Waarde van Lennep
(1993)–De Schoolmeester– Auteursrechtelijk beschermdHighgate, 27 juli 1857De toestand van Caroline verbeterde, hoewel zij nog in Frankrijk moest blijven. Van de Linde kon weer verzen met een vrolijke noot aan Van Lennep, die nog steeds met zijn vrouw en een bevriend echtpaar op het eiland Wight verbleef, schrijven. Het vers is een pastiche op een gedicht van Jacob van Lennep, ‘De vliegende Hollander’. | |
[pagina 180]
| |
Plechtig toegewijd
Aan een onzer Bataafsche Poeeten,
Zijn naam ben ik nu vergeten,
Doch die àl d'andere wel op kan vreten
Ofschoon hij 't niet wil weten,
Aangezien hij niet van ‘Keesjen’ is gebeten.
En die thands met zijn vrienden familiaar nà den eten,
In 't steil en schilderachtig Wight, voor zijn vermaak
gezeten
Op de spits van een perpendiculaireGa naar eind1 bergketen,
Aldaar ongenaakbaar staat te zweeten.
Denk niet dat ik U vergeet
Gij die thands aan 't klaut'ren zijt
- En er groente, en ossen eet -
Viertal! op het klimziek Wight;
Daar gij 't, in dit braai-seizoen,
Zònder eetlust liefst moest doen;
Denk niet dat ik u vergeet,
Gij, met wie ik blaas en zweet,
Die, bij 't loeien van d'orkaan
En 't gewoel van d'Oceaan
Kloek de zeetocht hebt bestaan
Om naar 't eiland Wight te gaan.
Neen, Van Lennep, ik denk heusch
Steeds aan 't vonklend arend's oog,
't Jeugdig hert, de spitse neus,
- Beiden gaven van omhoog -
't Gods gewrocht dat in u steekt
En de tand die u ontbreekt.
Schoon ik 't loeien van d'Orkaan,
't Woelen van den Oceaan,
Noch de zeetocht heb bestaan,
Om met u naar Wight te gaan.
| |
[pagina 181]
| |
'k Denk steeds aan dat ‘wakker’ paar,
Dat reeds op vóór hallef zes,
Ruimte en tijd verachtend, naar
Manchester spoort per ‘Express’!
En aan Morley's ‘trap’-Hotel
Weer present is bij 't appel!!
Schoon ik om naar Wight te gaan
Nooit zóó'n zeetocht zou bestaan
Zóó'n gewoel van d'Oceaan,
Noch zóó'n loeien van d'orkaan.
'k Denk steeds aan die lieve ga,
Wie geen jarental veroudt,
Wie ge, als bruid of grootmama,
Even lief omkransen zoudt,
Wie ge, als ‘gadeloos’Ga naar eind2 gemalin,
Kleinood keurt van 't huisgezin.
En ik zou, Mevrouw, d'orkaan,
't Woelen van den Oceaan,
Ja, den zeetocht zelv' bestaan,
Om van Wight tot u te gaan.
En ik denk ook soms aan mij:
Hoe die kleine Vriendenschaar
Nà een ‘zéé’ van ‘rijst en brij’,
't Zoetst Luilekkerland mij waar;
Hoe ik zorg hier, en verdriet
In mijn slof liefst achterliet,
Om bij 't loeien van d'orkaan
En 't gewoel van d'Oceaan
Kloek de zeetocht te bestaan
En tot U naar Wight te gaan.
Dan, Ai! denk ik wel genoeg,
Eer ik heenstoom op een draf,
| |
[pagina 182]
| |
Aan wat God hier t'huis mij gaf?
Al den zegen dien ik vroeg,
En nog ééns zooveel in kluis,
Méér dan nooddruft, kracht naar kruis,
Wijf en kindren die ik min,
't Liefst en lachendst klein gezin...
Neen, ik blijf maar binnen in;
Neen, ik wensch den Oceaan
Noch het loeien van d'orkaan,
Noch de zeetocht te bestaan,
Om van huis naar Wight te gaan
G. van de Linde
[...]
p.s. Hebt gij de nieuwsblaân wèl bekomen,
En in 't geheugen opgenomen?
Want wat men ‘jong’ van buiten leert
Heel zelden later deserteert
Ik voer het kraaien van den haan
Hiervan als 't treffendst voorbeeld aan.
|