Waarde van Lennep
(1993)–De Schoolmeester– Auteursrechtelijk beschermdHighgate, 28 november 1844Tien jaar na zijn onverwachte vlucht uit Nederland begonnen Van de Lindes schuldeisers hem weer het vuur na aan de schenen te leggen. Bij zijn vertrek uit Leiden bleken zijn schulden tot ƒ 2800 opgelopen te zijn, bij kleermakers, pasteibakkers, rijtuigverhuurders, apothekers en boekverkopers. Tot dan had hij ze kunnen afschepen, maar nu lukte dat niet meer. Op school was een mazelenepidemie uitgebroken. | |
[pagina 118]
| |
[...] Kort na 't bezoek van dezen goeden ‘Mijnheer’,Ga naar eind1 hebben de doorluchtige Leidsche ingezetenen het mij onbeschrijflijk lastig gemaakt. Pastei-bakkers met hun braadpannen; kleermakers met hun strijk-ijzers en laken-rollen; apothecars met hun mortier-vijzels, zijn mij op 't lijf gevallen, met verpletterende woede; niet tevreden met den onverdragelijken AristidesGa naar eind2 tot perpetueel ‘exil’ verwezen te hebben, volgen deze moderne Atheners hun misdadig OstracismusGa naar eind3 op, met noch misdadiger, blinder en verachtelijker woede, en peinzen zij zich het dwerven-hoofdGa naar eind4 zieker en gekker dan ooit, hoe den balling te extermineren;Ga naar eind5 bij combustieGa naar eind6 ‘au petit feu’? of liever, door hem met hun naald- en spelden-kokers, vleesch-pennen + braad-vorken, vergiftigde lik-pot- en fleschjens-scherven, dood te knikkeren! En dit, vermoedt men, is op aanmoediging + aandrang, zoo niet op aanstooking van een' gemantelden en gebeften! [...] Hoe dit zij, deze vermakelijke aal-speurersGa naar eind7 hebben mij hun miserable kooltjen-vuurs zoo dicht aan de scheenen ge- | |
[pagina 119]
| |
stoten, dat ik genoodzaakt ben geweest 5£ voor een' hunner, een' verwaten onbesneden boek-smous, over te zenden. Dit vreesde ik, zou u verschrikkelijk verstoord hebben, en nochthands, ik was genoodzaakt tot dezen dwazen stap, die mij bijna het gantsche wespen-nest dier pooierende en verliederlijkte nazaten, of (quod saltem probabiliusGa naar eind8) bastaarden van een edel en manlijk voorgeslacht, zou hebben op den hals gehaald. [...] Terwijl al deze jeugdige mazelgenooten nog bedlegerig of kamerhoudend zijn, wordt mijn allerliefst en keurig, engelachtig dochtertjen, van nog geen 18 maanden oud, door de ‘croup’Ga naar eind9 aangetast. In 't middernachtlijk uur van 't bed te springen en van den Doctor dezelfde evolutie te vorderen was even spoedig volbracht als besloten. En nu aan 't pompen, waterdragen en ketelkooken; haal je niet dan heb je niet; en, eer de moederlijke tranen gedroogd en de vaderlijke rimpels vereffend zijn, is het dierbaar kindjen in het reddend bad gedompeld en een genadig God heeft de ouderlijke angstkreet verhoord! Helaas! waarom vergeten wij, beweldadigden, zoo dikwijls die les van Hemelsche wijsheid en liefde: - The morrow shall take care for the things of it self. Sufficient unto the day is the evil thereof. - Nu volgt mijn knaapjen, Gerard, het voorbeeld der andere leerlingen; en, zoo papa een vischvrouw ware geweest, had men hem licht voor een gekookte kreeft kunnen aanzien. De een na den ander niest, hoest en mazelt. Zulk universeel en onbeschaamd blozen had ik te voren voor onmogelijk gehouden. Het huis is een Lazaret, waar Doctors, apthekers, ziekbewaarders, mannelijke + vrouwelijke dienstboden, ontruste mama's + grootmoertjens, benevens het quantum sufficitGa naar eind10 van ontnestelde en vervaarde katten en op den staart getrapte schoothondjens elkaer op den wenteltrap tegen 't lijf stuiten, als verdwaalde billardballen, en schroomelijke builen in malkanders hoofd lopen. Goddank, | |
[pagina 120]
| |
al den patientjens gaat het tamelijk wel; behalve wellicht mijn lief dochtertjen, die nu ook met dezelfde ziekte is aangetast en met eene brandende koorts worstelt. De lieve moeder waakt nacht en dag bij het wiegjen hetwelk zoo veel omvat van onze vreugd en hoop. Doch waarom zou ik beven in deze ure der beproeving, en de hand mistrouwen die nimmer te kort schoot! [...] Doch ik ben waarlijk vervolgd geworden gelijk 't gejaagde hert; en, zoo die Leidsche dolhuis-spruiten voortgaan met mij op deze wijs het leven te verbitteren, zal ik weldra om kroosjens moeten gaan,Ga naar eind11 of naar America oversteken, om dáár Candidaat te worden voor het Presidiaat, comme un dernier recours. Het is mij onmogelijk alles op eens te doen, vooral zoolang die collectieve Leidsche incubusGa naar eind12 mij, als een gemultipliceerde nacht-merrie, op de maag weegt. Verfoeilijk, morsig, fluim-afschietend, aal-verstorend gespuis; - geenszins (naar ik vermoede) gesproten uit die edele Leidsche Vaders, die (zoo 's land's Historie-blad waarheid spreekt) in 't beleg,Ga naar eind13 uit pure vaderlandsliefde hun dansschoenen, krulhonden en overleden grootjens nuttigden, ter bestrijding van den municipalen hongersnood; - doch veeleer het bastaardnagebroed dier belegeraars zelven; of, liever nog, hunner satansche bloedhonden, waarmede die Castiliaansche duivels, zoowel als hun vaders en hun zoonen, de arme Aborigines in lappen scheurden, en, gelijk naderhand Franklin met zijn vlieger, (doch met minder wetenschap, minder onschuld + meer gevaar's) God's blixem van den Hemel nederlokten, die zelfs nu nog het ongelukkig schiereiland schijnt te verschroeien en paralyzeren.Ga naar eind14 [...] Vertroost en verheug mij daarom spoedig met een' brief Een brief, een brief! mijn school-plak voor een' brief! [...] |
|