Waarde van Lennep
(1993)–De Schoolmeester– Auteursrechtelijk beschermdHighgate, 4 augustus 1857In de laatste brief die van Van de Linde bewaard is gebleven, is alles weer in orde. Verheugd kon hij Van Lennep, die nog steeds in Engeland was, opnieuw voor een logeerpartijtje uitnodigen. De brief is opgewekt en de verwijten aan Van Lennep, die weer enkele weken taal noch teken had laten horen, zijn vrolijk. Het einde is als zo vaak een verzuchting om meer brieven. | |
[pagina 183]
| |
Amice, Hebt gij de brief mijner vrouw ontfangen en de mijne, of zijn beiden op zee om 't leven gekomen, dat gij taal noch teeken geeft? Of zou de schrikbare zonnehette, die alom een versmeltend menschdom ‘verstelt’, u soms ‘verstomd’ hebben, en hart en pen binnen in u bevrozen? Stoeit gij nog wakker dóór, als stevige zoogdieren onder de ‘vaste’ lichamen der natuur, of ‘loopt’ gij reeds, in liquefactie,Ga naar eind1 met wateren en weteringen het eiland dóór als twee paar ‘boezems’ of andere ‘vloeibare’ vochten? De vreesbare hette is er wèl in staat toe; of denkt gij mij af te knippen? Uw stilzwijgen ontrust mij, vooral nà 't schrijven mijner vrouw, en doet mij beven dat licht een ontaarde moeder u, als vier jeugdige pakjens opgerold, in de bus van een vondelingshuis heeft verstoken, of de Zeeslang u verslonden heeft, of dat ik Jufvrouw Shanklijng'sGa naar eind2 naam verkeerd gespeld heb. Schrijf mij, met een woord, wat er van dit alles dat mij kwelt, zij, en laat mij niet langer in 't geboorte steken. - Sedert uw vertrek, tot de wederkomst mijner vrouw, heb ik nog menig angstige dag met de kinderen doorgebracht; en wij vonden haar afgevallen en zwak; doch toen wij weer met het kroost te samen op elkanders schoot zaten, en den huwelijksfakkel eens snoten, knapte zij weer zoetjens op, en zoo ging 't voort, tot zij l.l. Zondag vóór acht dagen weder, bij 't terugkomen uit de avondkerk, aan onze deur door een flaauwte werd overvallen. Sints toen gaat zij, onmerkbaar bijna, vooruit, doch blijft steeds allerzwakst, en nà de geringste lichaamsvermoeienis of gemoedsaandoening, aan volkomen prostratieGa naar eind3 onderhevig. [...] Gij gevoelt wel dat het boven vermelde ons uitstapjen naar Wight onder de Pia Vota zal laten, en ons t'huis spijke- | |
[pagina 184]
| |
ren; 't geen mij van harte leed doet, want ik had mij gaarne eenige dagen in uw midden bevonden, en dat Hotel boven uw hoofd, het gevederd ‘arends nest’ eens bezocht, in de hoop van er een ‘colosseum’-kamertjen aan den bergvoet te vinden, of een catrollenstel om mij op te hijschen; want aan trappen klimmen, en aan wandelen van allerlei aart, heb ik een bloedverwant dood, het eenige dat mij in 't wandelen aanstaat is het uitrusten, het t'huiskomen en vooral het thuis blijven. [...] Onze welbeminde koninginGa naar eind4 is hier een partijtjen schuilée komen spelen met een van haar kroost en gevolg. Als zij aankomt dan kuiert LeopoldGa naar eind5 weg; is er voor H. Majesteit receptie ten hove, tegen drie ure, dan is koning Pollepel juist naar Manchester vertrokken, per trein van half drie, nà zijn duitsche bedelbuik met een zelfstandig Engelsch tusschemaal verstopt te hebben, en zoo vervolgens. Zij beweegt zich wijders uitsluitend onder de gestarnten der tweede of derde ‘magnitude’, de Dii minorum gentium,Ga naar eind6 en heeft dus zeer eigenaardig het Incognito ‘Buren’Ga naar eind7 geassumeerd,Ga naar eind8 want de koningin hier, heeft haar letterlijk bij de ‘buren’ gebiljeteerd, terwijl zij zelve haar piek schuurt in alle mogelijke directies, net als gij doet wanneer ik te Amsterdam kom; zij is dus hier compleet als dat nichtjen dat voor haar pleizier uit logeren was. Is dit een behandeling voor den ouden Nederlandsche leeuw, die destijds, met een bezem in zijn muil, de zee schoonvaagde, de preutsche Thames ‘verkrachtend’ opzwom, de Medway in brand stak, en 't haasgeworden luipaard in zijn kaplaars deed paardenvijgen? wel foei! Aanvaard nu, voor u allen, onze zeer hartelijke groete; schrijf, al ware 't slechts een woord, tot geruststelling en satisfactie, of ik slik van benaauwdheid en woede mijn neus in; en geloof vooral dat wij allen u en uw tochtgezellen met open armen in ons midden terug wenschen. Mijn vrouw zegt dikwijls dat niets haar meer zou opknappen dan uw vrouw weder te zien, | |
[pagina 185]
| |
en Mevrouw Schuymer en u, o incompleet booswicht, en Schuymer die, hoop ik, nog steeds op zuigelingen gelijkt, voor zoo ver deze ook altijd naar verversching verlangen. Enfin, gij kunt ons geen grooter verplichting opleggen, dan eens te schrijven, hòe gij, bij uw terugkomst, het gedeelte van den tijd dat gij ons afstaat, wenscht door te brengen, en wat gij wenscht dat wij voor u doen, wij zijn tot alles bereid. Doe dit bid ik u, en wees niet hardnekkig. Adieu, schrijf en leef of zwijg en krijg het pootjen weergaesch! T.T. Gerard. - |