Waarde van Lennep
(1993)–De Schoolmeester– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
Leiden, 25 februari 1833Van Lennep was 15 februari 1833 in Leiden om een lezing te houden voor de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. Hij droeg een vertaling van een gedicht van Byron voor, ‘Tassoos weeklacht’. Vóór hem hield Abraham des Amorie van der Hoeven, een Amsterdams godgeleerde en geliefd spreker, een verhandeling. Na de lezing was Van Lennep met wat Leidse studenten doorgezakt, hoewel hij nog kans had gezien Van de Linde fiks te berispen over onbekende moeilijkheden waar deze in geraakt was. Financieel was er ook al iets mis: Van Lennep had hem geld moeten lenen.
Geliefde Vriend, Ik hoop niet dat gij aan nieuwe verdenkingen tegen mij plaats zult verleend hebben in uw hart, omdat ik u niet eerder heb geschreven; vooreerst moet ik, tot mijne verontschuldiging, eene opmerking van SiegenbeekGa naar eind1 aanwenden die mij even juist, als hier ter plaatse gepast voorkomt. Siegenbeek dan heeft, door menigvuldige ondervinding geleerd en, in overeenstemming met meer groote man- | |
[pagina 19]
| |
nen van zijnen stempel, te regt opgemerkt dat men op den dag, die eene vrolijke en inderdaad zich door het gebruik van veel wijn, onderscheidende partij, voorafgaat veel frischer en, tot het vervullen van zijne dagelijksche, vooral aan den stand van taalgeleerde annexe bezigheden, beter geschikt is dan op den dag die zulk eene partij volgt; en daar ik nu, na uw vertrek, veel zulke partijen heb moeten bijwonen heb ik niet alleen de levendigste overtuiging bekomen dat Siegenbeeks opmerking ook van toepassing is op de zulken die andere bezigheden ver verkiezen boven zijne quasi, soi disant taalkundige drukte, maar ook dat men op den vorigen dag van eene partij dikwijls zeer ongeschikt kan zijn tot allerlei drukte, wanneer namelijk deze vorige dag slechts de goedheid heeft om de volgende van eene andere partij te zijn, die zich evenzeer door vrolijkheid en het gebruik van veel wijn onderscheiden heeft als de partij in quaestie. Met andere woorden, de zoon van professor Van HengelGa naar eind2 is in de vorige week gepromoveerd en deze plegtigheid heeft mij zoovele slapelooze nachten gekost dat ik inderdaad nog naauwelijks van het waken bekomen ben. Intusschen ben ik hartelijk verheugd thans weder de gelegenheid te vinden om een termijn van mijn achterstallige schuld bij u af te doen, het is wel papieren geld, maar wij zijn ook in de eeuw der geldleeningen en SteenhauerGa naar eind3 zegt naar waarheid dat het veel voordeeliger is voor het land om der kinderen spaarpotten met papier dan met klinkende specie te vullen, gelijk onze onnoozele voorouders deden. Met Steenhauer heb ik na uw smartelijk vertrek nog een zeer classieke bijeenkomst gehad ten huize van Van der Boon Mesch, alias het extract van alle mogelijke professoren die voor navolging vatbaar zijn; wij hebben nog veel bij deze gelegenheid over u gesproken en ik heb toen horen herhalen wat men thans algemeen in Leyden van u zegt: dat gij uw publiek negligeert wanneer gij leest, dat gij van álle formen den droes geeft, dat gij veel te vrij zijt op den spreekstoel, dat, zoo gij elke week te Leyden slechts | |
[pagina 20]
| |
eens kwaamt lezen de maatschappij van Letterkunde bankbreukig zou moeten worden uit hoofde van de enorme onkosten aan catheders en waterglaasjes, die men veronderstelt dat gij dan uit hun verband rukken en verbrijzelen zoudt; verder, dat gij oorzaak zijt van de vapeurs van dien zesjarigen s...jongen, van de benaauwdheid die na de lezing van Van der Hoeven in de zaal heerschte, van het ongunstig oordeel over zijne redevoering, welke algemeen geanathematiseerdGa naar eind4 is nadat men u om dezelve heeft zien lagchen, en van de ongemeene landelijkheidGa naar eind5 waarmede al wat verstandig en goed denkt, de komst van Tollens en andere geliefkoosde biddagdichters en ijspoëeten tegemoet ziet nadat gij hier zijt geweest. Kom toch spoedig, (zóó spreek ik) kom toch spoedig weder, Van Lennep, en breek in godsnaam zooveel bierglazen en preêkstoelen als gij wilt, doe alle kwaêjongens in zwijm vallen, maak het onzen moderne midaskoppen en saletvegers zoo benaauwd als mogelijk is, zoo dit de prijs is waarvoor gij de natie en Leyden bijzonder, een walg en afkeer kunt inboezemen van Neêrlands meest geliefde en inderdaad, om dit met een enkel woord aan te stippen, zeer zoetvloeyende dichters, dan zal de zege nog niet te duur gekocht zijn; maar, wat ik u bidden mag breng niet meer zulke afschuwelijke en helsche brieven meê als gij er mij in het koffyhuis, van ouds genaamd de paauw, een' hebt doen slikken; ‘niet meer van die leelijke pillen’ zegt Meester Patelijn tot Willems, koopman in 75 ellen schapen en in gekeeld laken,Ga naar eind6 en G. van de Linde Theologisch Candidaat en eigenaar van een welgeconditionneerde en onlangs geheel gerepareerde poppenkas, roept smeekend uit ‘niet meer van die pillen, Mr. J. van Lennep.’ [...] |
|