijn zelfmoordGa naar voetnoot4 krijgen een menselijke diepte, die te treffender is, wanneer men bedenkt hoe blind zij waren voor de misdaden, die de bezetter en zijzelf aan het Nederlandse volk begingen. Tragisch was de dood van de oude August Borms, de integere, naïeve martelaars-figuur, die vóór het vuurpeleton nog zijn ‘Leve Vlaanderen’ riep, niet beseffend, dat hij één der verdervers van die Vlaamse zaak was geweestGa naar voetnoot5. Pathetisch | |
[pagina 98]
| |
klinkt ook de klacht van Cyriel Verschaeve, die in Duitsland ondergedoken bleef en daar in 1949 stierf ... ‘in het verre land, vreeselijk alleen’Ga naar voetnoot1. Het verre land, dat hij beter had gediend dan zijn eigen zo geliefde Vlaanderen. De ironie van de geschiedenis heeft gewild, dat juist de vurigste nationalisten hun land verrieden. |
|