vormen ze de openhartigste brievenverzameling uit de Nederlandse letterkunde van de negentiende eeuw. Jammer genoeg is maar de helft van de briefwisseling bewaard: Van Lenneps antwoorden zijn verloren gegaan.
Van de Linde zou een van de vele dominee-dichters uit de Nederlandse literatuur geworden zijn, als niet één gebeurtenis zijn leven bepaald had. Zijn jeugd wijst er niet op dat hij anders zou worden dan zijn vrienden met dezelfde literaire belangstelling.
Hij werd in Rotterdam geboren op 12 maart 1808 als zoon van de handelsagent Jan van de Linde en Hester de Vooys. Na Gerrit werden nog drie kinderen geboren die alle jong overleden zijn. Gerrit was vier jaar oud toen de moeder aan roodvonk stierf. Jan van de Linde is niet hertrouwd.
Gerrit van de Linde moet zich vroeg onderscheiden hebben door zijn literaire aanleg. Er zijn jeugdgedichten van hem bewaard, waaronder een dat hij op veertienjarige leeftijd schreef. Ook droeg hij op bijeenkomsten van letterkundige verenigingen met veel succes zijn verzen voor.
In 1825 liet Van de Linde zich aan de universiteit van Leiden als student in de theologie inschrijven. Hij was iemand die zich snel geliefd maakte, zowel door zijn gevatheid en intelligentie als door zijn innemend uiterlijk. Van Lennep noemde hem ‘dondersch knap’, zijn vriend Aart Veder vond ‘dat de natuur ten zijnen opzigte verkwistend geweest was’, en diens broer Willem benijdde hem om zijn ‘vlugge kop’. Alles wijst erop, dat Van de Linde populair was in de studentenwereld, ondanks zijn betrekkelijk geringe komaf.
Zijn literaire kwaliteiten werden snel bekend. Hij publiceerde in de Belgische Muzen-almanak, en werd gekozen in de redactie van de Leidse Studenten-almanak. Waarschijnlijk was hij ook nog lid van studentikoze dichtgenootschappen. Toen de Belgische opstand uitbrak, vormden de Leidse studenten spontaan een corps vrijwillige jagers. Van de Linde