Waarde van Lennep
(1993)–De Schoolmeester– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Leiden, 22 december 1831Wanneer Van Lennep en Van de Linde elkaar voor het eerst ontmoet hebben is niet duidelijk. In de eerste brief van Van de Linde aan Jacob van Lennep die bewaard is gebleven, sprak hij deze aan als ‘mijn vriend’. Zij kenden elkaar dus nog voor eind 1831 en moeten al eerder een goede verstandhouding opgebouwd hebben, hoewel de student natuurlijk opkeek tegen de schrijver die toen al op allerlei gebieden verdiensten had. Aanleiding voor deze eerste brief was een uitnodiging van Van Lennep aan een aantal Leidse studenten om naar Amsterdam te komen, waar feesten gevierd werden ter gelegenheid van het tweehonderdjarig bestaan van het Athenaeum (de latere Universiteit van Amsterdam). De brief ging voornamelijk over de dood van Bilderdijk op 18 december, die in Leiden door de letterlievende studenten vereerd werd.
[...] Ach God Van Lennep wat slag heeft ons getroffen! 't Is mij nog als een droom en 't mij voorstellen vermag ik niet dat de grijze zanger ons ontrukt is. Gisteravond, voor de belangen van den Almanak bij den geëgareerden en beschonken HerdinghGa naar eind1 moetende zijn vond ik dezen in een bijna volslagen geestverbijstering over de dood des Eenigen. Onverwijld reciteerde hij mij een extempore door hem voor een dozijn jaren, in Bilderdijks bijzijn gedicht. Hoe 't zij toegekomen dat ik 't van buiten kan weet ik niet zoo niet de kortheid hiervan | |
[pagina 14]
| |
oorzaak is. Ik deel 't u mede Bilderdijk
Acht goud slijk;
Kent zijn rang,
Stort zijn zang;
Draagt zijn lot:
Bouwt op God!
Mocht nu toch 't vaderland toonen dat dankbaarheid ons nog geen ijdele klank is geworden, en 's mans nagedachtenis op een hem waardige wijze vereeren en in zegening houden. Rechtschapen en echte dichters behoeven hiertoe geen aansporing; midassen en huichelaars hoop ik dat de lust tot lijkverzen maken niet moge bekruipen: uit vrees dat de zich in de kist omkeerende ontslapene de in zijne nabijheid rustenden mocht stooren. Maar er zijn ook nog hooger plichten jegens den onvergetelijken man te vervullen en 't ware schande zoo de zoon van BilderdijkGa naar eind2 in bekrompenheid moest leven terwijl 't kind van Borger aan de tafel van Dominé Schacht fijnen wijn drinkt en zich aan patrijzen pastijen te buiten gaat.Ga naar eind3 Nu daar zullen toch nog wel edelaartigen zijn om dit in te zien. Ik zou nu zoo gaarne, eer ik sluite, een blik terugwerpen op dien vaderlandschen avond dien wij te Lisse onlangs doorbrachten, doch de gedachte aan Bilderdijk ontstemt mij voor alle vrolijke aandoening en 'k zeg met Tollens: ik kan huilen maar niet zingen. (zie treurdicht op Leydens ramp)Ga naar eind4 Nu dat gebeurt Tollens wel eens meer, maar Bilderdijks tranen waren altijd schoone paarlen aan zijn dichtkroon. Vaarwel mijn vriend, zoo gij kunt schrijf mij dan eens, 't behoeft geen betoog dat gij mij hiermede een onuitsprekelijk genoegen aan doen zult. Doch gij hebt zooveel bezigheden dat ik 't niet wil vergen, doe wat gij kunt ik zal stil verbeiden. Groet mijne vrienden en geloof mij oprecht tt GVD Linde Jz. |
|