Beïnvloeding
In de literatuur over de Schoolmeester komt geregeld de invloed ter sprake die hij ondergaan zou hebben van bepaalde dichters. Wij doelen vanzelfsprekend niet op diegenen die door Van de Linde geparodieerd werden (bv. Tollens, Helmers, Van Alphen) en wier navolging opzet binnen de parodie is. Het gaat hier om een groep Engelse geestverwante schrijvers. In Engeland was in de negentiende eeuw evenzeer sprake van een ‘humorcultus’ als in Nederland, en vooral het genre van de humoristische poëzie werd daar meer beoefend dan hier.
De naam die in verband met Van de Linde steeds genoemd wordt, is die van R.H. Barham (1788-1845). Hij was de auteur van de Ingoldsby Legends, een uitermate populaire bundel legenden, onder het pseudoniem Thomas Ingoldsby vanaf 1837 successievelijk gepubliceerd. Deze burleske poëtische vertellingen waren een parodie op de romantische balladen en verhalen van die dagen. Er schijnt een tijd geweest te zijn, dat elke Engelse schooljongen wel een vers van Barham van buiten kende, en in dat opzicht is de overeenkomst met Van de Linde treffend.
Afgaande op de enorme verspreiding die dit werk gekend heeft, is het niet goed denkbaar dat Van de Linde er geen kennis van zou hebben genomen, hoewel er geen enkele biografische aanwijzing voor is.
Op grond van overeenkomstige humoristische procédés wordt sinds het artikel van Basse (1901, zie bibliografie) aangenomen, dat de Ingoldsby Legends het voorbeeld voor De Gedichten zijn geweest. Basse was overigens niet de eerste die de Schoolmeester in verband bracht met Ingoldsby. In de Londense Echo van 12 september 1895 werd de Schoolmeester geïntroduceerd onder de titel ‘A Dutch Ingoldsby’.
Inderdaad zijn er overeenkomsten tussen Ingoldsby en de Schoolmeester in verstechnisch en stilistisch opzicht. Bij beiden vindt men dezelfde onverwachte rijmen en parodistische kunstgrepen, dezelfde vertoning van tegenstrijdigheden, absurditeiten en overbodige dwaasheden. Maar bij Barham ontbreekt het gewaagde spel met het knittelvers en zijn legenden zijn epischer, minder bespiegelend dan De Gedichten. De Schoolmeester richt zijn spotternij op meer dan alleen de literatuur, terwijl Barham vooral de romantische vertellingen parodieert, door ze in overdreven vorm aan te bieden.
Het blijft echter vreemd dat de vaststelling van hun overeenkomst zoveel jaren uitbleef. Noch Van Lennep, noch andere negentiende-eeuwse lezers wezen erop, hoewel zij bekend moeten zijn geweest met Barham. Van Zeggelen, een destijds populaire auteur, vertaalde immers rond 1845 al enkele legenden. Van Lennep noemt de poëzie van Van de Linde zelfs een ‘op zich zelf staand verschijnsel’ (vgl.p. 313).
Een verklaring kan misschien gezocht worden in het feit, dat de hu-