Het nationaal-socialistische beeld van de geschiedenis der Nederlanden
(1956)–Ivo Schöffer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Ter verantwoordingDe harde feiten van de eerste oorlogsjaren hebben in het algemeen het geloof van veruit de meeste Nederlanders in de overwinning op het nationaal-socialisme niet of weinig geschokt. Menigeen zal zich nog wel bij anderen en bij ... zichzelf, staaltjes van bewustzijnsvernauwing herinneren. De vraag: ‘Stel je voor, dat de Duitsers wonnen, wat zou dan ...’ werd zeer spoedig weggedrongen. Zo speelde ik wel eens met de gedachte: ‘Stel je voor dat de Duitsers wonnen, wat zou er dan van het beeld van de Nederlandse geschiedenis overblijven?’ Nu, na jaren, heb ik gepoogd op deze vraag een antwoord te geven in de onderhavige studie. Daartoe nam ik boeken en periodieken door. Ongepubliceerde bronnen werden slechts sporadisch door mij bestudeerd. Gesprekken met nog levende oud-nationaal-socialisten heb ik wel gevoerd, maar meestal ter verifiëring en steeds incidenteel. Mijn eigenlijke onderzoek richtte zich op het reeds gepubliceerde. Ik meende mij daartoe te kunnen beperken, omdat pas in de openbaarheid, door het bekendmaken van een visie en de rangschikking der feiten, beeldvorming mogelijk is. Het materiaal op deze wijze verzameld, bleek overigens kwantitatief indrukwekkend genoeg. Ik heb alle belangrijke nationaal-socialistische en nationaal-socialistisch-georiënteerde periodieken er op doorgenomen en de daarin voorkomende artikelen geschift en bestudeerd. Via deze periodieken, bibliografieën en enkele andere, soms toevallige, hulpmiddelen, zoals de systematische registers van bibliotheken, catalogi etc., heb ik de losse publicaties opgespoordGa naar voetnoot1. Op grond hiervan kon ik een Bronnenlijst samenstellen, die aan het slot van deze studie is afgedrukt. Uiteraard moest ik mij hierbij beperkingen opleggen. Zo liet ik bepaalde onderdelen van de geschiedenis, verwante en hulp-wetenschappen buiten beschouwing, omdat zij mij voor het algemene beeld van minder belang leken, en/of al te zeer buiten mijn competentie vielen. Hiertoe behoorden: de genealogie (de z.g. ‘sibbekunde’), de folklore en volkskunde, de archeologie (de Germanistiek in het bijzonder), de rechtsgeschiedenis en kunstgeschiedenis, althans | |
[pagina 13]
| |
voorzover zij een beperkt specialistisch karakter droegen. Ongetwijfeld bevinden zich in dit materiaal nog gegevens, maar het zou te ver van het eigenlijke onderwerp hebben afgeleid. Mij interesseerde meer algemeen-georiënteerde publicaties van cultuur-historische, politiek-staatkundige en economisch-sociale aard. In de tweede plaats liet ik de publicaties buiten beschouwing, die zich bezighielden hetzij met politiek-actuele omstandigheden van de dag hetzij met problemen van de algemene geschiedenis, die niet direct de Nederlandse betroffen. Ook hier zouden misschien nog enkele gegevens te vinden zijn geweest, omdat vele politieke beschouwingen met historische noties en rechtvaardigingen plegen te worden opgesierd, of omdat in beschrijvingen van b.v. de Pruisische of Engelse geschiedenis wel eens verwijzingen naar de Nederlandse te vinden zijn. (het contact Oranje-Brandenburg, de Engelse oorlogen etc.). Hier leidde mij echter de gedachte, dat de te geringe oogst tegen de moeite en de tijd van het zorgvuldig doorlezen en schiften niet zou opwegen. In de derde plaats liet ik die Duitse publicaties buiten beschouwing, welke niet typisch nationaal-socialistisch waren. Zo bleven b.v. ook na 1933 degelijke strikt-wetenschappelijke proefschriften verschijnenGa naar voetnoot1, en was er soms in een Duits historisch vaktijdschrift wel eens een dergelijk artikel te vindenGa naar voetnoot2. Ik meende hierbij Duitse publicaties iets nauwkeuriger te moeten schiften dan Nederlandse. In de Duitse periodieken liepen, wanneer deze tenminste niet een kennelijk partijkarakter droegen, nationaal-socialistisch-getinte en ‘ouderwets’-wetenschappelijke beschouwingen sterk door elkaar. Het klassieke voorbeeld hiervan is wel de ‘Historische Zeitschrift’, dat ondanks de nazificatie van de redactie in 1936 (Jaargang 153) nog iets van zijn standing ophield door naast nationaal-socialistische artikelen ook andere door te laten. Zo kon het zelfs gebeuren, dat de afgezette hoofdredacteur F. Meinecke bij zijn zeventigste verjaardag toch weer een breed-opgezet vererend feestnummer werd aangeboden (Hist. Zeitschrift Bd. 167 [1943] S. 1-136). Alles ligt hier bovendien nog gecompliceerder, omdat bepaalde Duits-nationalistische en zelfs Duits-imperialistische gedachtegangen wel nationaal-socialistisch aandoen, maar dat nog niet zijn. Een voorzichtig toepassen van inwendige critiek heeft mij tot een schifting gebracht, die, ondanks een grote ruimheid, toch bepaalde publicaties uitsloot (zo | |
[pagina 14]
| |
b.v. alle publicaties van H. Sproemberg, enkele van H. Planitz of F. Petri). Aan de andere kant heb ik wel in mijn studie en bibliografie betrokken alle Duitse publicaties betreffende de Oostkolonisatie van Nederlanders als ook de meeste aangaande de contacten tussen de Nederlanden en het Rijk, ook wanneer zij geen nationaal-socialistische conclusies bevatten. Want deze onderwerpen behoorden wezenlijk bij de gehele nationaal-socialistische richting van belangstelling. Voor de Nederlandse en Vlaamse publicaties was daarentegen het uitwendig criterium (de mij bekende nationaal-socialistische schrijver, het soort periodiek, de uitgever, de aanhef en het voorwoord etc.) bijna altijd voldoende. In deze landen liepen vóór en vooral tijdens de bezetting de scheidslijnen tussen de nationaal-socialisten en de Nederlandse en Vlaamse bevolking zowel in ideologisch als politiek opzicht zo scherp, dat ik dit verantwoord achtte. In de vierde plaats beperkte ik mij tot een bepaalde periode. Met de ene uitzondering op de regel (de dissertatie van R. Steinmetz) heb ik als beginjaar voor mijn onderzoek het jaar 1933 gekozen. Pas nadat Hitler in Duitsland aan de macht kwam, ontstond er in de Duitse beweging behoefte aan een, ook historische, fundering, en dan nog zeer geleidelijk in onderwerpen, die even buiten de Duitse geschiedenis vielen. In Nederland waren vóór 1933 de politieke partijen en bewegingen, die later meer nationaal-socialistisch zouden worden, nog uiterst klein, en eer Italiaans-fascistisch dan Duits nationaal-socialistisch gericht. Zij hadden bovendien nog weinig behoefte aan historische rechtvaardiging. In de vijfde plaats werd mij noodgedwongen de volgende beperking opgelegd: enkele mij van naam bekende periodieken en boeken heb ik niet kunnen achterhalen; andere kunnen aan mijn aandacht ontsnapt zijn. Vooral wat de Vlaamse publicaties betreft ben ik wel enigszins bevreesd. In België is geen Instituut voor oorlogsdocumentatie van de tweede wereldoorlog, in Nederland zijn, door de sterke afgeslotenheid van de beide landen tijdens de bezetting, niet alle boeken uit België binnengekomen. Toch meen ik dat deze beperking niet al te drukkend heeft gewerkt: veruit de meeste periodieken en boeken heb ik wel kunnen opsporen. Ik heb dit vooral te danken aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam en de Stadsbibliotheek te AntwerpenGa naar voetnoot1. Binnen deze beperkingen ligt echter nog een wijd terrein van veelsoortig materiaal, dat ik wel bij mijn onderzoek meende te moeten betrekken. Wat het genre van geschiedschrijving betreft heb ik mij bijvoorbeeld geen beperkingen opgelegd. Ik achtte de z.g. ‘populaire’ artikelen en boeken evenzeer van belang als de meer gedegen en uitvoerige geschriften. Niet zozeer omdat die gedegenheid vaak te wensen overlaat en de grens tussen populair en gedegen hier vrijwel niet te trekken valt, als wel omdat vaak juist, ook door het propagandistisch karakter, in de populaire artikelen de lijnen van het beeld uit de meer voorzich- | |
[pagina 15]
| |
tig vaag-gehouden gegevens van het gedegen-wetenschappelijke verscherpt worden. Ook heb ik bewust de Nederlandse geschiedenis in de zin van geschiedenis van het Nederlandse taalgebied gekozen. Ik deed dit in de overtuiging niet alleen dat de Vlaamse geschiedenis en de Zuid-Afrikaanse in een zeer nauw verband staan tot ons verleden, maar ook dat de nationaal-socialistische geschiedbeschouwing, althans aanvankelijk, trachtte aan te sluiten bij de groot-Nederlandse, en vele - niet alle! - aanhangers van de Dietse beweging naar het nationaal-socialisme overgingen. En tenslotte betrok ik in mijn onderzoek ook de publicaties van diegenen, die zichzelve niet direct wensten en zeker nu niet meer wensen te beschouwen als nationaal-socialisten. Italiaans-gerichte fascisten, Nationaal fronters, niet ‘partei-angehörige’ Duitsers e.a. behoorden tot deze marginale nationaal-socialisten. Het blijft altijd zeer moeilijk de nauwkeurige, in dit geval dus al of niet compromitterende, grens te trekken. Omdat bij de Duitsers het ‘inwendige’ criterium gold heb ik vaak mijn smaak gevolgd, en hierdoor kan ik wel eens onrecht hebben gedaan. Wat de Nederlanders betreft lagen de grenzen bij de z.g. ‘overgangs’-periodieken, die dus niet nationaal-socialistisch wilden zijn, zoals b.v. De Waag (tot augustus 1941) en, - nog moeilijker geval, omdat hier de bijdragen sterk dooreen lopen - het Haagsch MaandbladGa naar voetnoot1. Alle schrijvers, die in specifiek nationaal-socialistische periodieken publiceerden, die hetzij vóór, hetzij vooral tijdens de bezetting zich in een of ander opzicht ten gunste van het nationaal-socialisme uitspraken, of die zich duidelijk bij bepaalde ideologische elementen van de nazi-ideologie aansloten (b.v. de Führer-gedachte, de rassentheorie etc.), heb ik onbeschroomd bij de nationaal-socialisten getrokken. In grensgevallen, waar ik twijfel voel, spreek ik dat duidelijk uit. Wat overigens dit compromitterende betreft: steeds moet worden gelet op het tijdstip waarop een beschouwing werd gepubliceerd: vóór of na de opvallend misdadige progroms in Duitsland (nov. 1938), vóór of tijdens de bezetting, vóór of na juni 1941 (de Duitse aanval op Rusland, die de strakke leuze: ‘Wie niet voor ons is, is tegen ons’ ten gevolge had). En dan nog moet men bedenken, - ik kom daar telkens op terug -, dat binnen dit nationaal-socialisme weer sterke variaties te vinden zijn van fel (‘fanatisch’) nazi tot zelfs soms gematigd nationalist met sociale belangstelling toe. Al blijft dus de morele veroordeling in het algemeen van kracht van al diegenen, die, uit zeer verschillende motieven, ook na de duidelijk gebleken gruwelen en mishandelingen van politieke vijanden en Joden, met het nationaal-socialisme bleven heulen, toch dient men daarnaast generali- | |
[pagina 16]
| |
satie te vermijden. Tussen een Streicher en een Speer, of om minder bekende Nederlanders te noemen, die hier nog ter sprake zullen komen, tussen een Keuchenius en een Carp liggen grote verschillen in karakter en opvattingen, in gedrag en daad. Al bij al is hier, ondanks de beperkingen, toch nog een grote hoeveelheid publicaties bijeengebracht, zoals in de Bronnenlijst wordt aangegeven. De hoedanigheid is echter daaraan omgekeerd evenredig. Veel wordt er herhaald en van elkander overgeschreven. Hiervoor zijn verschillende redenen te noemen: (1) het nationaal-socialisme hamerde met propagandistische opzet steeds op hetzelfde aambeeld; (2) de geweldige apparatuur van periodieken en publicatiemiddelen, die door het nationaal-socialisme in 1933 in Duitsland en na mei 1940 in Nederland en België kon bemachtigd worden, moest gaande gehouden worden door personeel dat, vooral in de bezette gebieden, relatief te gering in aantal was; (3) de ‘intellectuele élite’ was ook in dit geringe percentage van de bevolking der bezette gebieden weer in verhouding zoveel geringer dan de algemene verhouding intellectuelen-bevolking, dat die enkele intellectuelen handen vol werk kregenGa naar voetnoot1; (4) de spanningen in de Nederlandse en Vlaamse nationaal-socialistische kringen en de toch altijd vaak in twijfel getrokken trouw van de Duitse intellectuelen dwongen verschillende schrijvers ertoe constant van hun goede gezindheid en loyaliteit ten opzichte van het régime te getuigen. De resultaten van de studie van dit materiaal werden in het hiervolgende vastgelegd, na drie inleidende hoofdstukken, die mij voor een juist begrip onvermijdelijk leken. De lengte van het derde, laatste inleidende hoofdstuk kwam mij gewenst voor, omdat de politieke ontwikkeling van het nationaal-socialisme in Nederland ook in de geschiedbeschouwingen haar weerslag vond. De variaties en afwijkingen in het beeld van de Nederlandse geschiedenis zijn alleen uit de externe ontwikkeling en de vaak gecompliceerde interne verhoudingen van het Nederlandse nationaal-socialisme te begrijpen. Bij gebrek aan een goede samenvatting elders, in de vrees ook, dat deze in de toekomst, zeker wat Zuid-Nederland betreft, nog lang zal uitblijven, zag ik mij tot een enigszins uitvoerige beschrijving gedwongen. Een kort woord tenslotte nog over de verwijzingen. Bij vermelding van | |
[pagina 17]
| |
alleen de naam van de auteur, eventueel met een korte titelaanduiding, kan de volledige titel worden opgeslagen in de Literatuurlijst achterin het boek. Wanneer verwezen wordt naar ‘Bronnen’ met een nummer, dan kan de volledige titel in de Bronnenlijst onder dat nummer worden gevonden. |
|