| |
| |
| |
Registers
De getallen duiden de bladzijden aan.
| |
I. Nederlands
Dit register omvat de nndl., de oudnndl., de mnl., de oudndl. en
de dialectische woorden. Zoveel mogelijk, is de nndl. vorm gekozen. Ook de
prae- en suffixen zijn hier opgenomen.
A
a-242 Aa 1, 16, 23, 31 v., 41 -aad 211 aafs 100,
210 aaks 130 aalgeer 182 aalmoes 123 aalmoezenier 216
aalt 73 aanbieden 38 aangenaam 5, 13 aanhoudend 110
aanransen 321 aanstalten 72 aar (znw.) 23, 40, 126 aar: zie
ander
-aar: (achterv.) 124, 128, 213 v.v., 214, 219 aard
67 -aard 124, 219 aarde 67, 68 v., 114 Aardenburg 70
-aardig 219 aardig 55, 110 aardje 227 aarf(s) 28 aarnaam
28 -aarster 216 aarts- 67, 213 aas 17 aat 272 Abbejaen
229 Abbo 132 abdis 220 Abkoude 72 academie 222
-acc(a)ra 122 acht (znw.) 225 acht. (telw.) 1, 17, 97, 155
achter 99 achterdocht 29 achterhuis 100 -achtig 42, 100,
225 (De) Ackerboom 60 Adalwala 122, 132 adder 59 adel 39,
43, 73 adelaar 182 Adelbert 71 Adelbrecht 71 adem 57,
203 Adinkerke 80 advokaatje 231 afdoen 54 afgoderij 126,
222 afgodisch 210 aflegger 214 -aftig 225 afzeggen 54
-age 222 akelig 60, 206 aker 59 Akersloot 80 akker 1, 4,
19, 59 al 59, 149, 159 al- 191 -al 191 alaam 246
alinge 209 alleen 79 allengs 232 aller- 152 alles 146,
235 allet 146, 150 almacht 181 altaar 72 altoos 241
altijd 241 amandel 102, 116 amat 322 Ambrico 227
| |
| |
amechtig 42, 242 Amerongen 207 Amersfoort 69
Ammersooi 40, 63 Amsterdam 215 andach 245 Andel 28 ander
27, 28, 102, 149, 155, 180 v. anderhalf 156 andijvie 91 Angenent
102 Angstel 102 angstvallig 206 Ancsbroek 288 anjelier
102 Ansger 27 ant 1, 54, 245 Antwerpen 246 Antwerpenaar
214 antwoord(en) 109, 246 (Ter) Apel 146 Apeldoorn 60
apostel 227 appel 60 Arabierster 216 arbeidzaam 109 archi-
68, 212 -ares(se) 220 arglist 68, 179 Ariaantje 323 -aris
215 arm (znw.) 1, 67, 124 203 arm (bvnw.) 67, 149 armoede
211 Armoederhoek 85 armzalig 236 arre 59, 67, 69, 151
artist 219 arts 213 -arij 221 -arijs 215 as 98 asage
242 Asdunc 80 asem 57 assceldach 186 Assepoester 85
ast 14 aster (een) 100 astrant 99 aterling 78
atoombescherming 182 augustus 98 autoped 55 avegaar 78, 182
Avereest 44 Avin 233 awech 242 awint 242 awijs, awisich
242
B
baai 182 baak 80, 123 baanderheer 65 baar 30
-baar 13, 110, 200 baard 67 Baarn 70 baars 67 bachten
115 baden 34, 37, 38 v., 41, 58 bagatel 313 baken 80, 123
baker 182, 214 bakken 167 -bakken 160 bakkes 182 bal
43 bal- 243 baldadig 243 balg 130 balk 125 ballast
244 balling 209 balorig 243 balsturig 244 balije 221
bang 42, 115, 244 bangen 115 banier 65 bank 124 bankje 182,
231 bar 30 baren 67, 167 barg 68 -barig 206 Barneveld
70 bars 67 Barsinne 320 barsten 69, 70, 167 (tot barstens
(toe) 158 bastaardwoordenboek 182 bat 241 Bavin 233 bazelen
238 be- 109, 195, 207, 244 bed 42, 124, 127 bedaagd 160
bedankje 231 bede 36, 58, 114 bedeesd 45 bedeldach 185
bederven 169 bedi 147 bedilal 191 bedje 48 bedriegelijk
55 beduiden 33, 81 beduusd 87 beek 130 v. beeld 31
beeldjeskoop 191, 231
| |
| |
beeltenis 55, 212 been 79,
125 beer 66 Beertgin 229 beet (‘biet’) 5 beet
(: bijten) 13, 130, 204 beevaart 36 begaafd 161 begeerte 109,
235 begeren 67, 77 begien 244 beginnen 11, 28, 194 244
begost(e) 28, 304 begrafenis 55, 212 behagel 115 behagelijk
55 behendig 42, 206 behoef 115 behoeven 115 behoren
115 beide 38, 76, 154 beieren 237 beitsen 76, 237 beken 47,
81 bekentenis 212 bekkeneel 80, 316 bekwaam 13, 44 Bel (Van
der) 43 belanden 41, 47 belangstellend 192 belemmeren 41,
237 belendend 42, 47 belevenis 212 belgen 167 België
222 believen 115 belle 42 beloven 115 belt 52 beluiken
108 belijden 40, 167 belijdenis 55, 212 ben (znw.) 50
bendenaar 216 bendenier 216 beneden 34, 38 beners 214
bengel 227 Benno 132 berde 70 bereid(s) 76, 241 bereik
205 berg 68 v. -berga 122 bergen 10 berk 66 berm
68 bernen: zie branden
Bernhard 219 beroerling 209
beroerte 235 berooid 97 berrie 59 -bert 71 berucht 100
bes 42 beschaafd 149 beschermen 66 beschroomd 160 beseffen
56, 163, 167, 244 beseven 159 besme(u)ren 49 bespyden 91
besrijven 99 best 42, 152 bestemoe(de)r 38, 185 bestendig
42 bestevaar 38 bestje 182 bestuurder 65 bet, bet- 241
beten 163 beter 42, 152 beteun 265 betten 41, 58 Betuwe
268 betijen 21 beugel 43, 228 beuk 45 beukel 227 beul
33, 227 beuling 35 beuren: zie gebeuren
beurt 115,
235 beus: zie boos
bevelen 22, 166 beven 164, 238
bever 18 bevolken 194 bevrijden 40 bewaarder 65 bewegen
18 beweren 45 bewusteloos 198 bewijs 205 bezem 49, 55, 60,
203 bezoek 205 bezoldigen 72 bezweet 160 bibberen 238
bibliothekaresse 220 bidden 12, 58, 163, 173 biecht 101, 202,
244 bieden 4, 8, 10, 34, 57, 82, biertje 231 biet 5
bietebauw 91 big 262 bil 43 Bil (Van der) 43 bilk 108
binden 3, 4, 10, 13, 18, 54, 169 binnen 115, 242, 244 binnenskamers
242 bint: 54, 115
| |
| |
bisdom 182 bisschop 30
bitter 59, 203 blaar 33, 59 blaaskaken 192 blad 39 v., 126
v. bladder 33, 59, 103 Bladelin 226 bladeren (w.w.) 126,
237 blaecogen 193 blaeuverdfe 181 blank 43 Blankaert
(-aart) 219 blaubloeme 185 blauw 62 v., 150, 194 blauwbes
185 blauwoog 188 blauwoogde 181 blauwtje 149, 231 blazen 5,
45 blei 77 bleu 46 blevelinck 208 blieven 115 bliksem
195 blind 151 v. blindeman 185 blinken 43 blode 41, 46,
152 bloedbevlekt 192 bloeddruk 58 bloeden 37 bloedig 39,
206 bloei 205 bloeibaar 200 bloeien 83, 97, 163 bloem 7,
29, 203 Bloemardinne 323 bloesem 55, 203 blok 94, 109, 115
Blokzijl 111 blo(o)s 205 blootshoofds 151 blouwen 63, 166
bluisteren 90 blussen 50, 115, 244 blij 33, 152 Blijfhier
190 blijven 115 Bo (De) 37 bobbel 94 bochel 55, 228
bocht 202 bochtjachten 192 bod 94 bode 36, 114, 124, 131 v.,
213 Bode 36 bodem 34, 38, 39 bodemerij 38 boedel 33,
38 boei 124 boek 6, 18, 45, 83 boek(e)- 185 Boekel 35
Boekelo 260 Boekenoogen 260 Boekenrode 260 boekerij 126,
222 Boekhout 82 boekvink 45 boekweit 6, 45 boel: zie
boedel
boender 65 boer 85, 115, 278 -boer 196
boerderij 65 boeren- 111 boert(ig) 54 boes 27 boete
205 boezelaar 85 bof 94 Boidekin 226 bok 94 bokking
209 boksen 98 bombarie 116 bomschuit 37 bond 13
bongerd 29, 182 Bonikajen 230 Bontekoe 185 Boode 37
boodschap 99 boog 13 boom 124 boor 66 boord 69, 182
boorling 208 boos 46, 99 boosdoener 65 boosselbane 186
booswicht 179 bootsen 240 bootsmaat 182 Booy (De) 35 bord
69 Borselen 70 borst 70 borstel 69 Bosboom 98
Bosschaerdinne 323 bot 94 boter 44, 60 Boterzande 72 botje
48 botmuil 189 boud 54, 72 Boudewijnskerke 73 bout 72
bouwen 63 boven 115, 242 Boydens 73 braadvogel 95 braak
13 braden 35, 37, 39 brand 102
| |
| |
branden 71,
112 -brecht 71 breed 34, 75 breedgeschouderd 181 breeuwen
63 breien 33, 77 brein 77 breken 11, 43, 166 breker
214 brekespel 190 v. brengen 4, 29, 113, 168 bretel 313
breuk 43 Breukelen 46 brief 5, 82 Brigdamme 52 Brigghe
(V.d.) 52 bril 116 brillehuis 184 Brodherin 226 broeder 6,
17, 18, 35, 38, 46 v., 57, 89, 124, 194 broedermoord 38
broeck-moerasch 188 broeien 34 broeken 85 broes 85 brok
94 brommes 125, 158 bron 71 bronst 203 brood 37, 39,
79 broos 99 brouwen (bier) 63, 167 brouwen (r) 62 brug 43,
51 v., 101, 129 Brugge 263 Bruggeling 208 (Ten) Bruggencate
44 Bruggenege 234 bruidegom 4, 18, 124 bruikbaar 309
bruiken 113, 116 bruiloft 100 bruin 90 (De) Bruin(e) 149
bruinvelde 181 brunet 319 Bruoderchin 82 Brussel 285 bruur
46 brij 62 buffet 264 bui 90 buigen 13, 19, 55, 81
buik 278 Buiksloot 85 buil 33 buitelen 90 buiten 75, 115,
242 buitenstaander 65 bukken 19, 239 buks 98 buksboom
98 Bulgarije 221 bult 52 bun 50 bundel 94, 227 bunder
65 bunzing 102, 209 burcht 100 burgemeester 111 burger 195,
215 burger- 111 burgeres 234 burgerman 111, 187 bus 99
bussel 227 buten 75 buulruggede 181 buur 85, 115 buurt 115,
195, 245 bij (znw.) 91 bij (voorz.) 244 bijdehand 54, 180
bijdrage 129 bijkans 241 bijker 317 Bijlmermeer 28
Bijlok(k)e 108 bijslaap 191 bijt 207 bijten 3, 7 v., 9, 13, 59,
92 Byvanck 56 bijzit 191 bijzonder 92, 116
C zie K
D
-d 202 -d- (invoeging 65 daad 5, 129, 130, 202
(van)daag 122 daagje 30, 231 daags 241 (des) daags 122
daak: zie deek
-daal 123 daalder 65 daar 242
dadelijk 55 daesbollen 193 dag 57, 117, 121 v., 126, 127, 131
dag(e-) 184 dagelijks 43, 199 dageraad 127, 184 dagje 31,
231 dagjesmensen 231 dagloon 184 dak 41 dal 31, 42,
125 damhert 187 damp 41 -danig 160 dank 41
| |
| |
danslust 186 darm 68 darscen 68 dartel 204
das 98 Datnesta 80 datte 136 dauw 80 dazen 46 de 145
v. -de 54, 112, 235 -de (uit -ōdi) 181 Dedel
149 deek 58, 96 deel ‘dorsvloer’ 58 deel
‘gedeelte’ 75 Deelen 273 deelnemend 192 deemoed 81,
179 deemster 203 deerne 81 deftig 46, 100, 205 degene
147 -dei 77 Deil 273 deken 41 dekenier 216 dekken
41 deksel 73 delen 76 delling 42 deluw 64 delve
50 delven 10 dempen 41 den 42 Denderbelle 42
Denderleeuw 62 denken, 4, 29, 41 57, 113 derde 70, 155 Derks
50 derrie 59 dertien 70, 153, 187 dertig 70, 153 derven 68,
71 -derij 222 deskundig 146 deste: zie te
deugen
175 deugniet 190 deur 18, 43 deurwaarder 67 deuvik 19
Deventenaar 215 dewelke 148 (Den) Deyl 273 deze 49, 146
dezelve 147 dicht 29 dichte 240 die (aanw. vnw.) 142, 146
v.v. die (betr. vnw.) 148 Die 32 Diederik 29 dief 57
diefhanger 184 diefstal 188 dienaar 124, 214 diender 65
dienst 203 diensvolgens 146 dientengevolge 146 diepte 128,
235 dier(baar) 81 diets 81 Diets 81 dievegge 218
Dieweg 191 diggel 251 dikbuik 188 dikwijls 241 ding 6, 101,
127 Dipene 32 Dirk 29, 182 Dirks 50 Dirkzwager 187
ditte 136 doch 54, 94 doch (geb. w.) 170 dochter 97, 194
Doda 132 dodder 59 Dodelin 226 doedel 86 doek 61, 126
doelwit 149 doem 29, 203 doemen 29 doen 18, 166, 173, 177,
188 doeniet 190 doetje 86 Doevejaen 229 doezelig 85
dof 94 doffer 85, 278 dol 94, 204 dom 56, 60, 94 -dom 201,
203 domineese 220 dommekracht 29, 85 donder 65 donderdag
184 donker 203 v. dons 27 dood (znw.) 211 dood (bvnw.) 38
v., 159, 203 dood- 196 doodsbleek 192 dooien 63 dooier 34,
37, 59 door 44, 98 doorn 69 doorzicht 109 doorzien 109
dop 19
| |
| |
dor 59 dorp 58, 71 dorpel 71 dorsen
70, 167 dorst 57, 69, 203 Dotnest(a) 81 douwen 84 draad
39 draaien 96 dracht 202 drachtig 42 dragen 6, 12, 42,
57 drapenier 216 -drecht 71 dreigen 75 drempel 71
drenken 13, 163, 169 drentelen 55 dribbelen 238 drie 17, 34, 17,
154 driebochelde 181 driehoek 181 driehoekede 181 driest
91 drievoet 58, 188 driewield 181 drift 202 dringen 3, 6,
22, 166 drinkelbier 185 drinken 3, 13, 168 droefenis 55,
212 droesem 195 drogeldoec 186 Droghebeker 189 dronk
13 dronken 160 droom 310 drop 94 drossaard 45, 219
druiloren 192 druipen 81 druipstaartend 193 druiven 89 druk
94, 204 druppel 227 druppen 94 du 17, 85, 137 v.
dubbelhartig 181 duf 94 duiken 81 duim 30 Duinrel 59
duist 27 duister 203 duit 90 Duits 81, 149 duivel 81, 87,
227 Duivendrecht 85 Duivenee 31 duiverik 227 duizend 55,
87, 90, 155, 182 dukeldam 186 (Van) Dulven 50 dun 4, 43, 51 v.,
59, 152 dunken 7, 29, 43, 51 v., 113 duren 84 durfal 191
Durks 50 durven 175 dus 95 dusdanig 160 duufhuus 184
duur 81 duur (znw.) 204 v. duwen 63, 84 dwaas 149 dwaen 21,
77, 170 dwars 67 v., 241 dweil 77, 228 dwepen 45 dwerg
68 dwingeland 186, 189 Dwingelo 311 dwingen 61 dij 40, 91,
98 -dij 222 dijen: zie gedijen
dijn 143
E
E(e), -ee 31 e (e en ä) 41 v. -e (nom.
agent.) 195, 213, (vnw.) 141 -e (vrouwel. achterv.) 208 -e (abstr.)
129, 235 -e (bijw.) 240 echt 182, 225 ed- 224 Edam 31
Ede 40 ede- 224 -ede 112, 235 edel 38, 43 edeling 207
edelman 185 Edelswid 27 edericken 224 edwijt 224 eed
75 eek(hoorn) 76 -eel 212 één 7, 154 een 74,
148, 154 eender 65 eendvogel 187 eens 241 eensloefs
100 (op zijn) eentje 231 eenvoud 181 eenvoudig 110, 207 eer
(znw.) 75 eer (bijw.) 241 eerbied(ig) 181, 206 eerste 155
| |
| |
eetlust 184 eeuw 7, 61 effen 55 effer 182 ega
179 -ege 218, 234 egel 55, 77, 227 Egelmundus 77 -egge
218 Egiptenaerster 216 ei 77, 126 -ei 218 ei(er)- 126 v.,
185 eigen 75, 149, 203 eigenares 220 eigengereid 76 eik 75
v. eikel 227 eiland 63 Eilbode 77, 132 eimaat 326
einde 77, 124, 129 eindelijk 55 -ekijn 225 v. el 1, 42 el
(znw.) 127, 227 v. -el (bvnw.) 203 -el- 186 -elaar 215 elde
42, 235 elders 1, 42, 65, 241, 242 -elen (w.w.) 237 -eles
74 elf 29, 154, 182 Elfhond 155 elger 78, 182 -elig
204 -eling 208 -elis 74 elk 64 elkaar: zie
ander
-elken 228 -elkijn 228 Ellekijn 229 ellende
42, 128 Elletiaen 229 els 123 Elspeet 42, 122 eluw 64
elver 74 -em 137 -en 114, 120, 123, 124 -en (stoff. bvnw.)
226 -enaar 214 endel- 77, 186 enede 234 eng, 42, 152
engel 227 Engelsuit 27 -enier 216 Eninga 207 -enist
219 enkeling 208 enkelvoudig 38 -ens 125 enter 182
Enumatil 58 er 143 er- 223 v. -er (znw.) 65, 124, 127, 197, 213,
215, 219 -er (bvnw.) 203 er, 'r (vnw.) 143, 144 erbarmen
224 -erd 124, 218 v. -éren 197 -eren 237 -eres(se)
220 erf 18, 42 erfenis 55 erg 68 v. ergens 241 ergeren
237 erien 59, 163 -erig 206 -erigge 218 -erik 227
-erinne 233 -erisse 220 erkennen 223 erkentelijk 199
Erniga- 123 ernst 67, 203 -ernij 222 erre: zie arre
-érse 220 erselmaent 186 erve (m.) 133 erve (onz.) 19,
127 -erij 66, 220 v. es 42 -es 220 -es (pl.) 125 esp
42 -et 315 et- 54, 224 eten 2, 5, 17 eter 214 etgras
224 etgroen 224 -etje 229 v. etmaal 224 etsen 240
etter 60, 78 eunjer 102 euvel 43, 50 evangelisch 101 even
55 evenknie 155 evenmatig 206 Everdei 77 Evinaccar 122
Ezinge 27
F
fakkel 56, 60, 228 fat 57, 106
| |
| |
fatsoen(de)lijk 65 feestelijc 200 fekken 226 fel 57 -felda
122 femelen 57 fertomme 55 fidibus 57 fielt 57 Fifta
100 Fikerdey 77 fiks 57 finen 168 Firents 122 fitten
57 flab 57 fladderen 57 flakkeren 56, 237 flanel 313
Flaniasfelda 41 flappen 57 flapuit 190 Flaswereda 98 flauw
57 flenteloos 198 flessier 215 flets 57 fliering 46
flikflooien 57, 78, 97 flikken 57 flikkeren 56 flink 57
flodderen 57 floep 57 floers 57 flonkeren 57 fluisteren
57 fluit 90 fluiten 167 fluks 57 Flupper 214 fluweel
57 fniezen 57 fnuiken 57 foedraal 57 foefje 57 foei
57 foezel 57 fokke(mast) 56 Fokshol 98 folteren 57, 72
fooi 57 foppen 57 forel 57 fors 57 Foykiaen 229 fraai
57 fratsen 57 Frenner 214 fretboor 188 freule 57
Fries(land) 5, 57 Frings 102 fris 57, 70 frisingia 99, 102,
208 frommelen 56 fronsen 57 Frordes- 122 fruit 57, 90
fuik 57 fut 57
G
-ga 63, 81 gaaf 13, 44 gaan 177 v. gaanderij 65,
222 (een uur) gaans 158 gaar 64 gaar (bijw.) 241 gaard
67 gaardenier 216 gaarne 67, 159, 240 ghaerste 68 gaast
78 Gaasterland 78 gadergoet 189 Gaderpenninc 189 gadeslaan
36 gadoot 185 gaffel 55 Galghille 52 galm 203
Gamelkoorn 60 gammel 60 gans 27 v. ganze- 184 ganzerik
227 gard 67 Garegoed 190 garstig 67 gast 1, 17, 18, 42, 130
v. (De) Gast 79 gat 126 gatepetiel 79 gauw 45, 63 gave
128 gavel 245 ge: zie gij
ge- 115, 159 v.v., 244 v.
gebeteren 159 gebeuren 43, 115, 163 gebeurtenis 212 gebieden
38 gebiedster 234 gebladerte 126 geboorte 195 geboren 18,
167 gebrekkig 206 gebroeders 159 gebuur 86, 245 gedachte
29 gedegen 167 geduld 43, 131 geduldig 115 gedregen
159
| |
| |
gedwee 33, 45 gedwegen 159 gedijen 21,
167 geel 19, 64, 194 ge(h)eel 115 geelpelde 181 geeltje
149 geen 149, 154 geëngageerd 101 geer 78
Geertruidenberg 132 geest (grond) 78 geeuwen 62 geeuwhonger
45 gegeten 160 gegloofd 160 gehaard 160 gehalte 72
geheel 115 geheim 75 gehengen 41 gehoorzaamheid 36 gehucht
99, 195, 245 -geid 201 geil 75, 204 geit 7, 18, 74 gek
149 gelag 41 gelden 72 Gelderland 187 geldindas 101, 124,
208 Geldrop 71 (te) gelegener (tijd) 152 geles 282 gelid
126 gelieve 170 gelling 208 v. geloven 115 gelovig 196
geluk 43 gelukzalig 236 gelijken 167 gelijkenis 316
gemachte 42 gemak 30 gemanteld 160 gemaskerd 160 gemeen 7,
115 gemeente 124 gemelijk 245 gemoed 126, 245 genade 34,
36, 45, 114 genaken 239 gene 49, 101, 147 Genemuiden 111
generen 23, 41, 59, 163 245 geneugte 46 genezen 22, 169, 245
genieten 13 genoeg 46, 84, 100, 241, 245 genoegen 46 genoot 13,
245 genot 13, 94 genster 77 gent 147, 150 gerechtigheid
36 gereed 76 gerfschaaf 64 gerief 91 geronnen 244
gerst 67 gerucht 29, 100 gerwen 64 gescepen 159 geschieden
31, 40, 167 geschiedenis 55, 212 gésel 55 gesellede
234 geslacht 42 gesmieden 46, 261 gespikkeld 160 gestadig:
zie stadig
gestalte 73 gestreept 160 getal 30 getouw
245 getuige 132 getuigen 115 getij 33, 115 geur 101
geusnege 234 gevaar 45 gevangenis 212 gevel 270 geven 2,
12, 130, 170 gevest 42 gevlegen 159 gewaad 45, 245 gewagen
22, 167 geweld 42 v., 72, 131 gewelf 50 gewezen 167, 177
gewicht 202 gewikst 98 gewis: zie wis
gewricht 71,
99 gewrocht 71 gewijsde 167 gezag 41 gezant 112, 167
gezeggen 159 gezel 42, 245 gezin 3, 245 gezond 115 gezwind
27 Ghisikaen 230 -gie(n) 229 giek 91 Gielen 226 gier
(vogel) 91 gier (mestvocht) 96, 101 gierig 206 gieten 13
gift 3, 99, 202 gilf 64 gillen 93
| |
| |
ginder 55, 102,
242 ginds 101, 147 ginter 55 gist 93, 101 gisteren 93, 102,
242 glad 30 glans 205 glarieogen 193 gloed 202 gloeien
83 gluren 84 glijbaan 39, 185 gnorren 102 -go 63, 81
Gocelinus 226 God, god 38 god(e)- 191 v. godmens 188
godsbaarsege 218 godsdienst 180 godsvrucht 71 goed 34 v.v., 36,
38, 84, 149 goed (znw.) 126 -goed 196 goedaardig 219 (De)
Goede 149 Goedewaagen 185 goedje 227 goedsmoeds 151
goegemeent 39 goelijk 35, 39 goeloos 198 (De) Goeshoek 27
Goesvoorde 27 goevrouw 39 golf 273 Gooi 62 gooien 63
Goorecht 63 goospenning 38, 122 goot 13, 44, 74 gors 71
gordel 69, 228 gording 47 gort 70, 94 Gothemia- 122 goud
43, 72 Gouda 72 gouden 35, 43, 115 goudpelde 181 gouw
62 gouwe 33 gouwenaar 33 graaf 132 graag 5, 33, 39,
206 graat 54 gracht 99 Graft 100 graje(n) 115 graken
96, 239 gram 71 gras 71 grauw 62, 149, 194 graven 19,
42 ('s) Gravenhage 132, 184 grebbe 42 greppel 19, 52, 228
Griek 5 Griekenland 187 grienen 91 v. grietenij 222
griezelen 91 v. grif 115 Grifningas 124 Grift 99 groei
205 groeien 83 groen 44, 149, 203 Groeneboom 185 groezelig
85 grof 54 (De) Groot(e) 149 groothandel 185 Groothoefde
189 Grootjan 179 grootje 48, 149, 231 grootmeester 185
grootvader 179, 185 grotendeels 151 grout 80 grut 43, 70
gruwelijk 63 gruwen 63 gruzelementen 87 grijnzen 239
grijsaard 219 grijshaerde 181 gulden 43, 127, 149 gunnen 115,
175, 245 gunst 203 gunt 147, 150 Gusten 226 guur: zie
onguur
gij 101, 136 v.v., 139 gijzelaar 227 Gijzenrooi
36
H
haag 42, 77 (Den) Haag 146 haegh- 191 haal 78,
204 haalin 190 haalover 190 Haamstede 78 haan 13, 14, 17,
42, 113, 132, 237 haar (vnw.) 49, 67, 142 v. haard 67 v.
Haarlemmerliede 79 Haarlemmermeer 111 Haastrecht 71 haat
204 haatdij 222 haatje 28
| |
| |
haats 210
haerplucken 193 haft 100 -haft 225 -haftig 100, 225
Hageling 208 Hagenaar 215 hakhout 186 half 42 halfje
149 halfsleten (-wassen) 160 halm 130 hals 41 halt 72
halte 72 hancdief 189 Hancsame 288 hand 42, 102 handel
204 hangen 4, 22, 41 hangop 190 Hanneke 227 Hannekijn
230 Hannetje 230 Hanriaaccara 41 hanteren 197 hard 67
hardhandig 110 haring 44, 209 harp 68 harst 67 hart 67 v.,
129, 133 hartjesdag 231 hartsnijdend 192 hartstochtelijk
109 hartsvanger 67 hate- 190 Hateling 207 v. Havelte
44 havezate 44 hazelaar 215 (De) Hazelare 215 he (vnw.) 141
v. hebben 113, 164, 174 hechten 99 heden 242 hedendaags
211 heeft 100, 174 heel 114 v., 204 heem 75 Heemstede 76,
78 heen 242 heer 132, 149, 153 heer (‘leger’) 42,
127 ('s) Heerenberg 133 heerlijk 149 heerschappij 221 v.
heersen 239 heet 13, 59 heffen 10, 12, 17, 41, 56, 59, 159, 163
heft 100 heftig 100 heg 42 hei(de) 33, 38, 75 -heid 77,
115, 183, 200 Heiland 75, 133 heilig 75, 98 Heiligerlee 62,
152 heiligmaker 62 heilzaam 110, 310 heimelijk 75 heimwee
76 heinde 77, 115 heining 77 Heintje 229 heirleger 188
heks 98 hel (znw.) 42, 129 Hel 52 held 31 helder 65
heldhaftig 225 helen (genezen) 76 helen (‘verbergen’)
167 helft 42 v., 99, 131 helm 203 helpen 3, 4, 10, 11, 113
hemd 124 hemel 60 hemeling 208 hemelsblauw 192 hemelsbreed
192 hen (znw.) 42, 233 hen (vnw.) zie hun
Hendrik 65
Hendrikje 231 Henegouwen 62 hengel 41, 228 hengsel 41, 73
hennen 226 her- 223 v. herder 66, 195, 213 hereboer 188
Heregracht 111 heren- 111, 184 herinneren 224, 237 herkauwen
224 herkennen 223 herkomst 224 hermoes 64 hers(ch) 210
hersens 66 herrie 116 hert 67 hertebeest 182, 187 Hertekian
229 hertog 23, 42, 131, 132, 213 ('s) Hertogenbosch 132
Hesseling (-k) 56, 208 het: zie de
heten 5, 79, 156, 165,
167 heug 130 heup 43 heur 49 heus 43, 210 heuvel 43,
55
| |
| |
hevel 228 hide 45, 82, 88 hiel 46 hier 5,
242 hierlantsc 181 hikken 19, 239 (Den) Hil 52, 124
Hildebrand 188 Himpe 51 v. hitsen 240, 321 hitte 13, 59
Hludowicus 97 Hobbelrade 36 hocht 99 hoe 17, 61 hoecster
217 hoed 14, 19, 34, 37 hoede 36 hoedemaker 36 hoekijn
226 hoen 13, 14, 126 hoesten 61 hoesteproesten 192 hoeve
114 hoeven: zie: behoeven
hof 43 hogeschool 111, 179 v,,
185 hok 104 hol 30, 58 Holiërhoeks 79 hommel 227
homp 51 hond 94, 102 hondebaantje 191 honderd 4, 17, 102, 155,
182 hondeweer 191 hondgeld 155 Hondsbos 155 hondsdagen
184 Hongarije 221 honger 7 hongersnood 184 hontvoeder
184 hoofd 98, 99 hoofdbrekens 158 hoofs 43, 100, 210 hoog
79, 97, 150 hoogaltaar 185 hoogde 235 Hoogelandster 319
Hooghart 189 hooghartig 188 Hoogkerk 179, 185 hoogleraar
185 Hoogstratenaar 215 hooi 63 Hooilede 79 hoorder 65
hoorn 17, 69 Hoorn 69 Hoornbrug 52 horen 172
horentjesgulden 231 horken 239 -horn 69 hortsik 101 hossen
239 hotel 124, 317 hotsen 239 hou 33, 43, 72 houden 5, 33,
35 v., 72, 165 hout (bvnw.) 72 hout(en) 43, 72 houwen 80
Houwescilt 189 hovaardig 98 Hrambertus 97 Hrochas- 122
huffel (van) 55 Hugetgin 229 Hughelin 226 hui 61, 90
huichelen 98 huilebalk 186 huis 74, 83, 90, 98, 104, 122 huisje
229 huisjesmelker 231 huisplaag 191 huissleutel 58 Huizinga
101 hul 51 v. hulde 43, 72, 128, 235 hullen 43 hulpacte
182 Humas 124 hun (vnw.) 50, 142, 144 huppels 210 huren
84 hutseklutsen 192 huurder 65 huussitten 191 huvetter
36 huwelijk 200 huwen 62 hij (znw.) 62 hij (vnw.) 6, 92,
141 hijgen 19 hyrlant 45, 88
I
-iaen 229 ideaaltoestand 185 Ie (-ie) (znw.) 31 ie
= ui, uu 82 ie (bijw.) 62, 241 -ie (voornw.) 138, 142 -ie
(achterv.) 40, 221 -ie (dimin.) 230 -ië (achterv,) 221
ieder 91, 148 iedereen 148 (een) iegelijk 91, 148 iel 91
iemand 148 iep 91
| |
| |
ier 96 -ier 124, 215 v.
iets 146, 149, 182, 236 ieveren 91 -ig 110, 115, 205 v. -igen
207 -igge 218 -igheid 201 ik 135 v. -ik 226 -iken
239 imker 314 immer 29, 60, 182 immers 241 Impe 51 v.
-in 233 inbeslagneming 181 indien 146 indruk 205 -ing 207
v. -inge 207 -ingen 207 Ingenhousz 102 ingewanden 54
-ink 56 v., 207 inkeer 205 -inne 233 innen 237 invoer
205 inwendig 41 inzonderheid 201 is 2, 93, 177 -isch 210
v. Islo 63 isme 183 Israël(it)isch 210 -ist 219
Italië 222
J
jaar 5, 125 v. jaarlijks 200 -jaen 229 jagen
167 jammer 29, 60 Janbaas 187 Janmaat 187 Janneef 187
Janneman 187 je: zie jij
-je 229 v.v. jegenode 211
jegens 102, 241 jelui: zie jullie
-jen 229 -jes 231
jeuken 43 jicht 101 Jodenrijtje 221 joelen 85 jokkebrok
186 Jonckbloet 56 jong 7, 55, 94, 149, 207 jongeluispartij
307 jongen 132, 149 jonker 56, 182 jonkman 185 jonkvrouw
95, 107, 185 Jood 44 jou 84, 136 v.v. juffer: zie
juffrouw
juffrouw 94, 107, 182 juk 4, 19, 95, 125 jullie
81, 116, 137 v. Jupiter 68 jij 136 v.v.
K
K- (ww.) 239 ka (kaai) 40 ka (kauw) 62 Kaag 81
kaal 64 kaalkop 188 kaam 46 kaan 123 kaarde 67 kaartje
182 kaas 45, 99 kaatsen 240 kachel 98, 182 kachel
(‘veulen’) 100 -kajen 230 kalf 126 kalfsvel 185
kalven 272 Kalverstraat 126 kam 42, 56, 60 kamenier 216
kammen 42, 164 kamp 42 kampen 42 kaneelkleurd 181 kantelen
238 kapel 182 kapen 81 kapoets (muts) 86 kaproen 86
kar 67 karn 67 karnde 181 carneel 317 Karolingen 207
karper 68, 73 Karspel, -karspel 67 kartelen 70 karwei 40
kastrol 99 kastijden 40 (Ten) Kate 44 kauw 62 kavelen
272 -ke 225 v. Keeg 80 Keegstra 80 keer 205 Keesom
187 kegel 77 keilen 77
| |
| |
kelder 65 Kelder
213 ke(e)lc 30 Keller 213 kellner 213 kempe 133, 213
Kempe 213 kemphaan 42 -ken (verkleinw.) 225 v. -ken (w.w.)
239 kennen 41, 112 kennis 212 -kens 231 kenteren 238
-ker 317 kerel 227 keren 59, 75 kerk 66, 113 kerker 68
v. kerks 210 kermen 68 v. kern 67 (De) Kerselare 215
kersouwe 33 kerspel 67 kerstenen 70 Kerst(mis) 70, 177
kersvers 188 kervel 73, 228 kerven 68, 167 ketsen 240, 325
ketting 195 keuken 43 Keulen 43 keur 23, 43 keuter(boer)
44 keuvel 43 keuvelen 49 keuvelens 124 keuze 24 kevel
49 kevie 63 Childela 227 Christus 70 -kiaen 229
kibbelen 238 kiekeboe 91 kiekkas(t) 91 kiekkiek 91 kielen
238 kiem 91, 203 kiem (‘schimmel’) 46 kiemen
163 kiep 278 kies (znw.) 47 kies (vnw.) 81 kiezen 21, 23,
43 kikelen 237 kikvors 70 kil 43, 93, 159, 204 kin 19,
59 -kin 225 v.v. kind 28, 126, 159 kinder- 125, 185 (van)
kindsbeen (af) 125, 185 kindsheid 201 kinnebak 132 kip 125
kittelen 238 -kje 56 klacht 195 kladdei 218 klagens
(hebben) 158 klam 56 klank 55 Klapdermarop 190 klappei
218 klapper 214 klappertanden 193 klapwieken 193 klauw
62 klaver 78 kleed 126 v. klei 77 klein 75, 203 Klein
149 kleinood 127, 211 kleinzen 239 Clemin 233 klepel
228 kleur 116 kleurde 181 kliemen 91 klier 40 klieven
167 klijster 47 klimmen 169 klimop 190 kling 102
klinkklank 14 klis 57 klit 57 kloen 64, 73 kloet 85
kloeze 55 klok 94 klokjeswinde 231 klontje 48 klop 205
klopper 214 kloven 163 klovenier 73, 216 klucht 100, 202
kluft 100 kluister 7 kluiven 167 kluwen 54, 226
knarsetanden 193 knecht 125 kneden 167 kneep 13 knekel
50 kneuig 216 knie 19, 91 knielen 325 knielsvat 79
kniezen 91 knipogen 193
| |
| |
knoedel 86 knoest 85
knoet 86 knokkel 227 knol 94 knopen 29, 100, 113
cnoppeldoec 186 knuffelen 94 knul 94 knuppel 51 v. knijpen
13 kobalt 72 Koben 226 kobold 72 koe 119, 131 koebeest
187 koegel 45 koeien 131 koekebakker 191 koekje 83
koel 159, 204 koeltje 149, 231 Koenraad 188 koep 85 coeren
279 koerier 216 koeteren 85 koeze 279 kogel 43 kok
124 Kokkengen 102 Koksijde 32 kolder 65 Colmschate 44
comedie 222 komen 5, 11, 29 komst 203 Kom-te-bed 190
komijne 181 kond 159 koning 44, 55, 207 koningin 233
koningin-moeder 188 koningskroon 180, 184 koninklijk 55 v.
koninkrijk 56 Koog 80 kooi 63 kooiker 317 Coopal 191
koopman 195, 311 koopvaardij 65 koor 58 koord 69 koorts
69 (De) Kooijen 125 kopen 29, 79, 100, 113 copenschap 313
koper (nom. ag.) 195 koper (stofn.) 60 koppespinder: zie
spinder
kop-zonder-kies 189 korf 94 korrel 227 korst
70 Korteweg 185 Korthals 189 Kortmuller 179 kortoren
192 Cortsteert 189 kortvlerken 193 kortvlogelen 193 korzel
203 kossaard 195 kossem 58 cost(e) 28, 307 kosterse 220,
234 Costijn 226 kou(de) 33, 35, 128 235 koud 42, 72, 159,
203 Couke-bac 191 koukleum 39 kous 124 kouter 72 kouw
63 Kouwenhoven 73 Coxyde 32 kraai 40, 97 kraaien 96
Kraailo 281 kraal 116 krabbekat 186 kracht 42, 99, 129, 130
krachtig 42 Kralo 284 Kramer 45 krank 41 krant 116
krassen 240 Krawinkel 97 kreen 45, 47, 203 kregel 77, 204
krek 116 krekel 227 Kremer 45 kreng 102 krenken 41
krent 116 Crepelfliet 50 Kreukniet 190 kreunen 46 kreupel
43, 50, 203 kribsch 210 kriek 5 krieken 97 Criekenpit
52 kriezelen 91 krimpen 170 Krings 102 krinzen 101
criseltanden 195 kristal 70 Kristoffel 70 krocht 100 kroes
59, 85 Kroeskop 189 krombient 181 Crombrugge 52, 97
| |
| |
Krommenie 32 kromrugde 181 kroniek 71 kroon 7,
116 kroontjespen 231 kroot 116 cruceldach 186 kruid 54,
126 kruien 167 kruier 33 kruim 7 kruimel 227 kruin
7 kruipen 81 kruis 122 kruisbes 59, 85 Kruisinga 101
kruit 54 kruiwagen 39, 186 kruizemunt 50, 85 kruk 51 v.
krul 59 krijgshaftig 225 krijt 5 kuchen 98 kudde 129
kuieren 33, 90 kuiken 81, 226 kuil (‘visnet’) 33
kuip 86 kuis 81 kuit 81 kunde 235 kunne 43, 113, 127
kunnen 28, 51, 175 kunst 94, 203 kurketrekker 214 (te) kust 4,
19, 211 kut 61 kuur 84 Cuwaert 85 Kuyvenboven 73 kwaad
34, 37 v. 97, 149 Quadbrigge 52 Quadenuese 189 Kwadijk 39
Quaetjonghe(n) 132 kwajongen 39 kwakkel 227 kwalijk 35, 39
kwartel 227 kween 13, 123 kweern 67 kwelen 33, 238
kwetteren 238 quickenoot 185 kwik 19, 61 Quistecorn 190
quistegoet 189 Kwistgoed 190 kwijten 168 Kijkduin 190
kijk-in-de-pot 190 Kijk in de Vecht 190 Kijkover 190 Kijkuit
190 -kijn 225 v. kijves 125, 158
L
-l 203, 227 la(de) 37 laag 45 laaie 80, 97
-laar 215 laars 37, 69, 182 laat 13 laatje 48 laatst 42,
153 labbei 218 labbermulen 193 lach (geb, w,) 170 lachebek
186 lachen 22, 42, 97, 163 167 ladder 60, 78 lade: zie
la
laden 35, 37, 39, 167 lafenis 55, 212 -lage 129
lam (znw.) 56, 60, 126 lam (bvnw.) 31, 41 Lammekin 226 Lampoot
189 lamzalig 236 land 41 Landen 233 landenaar 214
landerij 126 landman 185 landouw: zie ouw
Landrep 71
landsheer 180 landsman 185 lang 1, 41, 55, 113 lange 240
Lange Water 43 Langhebene 189 Langlijf 189 langs 241
langzaam 56, 200 Lankhout 56 lankmoedig 56 lapjesdag 231
Lara(ha) 32 last 203 lasteraar 215 lat (bvnw.) 14, 30 laten
5, 13, 165 latje 48 Lattrop 71 lauw 62 Lecker 214 lede
79 (Huis ter) Lede 33 ledikant 116 -lee 62 leec 200
| |
| |
leed 149 leeftocht 186 leeg 33, 36, 39 Leeg-
45 leelijk 35, 39 leemte 41, 235 leen 75 leer
(‘leder’) 38 leer (‘ladder’) 33, 78 leer
(‘lering’) 75, 205 Leerdam 33 leeuw 62 -leeuw
62 Leeuwen 62 leeuwerik 62 leeuwehuid 184 leewater 39
leger 59 Leggelo 311 leggen 39, 41, 77, 163 v., 173 Legtse te
bedth 189 -lei 40 leiband 186 leiboom 39 leide 79
leiden 75, 163 Leidenaar 214 leider 38 Leidse (straat) 111
leidsel 182 leidsman 184 Leie 77 lek 30 lekken 19
lekker 203 lekkernij 222, 316 lekkertje 231 lelijk 35, 40
lemmen 226 lende 123 leng 41 lengen 41 lengte 41, 235
lenzen 101 leraar 214 lere, lering 205 lerp 37, 182 -les
74 lessen 50 lest 41, 153 letsel 41 letten 41 leugen
44 leunen 49 levensgroot 192 Leverooi 37 Leye zie
Leie
Leyens 77 lezen 22 lezig 205 lichaam 29
licht (znw.) 29 licht (niet donker) 29, 159, 203 licht (‘niet
zwaar’) 29 lichtekooi 311 lichte-schoy 191 lick 92
lid 39, 97 lied 126 liedboek 126 lieden 33, 39, 81 liefde
128, 235 liefelijk 55, 199 liefje 231 lieke 96 lier 91
Lierop 71 lierwange 188 lies 99 lieve- 190 (van) lieverlede
78 lievrouw 182 lift 100 liggen 12, 59, 101, 163 likdoorn
29 -liken 242 likken 19, 239 linde 28 -ling 194, 207
v. Linge 43 -linge 209 -lings 212, 241 linker- 152
linnen 29 lintworm 187 lip 19 -lis 74 lispen 60 list
202 v. litteken 29 lodderei 318 loeder 55, 265 loeften
286 loeme 277 loens 85 loer 85 loeren 85 loeres
86 Loet(e) 85 loeter 55, 265 Loevestein 76 logen 44
lollen 94 Lombardije 221 long 123 loochenen 55 loods
182 loof 79, 127 looien 63 loom 83 loos 99, 235 -loos
197 lootje 30 lopeljaer 186 lopen 4, 79, 82, 89, 165 loper
215 los (znw.) 98
| |
| |
Lotharingen 207 lotje 31
lotteren 59 Louweiaen 229 Louwmaand 63 lover 127 lucht 94,
99, 130 luchter (znw.) 29 luchter (bvnw.) 99 Ludikajen 230
lui (bvnw.) 84, 90 luid 39, 97, 159 luiden (znw.) zie
lieden
luiden (w.w.) 34, 38 luier 33, 84, 86 luieren
237 luifel 90 luiken 9, 81 Luikenaar 215 lukken 115
lullen 94 lummel 227 lus 50 lustelozer 198 luttel 51,
60 lij 40, 91 : lijcken 242 lijder 38 lijftocht 186
lijk 29 -lijk 55, 92, 110, 115, 198 v., 204 lijken 115 -lijks
241 -lijn 226 lijnde 28 lijnkoek 29
M
-m 203 maagd 30, 77 maan 5, 133 maanbeschenen
192 maand 5, 127, 133 maandag 184 maar 297 Maarsbergen
67 maarschalk 179, 233 maart 67 v., maas 99 maat (: meten)
13 maat (persoonsn.) 124 maatjespeer 28 maatschappij 222
macht 130, 202 machtig 42 made 96 magedijn 226, 228 mager
203 mak 30, 115 make 205 makkelijk 115 makker 115
Maldegem 73 mals 210 maluwe 64 man 42, 124, 133 Mandekiaen
229 mandje 48 mangel: zie amandel
manhaftig 225 mank
43 mannequin 232 Mannin 226 manshoog 192 manspersoon 184,
187 mare 5 mark 68 Markluiden 275 mars(kramer) 67 v.
martelaar 127, 215 martelen 67 Martens 270 Marijke-meu 187
Maso 63 mast (‘varkensvoer’) 41 -matig 206 matroos
124 Maurik 65 mazel 227 me: zie mij
mede: zie
mee
mede (znw.): zie made
medeburger 185
medeklinker 38 medelijden 38 medeplichtig 38 mee 36, 38, 54
meekrap 188 meel 64, 127 Meeldijk 33 Meelzwin 33 meer
(znw.) 42, 129 v. meer (bijw.) 240 meerder 65 meesmuilen 86
meesteres(se) 220, 234 meesterknecht 188 meesterse 220 meeuw
62 Megen- 77 meid 77 meid-huishoudster 188 Mein- 77
meineed 75 meisje 77, 228 mekaar: zie ander
mekel 60
Mekkelhorst 60 melm 203 meluw 64 men 133, 148 mender
42 mene, mening 205 menen 76 mennen 173 mens 28, 42, 98,
132, 149
| |
| |
meppen 240 merg 68 v. merk 68 v.
Merovingen 207 merren 59 merrie 59, 233 mes 182 mesten
41 met 54, 93 meten 13 meter 214 metgezel 185
metselaar 214 mettertijd 53 metworst 182 meu 46 meugebet
190, 240 meulen 44 middel- 34, 204 Middelburg 73 Middelie
32 middelmatig 206 middeltijt 186 midden 2, 18 middernacht
152, 185 miede: zie made
Mieldijk 33 mielen, mielre
96 Mientsloot 80 mier 81 Mieremet 310 miezelen 91
miezerig 91 Mille 226 min (znw.) 182 min (bijw.) 241 minder
59, 65 minnaar 214 minnelijk 65, 199 mis 244 mis- 18,
244 misdadig 109 misdadiger 215 mispel 228 mispelaar
215 (De) Mispelaere 215 misschien 182 misselijk 198, 244
modder 59 moe (znw.): zie mui
moe (bvnw.) 38, 152 moeder
34, 36, 133 v., 194 moedermaagd 188 moedig 39 moei 46, 125
moeien 83 moeite 124 moeizaam 313 Moenin 226 moer (moeder)
33, 38, 116 moer (water) 84 moerriool 38 moervos 38 moes
17 Moes(en)- 85 moeskoppen 85 moeten 29, 175 v. mogelijk
55 mogen 43 v., 175 v. Molecaten 44 molen 44 v. molenaar
213 v. molm 203 momboor 131 mond 27, 102 mondig 131
mondjesmaat 231 moord 4, 69 moordenaar 107, 214 Moordrecht
83 moot 78 (De) Mooy 149 mortel 69 motje 94 motregen
94 Mouring 315 mout 71 muegheveel 189 mug 51 mui
27 Muiden, -muiden 27, 57 Muiderpoort 111 Muieveld 28
muil(dier) 7, 187 muis 7 muisjes 231 mulder 65, 213 (-)
munt 50 munter 213 murmelen 238 murw 64 mus 94 muur
83 Muurling 208 mij 31, 136 v. Mijdrecht 71, 187 mijl
93 mijn 135, 143 mijt 5
N
-n- 203 -n (pluralisuitg.) 123 -n (adv.) 242 na
40 naald 5, 73 Naaldwijk 73 naam 30 naamhaftig 225
-naar 194, 214 Naarden 69 naarstig 67 nacht 1, 14, 17, 97
nachtegaal 203
| |
| |
('s) nachts 242 nachtschade 64
nachtwacht 191 nader 40 nadoen 180 naken 325 nakomer
124 -name 129 nar 67 nat 30, 42 natten 42 natuur
83 nauwelijks 200 nazomer 185 -nede 234 nederig 39
nederlaag 38 Nederland 38, 179 -nedinne 234 neef 134 neen
241 neer 38 neet 81 -nege 234 negen 155 negenoog
188 negentig 154 neigen 163 nek 97, 132 nemen 2, 4, 169
v.v. nerf 64, 68 Nerisca 35 nest 3, 123 net 127 netel
60 Nettelhorst 60 netten 42 Neude 46 neuriën 59
neus 50 neut 44 nevel 2, 18 nevens 55, 241 nicht 2, 17,
100 nichtemeer 148 Niedorp 71 niemand 148 Niemeyer 179
-nier 215 niet (znw.) 81 niet (bijw.) 63 niets 98, 146, 148,
182, 236 niette- 54, 146 nieuw 63, 150 nieuwelster 216
Nieuwersluis 152, 185 nieuwist 319 Nieuwmarkt 185 nieuwmodisch
210 nieuwt 150 nieuwtje 149, 231 niezen 22 nikken 19,
239 niks: zie niets
-nis 55, 211 -nist 219
Nistelrode 73 noch 97 nochtans 53, 241 node 39, 242 nodig
39 noest 14 nog 97 nooddruft 71, 188 noodgedrongen 192
noodgedwongen 192 nooien 36 noord 69 noorden 242 Noordzee
40 noot 44 nopjesgoed 231 Notha 132 nou: zie nu
nu 84 Nuiten 73 Nunspeet 42, 122 nut 13, 94 Nuyens 73
-nij 222 nijg (= zeer) 33 nijgen 19 Nijkerk 185
O
ochtend 29 oefenen 55 Oegstgeest 27, 182 oer (znw.)
85 oer- 223 oeros 223 oest 14 Oetger 273 oetoe
276 ofschoon 179 v. okker(noot) 59, 215 okshoofd 98
Oldeboorn 70 Oldegaast 78 Oldehove 72 oliesel 236 olijk
39 olling 316 om 18, 58 omhelzen 41 omkoopbaar 109
omtrent 54, 71 on- 110, 242 v., 246 onbesuisd 55 onder 102
onderdanig 44, 206 onderhoud 205 onderling 209 onderonsje 181,
231 ondershands 241 onderwijzer 109 onderzeeër 181
| |
| |
ondieft 46, 100 ondiep 110 ondiepte 110, 243
Onekinus 225 -ong 207 ongelooflijk 55 ongeveer 45 onguur
81, 115, 243 onheftig 326 onland 326 onlende 242, 326
onnozel 204, 243 ons 27, 102, 136, 144 onstuimig 243 ont- 54,
245 ontarmd 160 ontberen 68, 167, 246 ontbloten 194
ontbranden 246 ontevreden 110 ontfermen 224 ontgunnen 49
ontheemd 160 onthoofden 194 ontieg 91 ontseggelbrief 186
ontsenden 246 ontstaan 55, 246 ontstentenis 55 ontwaren 246
ontijdig 91, 243 onverhoeds 241 oō / eu 44 oog
79 -oog 63 oogziekte 54 ooi 63 ('t) Ooie 63 ooievaar
34, 36 v. Ooike 35 Ooiland 63 ooit 63 oom 124 v., 182
oor 8, 79, 129 oor- 70, 223 oorbaar 69, 223 oord 54, 69
oordeel 69, 223 oordelen 109 oorhaen 223 oorkonde 223
oorlof 223 oorlog 111, 129, 223 oorsprong 223 oort 54
oorzaak 223 Oosemund(skerke) 27 ooshout 27 Oostbroek 80
Oosthuizen 80 oot 272 op 104 opdiemen 47 opdo(e)men 47,
80 openbaar 200 op-en-top 53, 154 opper 94 opper- 94
opperen 237, 282 opperman 282 oprecht 110 opruien 33
opstrij(d)en 38 opvangen 54 opvoedster 217 opziener 65 orde
69 ordelijk 199 ordentelijk 110, 199 organist 219 orgel
195 orsaetster 216 ort 223 os 98 Osdei 27 Osger
27 Ossenkiaenssoon 229 Osthhouth 72 otter 59 oubollig
242 oud 33, 72, 149, 159 Ouda 72 Oudburg 179, 185 Ouddorp
72 oude 35, 42, 235 Oudenaarde 72 Oudendijk 185 ouders 33,
149 Oudewater 185 oudje 149 Oudkarspel 73 Oudshoorn
185 outer 72 ouw 23, 63 overbruggen 194 Overdulve 50
Overflakkee 31 overlangs 211 overmits 99 overnieuwt 150
(Van der) Oyen 63
P
paander 65 paardebloem 184 paardehuid 184 paars 67
v. Paaspronk 99 packeel 317 paerkelment 310 Palevoetzide
32 palfrenier 216 paling 209 pannekoekspan 184 pantoffel
116 parelmoer 38 park 68 parten 70
| |
| |
partijdig
40 partijschap 222 Paskandala 122 Pasop 190 passagiersche
315 paus 132 Pe 36 peddick 19 pedel 34 Peel 33
peem 58 peen 123 pees 99 pegel 77 peil 77 peinzen
77 peinzensmoede 158 peis 79 peluw 50, 64 Pendrecht 77
penhouder 184 penning 209 Peperga 63 perk 68 v. perkenier
216 pers 70 Pesse 58 pessem 57 Petten 52 peuterderij
65 phoe 16 piepen 91 v. Piershil 52 Piet 5 Pieterbaas
187 Pietje 231 Pildrep 71 pink 264 pint 28 piskijker
191 pit 19 Pitten 226 -pje 228 plaaieren 34 plach(t)
22 platboomd 181 platteland 111, 185 pleeg 22 plegen 21,
161 pleister 78 ploeg 100 ploeren 279 ploert 279
Pluckerose 189 pluieren 257 pluim 7 pluizen 168 plukharen
193 plunder 127 plunderen 94, 237 plunje 229 pochen 98
poeier 34, 37, 97 poel 86 poes 85 poesten 85 poet 86
poetsen 240 poezel 85, 204 poffel 100 poffen 94 Poitac
55 polder 65 poller 214 pols 94 pon 116 pond 102
Ponskiaen (Ponstghen, Pontiaen) 229 poort 69 pop 94 popelen
238 port 94 Portengen 102 portersse 234 poter 214
potverteerderij 65 praatvaar 38 preek 33 Preekgraag 190
prefester 99 preitje 231 prenden 168 pret 70 priester
5 prins 132 prins-gemaal 188 privaatles 185 proefsel
73 proesten 85 v. proeveljaer 186 proevenier 216 profeet
132 proosdij 222 propvol 304 prove(ne) 123 provenier
216 provisenaar 214 pruik 116 prij 5 prijzen 168 pui
40, 90 puik- 191 puisje 86 pukkel 227 pul 116 put 50
v., 104, 127 putger 317 Putten 52 pijn 5 pijpen 91
Q: zie K (Qu: zie Kw)
R
'r (vnw.) 143, 144 r (syncope) 66 r en d 256
| |
| |
-r 203, 213 -r (adv,) 242 ra 32 raad 130
raad(s)- 185 raadsel 73, 235 raaf 123 Raak-me-nie 190
Raaymakers 36 rabauw 33 rachter 99 rad (znw.) 1, 126 v. rad
(bnw.) 30, 41, 115 radbraken 36 rade 40 -rade 36, 45
Rademaker 36 raden 36 v.v., 38, 57 Rading 40 rak 41 raken
113 rakkerd 219 Ramaker 36 rampzalig 236 rand 71
Ransdorp 28, 71 ransel 236 rap 41 rarekiek 91 Rarep: zie
Ransdorp
rauw 63 Ravenswaai 36 Raversijde 32
raymarct 36 recht 3, 149, 159, 203 rechter-commissaris 188
rechter(hand) 152 rechtersche 319 rechtschapen 160
rechtsweernede 233 v. recke 61 redden 41 rede 38, 42, 114
redelijk 38 reden 38 ree(ra) 32 ree (‘lijk’) 62
ree (‘dier’) 75, 98 reeds 76, 241 reeks 41 reet
13 regel 5, 55 regelma(a)t(ig) 206 regen 77, 114
regeringsmaatregel 180 Reginhard 219 reiken 75 reil 77 rein
75, 203 reis 75 v. reisvaardig 186 reiziger 75, 215
rek(ken) 41 rel (zie ril) rendier 187 rennen 11, 112,
168 rentenier 216 reppen 41 reren 23, 163 reu 33, 43
(De) Reu 44 reuk 13, 43 reus 49, 61, 130 reuze- 196 reuzel
50 Rhoon 33 rib 50 richel 5, 55 richten 3 rick 92
Ricswi(i)t 27 ridder 124, 133 (De) Ridder 50 rieken: zie
ruiken
riem 5, 89 riet(en) 54 rike 75 Rikker
214 ril 59 rillen 238 ring 97 rinkelrooien 192
ritselen 240 robbedoes 85 robiet 39 (De) Rode 44 Roden
34 rodeur 39 roede 36 roei 34 roeien 83 roekeloos
46 roeken 113 roem 203 roemrucht 206 roepen 29, 82, 84,
165 roer (‘pijp’) 23, 80 roer (‘stuur’)
33 roerdomp 23, 80 roer-mij-niet 190 roes 85, 87 roest
86 roezemoezen 85, 192 rokertje 214 Rolde 73 Rollecate
44 rood 8, 34, 37 v., 44, 149 roofvogel 186 rooien 34, 37,
97 rooilijn 188 Roomburg 80 Rooms-koning 185 Roorenstuk
23 Roosbeek 23 Roosendaal 23 Roosevelt 23 rootschilde
181 ros 70
| |
| |
rouw (bvnw.) 63 v. rouwen 63 v.
-roy 37 Rozelijn 226 Rozevenne 23 (De) Rudder 50 rug 43, 51
v., 127 ruien 33, 257 ruif 90 ruig 63, 98 ruiken 13, 43,
81 ruilebuiten 192 ruilen 90 ruimstraat 190 ruit 54
ruiter 213 ruiven 34 run 50 rund 52, 71, 126 rund(er) 127,
185 rune 87 rups 51 rust 71 rustbed 186 rusteldach
186 rusten 97 ruw 63 v., 98 ruzie 87, 116 rijbroek 39
rijden 33, 34 rijgen 22 rijk 149, 152 -rijk 196
rijkeluiskinderen 310 rijksdaalder 92 rijm 97 Rijnstroom
187 rijs 126 Rijssel 146 rijste(n)brij 185 rijten 13,
61 rijzen 22 rijzig 215
S
-s (diminutief-suff.) 321 -s (w.w.) 239 v. -s
(bijwoordel.) 209, 231, 241 -s (uit -isk-) 210 v. -s (pluralisuitg.)
120, 124 -s (bij subst., uit gen. part.) 236 sabbelen 57, 238
sabel 57 sade 80 sadelaer 214 sage 57 saggelen 57
samen 57 Sappemeerster 318 sarren 57 Sassa 132 Sassenheim
57, 98 Scaldingi 207 Scandeviand 189 Sceluwaerd 218
schaamte 235 schaap 45, 95 schaap(s)- 184 schaar 44
schaarde 67 schacht 99 schade 33, 37 schadeloos 198
schadelijk 43 schaden 39, 167 schaduw 64, 127 schalk 98
schamel 203 schande 41, 44, 128, 235 schandeloos 198 -schap 115,
131, 183, 201 schape- 184 v. -schapen 160 -schappij 222
schapraai 78, 97 Schardam 40 Scharwoude 40, 72 scharesliep 91
v., 191 v. schattig 58 schaven 167 schede 76, 114 schedel
38 scheef 6 Scheefduim 189 scheel (znw.) 38 scheel (bvnw.)
64 scheep(gaan) 123 scheerling 209 scheiden 39, 76
scheidsman 184 scheikunde 39 scheinen 163 schel 43 Schelde
32, 42, 131 schelden 3, 39, 72 schelder 214 schelf 50
Schelle-belle 42 schelling 209 schelp 50 scheluw 64 schemel
228 schenden 42, 112, 161 Schenk 213 schenken 167 schenker
195, 213 schennis 55 schentekueken 189 schepel 42 scheper
45 scheppen 10, 12, 19, 41, 59, 98, 163, 168 scheren 43, 59, 166
v. scherp 68 v.
| |
| |
scheur 43 scheut 13 schier
6 Schiermonnikoog 63 schieten 13 schiften 100 schil 43
schildpad 50 schilfer 50 (Van) Schilfgaarde 50 Schilpzand
50 schimmel 182 Schimmelpenninck 190 Schipluiden 79, 275
schipper 30 Skitte 52 schoeien 83 Schoenmaker 123 schoen
98, 123, 124 schoer 64, 73 schoester 182 schoffel 55, 228
schofje 228 schoft 100 schok 153 scholier 216 schoon
203 schoonzoon 185 schoorsteen 124 schoorvoetend 193
schoppen 19 schorsen 240 schort 69 schorteldoek 186 schotel
228 schouder 64, 72 v. schoudermantel 102 schout 72, 182
schouw (znw.) 33 schouw (bvnw.) 63 schouwen 80 Schouwen 33, 42,
73 schra 23 schraag 23 schraal 96 schrede 13, 71
schreeuwlelijk 190 schreur 33 schriel 96 schrift 99, 203
schrikkelijk 58 schrikkeljaar 186 schrikken 99 schriks 211,
241 schroef 85 schrok 191 schrooien 34 schroot 54, 99
schrijden 13, 38 schrijfster 217 schrijlings 38, 209 schrijven
6, 99, 168 schuddebeurs 190 schuddebol 189 schuddebollen
192 Schud-de-panne 190 schuieren 84 schuifelen 55
schuilhoek 124 schuimbekken 193 schuin 90 schuiven 19, 55,
81 schuld 43, 72, 131, 179, 202 schuren 84 schurken 238
schurveling 73 schut 213 Schut 213 schutter 195, 213 schuur
84 schuw 63 schuwen 63 Schijndel 29 Sclautis 80 Sclota
123 v. scorselwoensdach 186 scortel-woensdach 186 schoudeljaer
186 -se 220 sec 101 sedert 54, 57, 240 seffens 57 sein
57 secretaresse 220 secuur 57 sein 57, 106 -sel 74,
236 selderij 65, 92 -se(n) 228 -sen (w.w.) 239 v.
seneschalk 247 senken 163 Seppen 55 seware 35 sich (geb.
w.) 170 sick 101 sick (‘zich’) 143 sidderen 57
sidelmuer 186 siepel 91 siepelen 91 sier 57 sieraad 55,
107, 127, 211 sieren 57 Sigelin 226 sik 57 sikkel 56, 60,
228 sikkeneurig 57 silinge 35 sim 57 s-in (dim.) 228
sinds 57 sinewel 247 Singraven 247 sint 50, 93 sintel
57 Sinterklaas 152
| |
| |
sissen 57 sitteldach 186
sjees 57 sjerp 116 sjonge 55 -ske(n) 228 -skijn 228
sla 33, 57, 116 slaan 1, 22, 97 slaap 205 slaapdrank 54
slaap(je) 95, 115 slaapkamer 186 slach (geb). w. 170
Slachdiewolle 189 slachtrijp 192 Sla-der-op 190 slaep-bije
191 slagen 22 slank 42 slap 30 slapen 5, 56, 96, 165
slee (‘slede’) 33 slee (‘pruim’) 75 slee
(bvnw.) 62 sleept-de-falie 190 Sleeuwbeemd 62 Sleewijk 62
slei 273 slenk 42 sleutel 43, 228 sliepen 91 slieren
33 sloe(de) 32 Sloe 32 sloef (znw.) 86 sloef (bvnw.)
100 sloeg 100 sloep 85 sloerie 85 slokop 190 sloot
79 slorpen 69, 94 sluier 90 sluipen 81 sluiten 9, 81
slungel 227 slurpen 70, 94 smaak 30 smal 30, 204 Smaling
30 smart 67 v. Smedink 36 smeecole 39 Smeenk 36 smeer
64 smeken 56, 75 smelten 72 (De) Smet 93 smetsen 240
smeu 261 smidsbaas 185 smidse 57, 60 smieë 27 Smit
93 smoel 85 smout 72 Smijtegelt 190 Snaggaerd 219
snavel 42 snebbe 42 snede 13, 33 snedig 39 sneeg 33,
39 sneeuw 62, 127 snel 204 sneu 46 snik 43 snoeisel
73 snoes 85 snoester(en) 85 snoet 85 snoeven 85 snood
46 snor 182 snorken 69, 239 snuffelen 55, 238 snuifje 171,
228 snuiven 169 snijden 13, 34, 56 sober 55, 57 socialist
219 soe 84 Soeburg 85 soep 57 Soere Ie 32 soezen 57,
85 sok 56 soldaat 72 soldenier 216 solderen 72 sommig
4, 56 somtijds 241 Sonderbosch 253 sonderlange (-linge) 209
soort 57, 69 sop 56 soper 55 spaan(der) 65, 127 spaarder
65 spalling 209 span 115 Spanjaard 219 Spanje 221
spannen 167 spar 41, 67 speeksel 195 speelnoot 115
speelster 217 speer 56, 129 speet 30 -speet 42 spel 50
spelbreker 191 spelen 49 Spengen 102 sperren 41 sperwer
182
| |
| |
spickers 92 spidder 28 spieden 17, 31, 40
spiegel 5, 228 spier 91 spiering 209 spil 228 spilpenning
190 spinder 28 spinnekop 311 spit 30 spitsen 240
splitsen 240 spoeden 36 sport 70 spouwen 33, 72 spra(a)k(e)
13, 128 spreeuw 62 spreiden 36, 75 spreken 11, 13, 166
sprengen 163 spreuk 44 springen 11 Spring int goed 190
spring-in- 't veld 190 sprinkhaan 56 sprinks 210 sproet 85
sproke 44 Sprokkel(maand) 71 spruiten 81, 86 spul 50 spuwen
(-g-) 17, 62, 83, 101, 166 v. spijker 92 spijs 5 v. spijten
168 srikken 99 -st 203 staaf 30 staag: zie
stadig
staan 12, 17, 29, 163, 177 v. staart 67
sta-in-de-weg 190 stad 42, 131, 202 stadel 59 stadhuis 185
stadig 33, 39, 115, 206 stadshuis 185 stadsmuur 180 staf 30
stal 59 Stalhille 52 stamelen 238 stampen 42 Stamprooi: zie
Stramprooi
stampvoeten 193 stampvol 304 stand 42
stang 42 stapel 183 stappen 56 stapvoets 325 Stavast
189 Stec in die zee 190 steeds 45 Steek-maar-toe 190 steen
76, 79, 89 Steenhuffel 55 steg 3 stegel 55 steigeren 163,
238 steil 77, 204 -stein 76 steken 166 Steketee 124
stel 115 stelen 11 stempel 42, 228 stenen 49 v. steng
42 stengel 42, 227 ster 67 v. -ster 216 v. -steres 217
-sterigge 217 v. sterk 68 sternde 181 -sterse 217 sterven
3, 10, 68 steunen (‘stutten’) 43 (‘zuchten’)
49 steur 43 Stevin 108 stichel 55 stichten 99 stide
27 stiefbeugel 92 stiel 91 stiemen 47 stiems 281
Stienvelt 79 stiepen 281 stift 100 stik- 196 stoeien
64 stoel 124, 228 stoer 85 stoet 85 stoethaspel 85
stof 54 stofvrij 192 stokebrand 190 stolinge 209 stolp
94 stom- 196 stomen 47 stomp 94 stonde 129 stootvast
192 storten 69 Stortenbeker 189 stoten 167, 238 stotteren
238 stout 72 stouwen 64 straat 97
| |
| |
straf
(bvnw.) 30, 54 strafbaar 313 strak 41 strakjes 232 stram
41 Stramprooi 36 strand 102 strekken 41 strelen 45
stremmen 41 streng 152 stribbelen 238 striem 91 -strigge
217, 234 stro 62 v., 259 stroef 85 stroelen 85 v. strooien
63, 97, 163 stroop 99 strooyelgelt 186 strot 71 struis
(‘loodwit’) 99 struisvogel 187 strijdbaar 196
strijden 38 strijkje 231 stuiven 81 stuk 43, 51 v. stulp
94 stumperd 94 sturen 81 stuurs 85, 210, 242 stuwen 64
stijfsel 235 stijgbeugel 186 stijgen 3, 55, 77 stijl 91
suffen 56 suffer(d) 219 suiker 57 suikerde 181
Suithardeshaga 27 suizen 47 v., 86 sukkelen 56 sulle 61
swade 58 swaselinc 234 swasenede 234 sweer 23, 40 swegher
24 swide 27 sijfelen 57 -sijn 228 sijpelen 57, 91, 238
sijsje 57
T
t-203 -t 202 v., 211, 234 v. -t- 199 taatje 28
tachtig 154 tael(s)man 184 tafel 55, 228 taks 98 tal
41 taling 78, 209 tam 30, 41 tand 13, 17, 29, 27, 134
tannik 227 tante 125 tapte (melk) 160 tarwe 64 (des) te 54,
146 te- 246 -te 54, 112, 235 (ge-..)-te 129, 245 teder
38 teek 58 teelingstraat 78 teen (‘rijshout’)
79 teen (‘toon’) 124 teer 38 teerling 209
teffens: zie tevens
tegel 5, 55, 77, 228 tegen 49, 115
tegenover 181 teil 5, 77 Teisterbant 285 teken 76 tekst
98 telen 49 tellen 41, 173 teloor 43 teleur 43 temmen
19, 41 tempel 228 -tenis 316 Terbregge 52 Terebrot 189
Terheyde 40 ternauwernood 152 terp 58 Terweyer 62
Tessandria 98 Tesselscaya 258 Tessenderloo 285 teug 43
teugel 23, 43, 228 Teun 44 teut 191 teuterkwaad 189 tevens
55, 115 tevreden(heid) 38, 179 Texel 98 Texuandri 98 -tgen
229 v. -tgin 229 v. thans 102, 115, 241 thansjes 231
Thomasvaer 187 thuis 115 thuislaten 180 Thuringen 207
Thijsbuur 187 -tiaen 229 tichel 5, 55 Tichelaar 214
| |
| |
ticht 51 tiek 278 tiën
(‘beschuldigen’) 6, 21 v., 40, 81 tien (‘trekken’)
17, 19, 22, 23, 40, 43, 131 tien (telwoord) 19, 23, 31, 155 -tien (in
telw.) 153 tiendeling 208 tiendenaar 214 tientje 231
tiepelen 281 -tig 154 v. tiktak 14 til 58 timmeren 237
ting 33 tinne 13 -tje(n) 229 v.v. -tjen (in w.w.) 239 -tjes
232 -tkijn 230 v. tobbe 94, 114, 125 tobben 94 toch 54
tocht 94, -t. 202 tochteling 208 tochtenaar 214 toen 54,
146 toerbeurt 188 toet 85 toeten 85 toetje 231 toetsen
240 toeven 45 toghen 204 tollenaar 213 v. toneel 316
tonen 204 tong 101, 113 Tongelre 73 tooien 63 toom 317
toon 78 Toon 44 tor 182 tortelduif 187 tot 83 Totelijn
226 (op) touw (zetten) 63, 115 tovenaar 214 traag 45
traanogen 193 trant 71 treden 11, 71, 166, 170 treeft 58
trefter 100 trekkebekken 193 trekken 169 trommelslager 181
trouw 63 trouwens 241 Truitje-nicht 187 truttelen 240
Tsjecho-Slowakije 221 tucht 94, 202 tuig 115 tuilderij 65
tuin 90 turen 84 Turkije 221 tussen 61 twaalf 154, 182,
259 twee 154 tweebenig 181 tweedehands 181 tweeloops
211 tweespalt 72, 205 tweileidig 77 twenter 182 twi
147 twintig 23, 29, 93, 153 155 twintigje 231 Twisk 61, 99
twist 61 twijfelaar 214 tij: zie getij.... tijd 92
Tydetgiaen (-tgin) 229 tijdig 39 tijding 34 v, tijgen 21,
81 tijk 5
U
u, U 136 v.v. uchtend 94 uier 33, 84 uis: zie
ons
uit 98 uiten 237 uitermate 53 uitmuntend
110 uitsliepen 91 uitstekend 110 urist 315 Utrecht 71,
181 uur 127 uus: zie ons
uw 144
V
vaak (znw,) 78 vaak (bijw.) 30, 242 vaal 64, 194
vaalt 54 vaar (koe) 64 vaars 23, 65 vaart 54, 67, 202 vaat
30, 125 vadem 33, 57, 203 vader 2, 16, 33 v.v., 36 v., 38, 57, 133,
194
| |
| |
vadoek 30 vagevuur 186 vak 30, 125 vallei
40 vallen 41, 165 valluik 58 Valom 190 vals 210 van
118 vandaag 123 vandaan 242 Vanderbreggen 52 vangen 4, 6,
22, 165, 178 vangst 203 vanwege 181 var 23 varen 42
varensman 185 varinge 209 varkelen 238 varken 226 vast
42 vastelavond 186 vasten 222 vat 30, 106, 205 vechtelijc
200 vederwolk 38 vee 16, 31, 129 veeg 76 veeg (subst,)
205 veegtebalie 190 veek 79 veel 49, 129, 236 veels
241 veelvoud(ig) 181, 207 veem 30 veen 42, 130 veenderij
65 veenker 314 veer (‘veder’) 33, 38 veer (: varen)
42 veertien 81, 153 veertig 81, 154 veinzen 77, 239 veken
226 vel 2, 17, 59 veld(eren) 295 vele 241 Velleda 324
vellen 41 velten 54 Velthem 56 Veluwe 266 (Van der) Venne
43 vennoot 29, 182 Venraai 36 vent 29, 182 ver- 223
v.v. verandzaden 246 verbazen 237 verbieden 38 verbintenis
55, 212 verblijden 38 verblijve(n) 169 verbolgen 167
verbreden 75 verbreiden 75 verdedigen 207 verdommen 29
verdouwen 63 verdrinken 169 verdroeflijc 225 verduwen 63
verf 64, 68 vergaderen 38 v. vergankelijk 55 vergaren 38 v.
vergeefs 211, 241 vergeet-mij-nie(tje) 190, 231 vergetel- 186
vergeten 194 vergezicht 179 vergrijsd 160 vergulden 43
verholen 167 verhuis(-zing) 205 verkneukelen 50 verknocht 29,
100, 113 verkouden 159 verkrachten 42 verkwisten 61
verlammen 41 verlangen 164 verlekkerd 160 verlengen 164
verliezen 21, 194, 197 verluchten 29 verluiden 38 vermare
225 vermetel 203 verminken 43, 93 vermoeden 39 Vernoutsee
32 vernuft 100 veron- 246 veront- 246 verorberen 69
verre 240 verrel 182 verrijzenis 55 vers 55, 70, 210
versagen 57, 313 verscinc 98, 101, 208 versperren 41 verstand
102 vertroetelen 85 vervrooyen 63 vervrouwen 63 verwaand
174 verwant 112 verwarren 67 verwulfsel 50 verzadigen
54 verzenen 67 verzoeke(n) 169 verzorgen 108 vessemen
57
| |
| |
veste 42 vestjeszak 231 vet 29, 112, 159
vete 75, 115, 235 veulen 44, 226, 260 vezel 227 Vichte 100
vier 81, 154 vierbeende 181 vierdonc 207 vieren 5, 91
vierkant 110 viervoete 181 vies 57, 91 Viestraat 31, 256
Vieweg 31 viezik 227 vinden 3, 11, 169 (Van der) Vinne 43
vis 2, 17, 93, 98 visser 195 vitten 57 Vlaanderen 80 vlak
30 Vlaming(en) 80, 207 vlas(sen) 42, 98 vlees 75 v., 99, 104,
122 vlegel 227 vleien 57, 78 vlerk 35 vleugel 43
vleydbaerden 192 vlieden 40 vliegen 59 vliegenier 216 vlier
33 vliering 46, 57 vlierstruik 187 vlies 99 vliet 204
vlo 98, 131 Vlodrop 71 vloe 63 vloed 211 vloeien 63
vloeken 167 vloer 45 vlooien 131 vloot 204 vlot 30,
204 vlouw 63 vlucht 202 vlug 59 vlijen 22 vocht
29 voedster 217 voegel 44 voegen 45 voeren 163 voet
44, 83, 127 voetbal 54 Vogal 56 Vogalin 56, 226 vogel 4, 43
v., 56, 60, 123 vogelkijn 228 vogelijn 226 vol 58 v., 94, 103,
109, 159, 203 -vol 196 volk 126 volleest 182 vondeling
208 Vondelpark 185 vondst 203 vonnis 55, 211 v. voogd
29 voogdes 220 voogdijschap 222 vool 260 voor 44
voorbarig 200 (met) voorbedachten (rade) 151 voord 69 voorn
57 voornaam 44 voorrang 185 Voorschoten 80 voort 69
voortvarend 110 voorwaarde 69 voorzorg 108 Vorden, -vorden
69 voresater 195 vorme (cnie) 155 vormen 67 vors 70
vorst 132, 149 vorst (: vriezen) 70, 203 vos 57, 98 vossehol
184 votsek 101 voude 35 -voudig 206 vouwen 33, 38, 72,
167 Voveninga 207 vr- 225 vracht 29, 57, 78, 225 vragen
163, 167 vrede 38, 71, 211 vredebraker 195 vreemd 43
vreiscen 225 vrek 30, 61, 149 vreselijk 55, 99 vreten 61,
225 vreugde 128, 235 Vreugdenhil 52 vreze 128 vriend 29,
133 (De) Vries 57 vriezen 21, 71 vroed 13 vroedvrouw
185 vroeg 83 vroemoer 39 Vronanslat 80 vroului 141
| |
| |
Vrouwenparochie 132 vrouwmens 187 vrouwspersoon 184,
187 vrucht 57 vruchtbaar 110 vrijdag 92 vrijen 40, 133
vrijgevig 181 vrijwillig 181 vuig 39, 203, 206 vuil 7, 90, 149,
203 v. vuilak 227 vuilik 227 vuilnis 212 -vuldig 209
vullen 43, 94, 109 vulpen 186 vuur 81 vuylst 182 vijand
133 vijf 26, 154 Vijfhondje 155 vijftig 99, 154 vijver
62
W
W / j 97 waag 13 waaghals 190 waai 37 waaien
12, 96, 167 waaier 214 waal: zie wiel
Waalre 73
waan- 243 waanwijs (-zinnig) 243 waar (bvnw.) 45 waar (vrgw.)
61 waard 67 v.v. waarde 128, 195, 235 waardij 195, 222
waarheid 97 waarheidslievend 192 -waarts 54, 241 wachtel
227 wade (‘kuit’) 36 (-)wade (topon.) 36 waden 39,
167 Wadenooien 36, 63 wafel 55, 228 wagenaer 213 v.
Wagenaar 213 v. Wajestein 36 wak 30 wake 205 waken 1, 41,
59, 167 wakker 59, 203 Walachije 221 waldhoorn 72 walm
203 Waloco 227 walvis 187 wambuis 90 wan 243 wan-
243 wand 41 wandaad 243 wandelen 4, 238 wankel 203
Wanrooi 36 wanruimte 243 want (znw,) 54, 115 want (vgw.) 54
waratje 232 warm 68 Warmond 52 Warnsborn 70 was (znw.) 42,
98 wasecht 192 wasem 55, 57 waskel- 186 wassen 12
wassen (‘groeien’) 98 v., 163 wasvrouw 186 wat (vnw.) 2,
17, 136, 147, 236 water 43, 59, 95 water(s)nood 185 watheid
201 we: zie wij
webbe 18, 59, 124 wedde 1, 18, 42, 114,
124 weder 147 wederkerig 148 wederlijc 200 wedersaker
195 wederwaardigheid 38 wederzijds 38 weduwe 2, 18, 38, 132
weduwnaar 215 weduwvrouw 187 wee 7, 75 (te) weeg 122
weeg(luis) 77 (zijns) weegs 122 weegschaal 186 weel: zie
wiel
weelde 235 weelderig 206 weemoed 181 weer 34,
38 weer- 3, 67, 179, 188 weergeld 3, 67 weersoordig 181
weerspannig 38 weerstaan 108 weerstand 108 weerszijden 38
weerwolf: zie weer- weesboom 265 weeskind 187 weetal
191 weetje 231 Weetniet 190 weeuwtje 38 weg 30, 267
| |
| |
wegen 13, 19, 61, 167 169 wei(de) 33 v., 36 wei
(‘hui’) 61, 77 weifelen 237 weigeren 75 weinig 236,
241 weit 61, 75 wekelijks 200 wekken 41 wekker 214
weldoenster 217 welig 206 welk 147, 199 welp 50 welpijn
226 wenden 13, 41, 112, 163 wender 214 wenkbrauw 62, 182
wennen 173 wens 28 wensen 52 werder 293 wereld 67, 182
weren 41, 59 werf 68 werja 41 werkeldach 186 v. werk(e)loos
198 werken 66, 71, 113 werkman 186 werpen 3, 10, 68 wers
241 wervel 71 werven 3, 61, 71 Westdorp 71 weten 19, 62,
175 wetering 43 wetten 17 wettisch 210 weven 18, 55, 59,
167 wezel 227 wezen 21, 167, 177 Wialingahem 82 wie 61,
148 wieg 6 wiel (‘kolk’) 96 wiel
(‘sluier’) 6, 40 wiër 63 wierook 40, 91, 179
Wieten 226 wikken 19, 239 wil 59, 129, 133 wild 149
wildebras 185 wildeman 185 wilg 50 Willekiaen 229 willen
39, 61, 72, 177 wimper 182 wind 93 winden 3, 13 windhond
187 windveren 38 wingerd 29, 182 -winnaar 214 winst
203 Wintelre 73 Wintreshovo 125 wip 50 wipen 19
wipsterten 193 wip-van-t' stoeltje 190 (ge)wis 17, 93, 159, 162
wisse 57 wit 61 (De) Wit 149 witkiel 185, 188 wittebrood
185 Wivechin 225 wiveric 227 Wivin 233 woe 62 woede
129, 195 woedelmaendach 186 woeden 39 woekeraar 214
woekersc 210 woekerij 40 woensdag 28, 46, 186 woepelen 237
woerd 67 woestenij 222 woestijn 222 wol 58 wolf 94
woljager 184 Wolfs- 122 Wolvega 63 wonen 43 woord 61, 67,
125 worden 4, 10, 17, 57, 61, 67, 169 worgen 69 worm 69,
130 worst 203 worstelen 61, 71 wortel 182, 227 wou: zie
willen
woud 72 wouten 72 Wouter 72 v., 182 wouteren
72 Wouterkin 226 wouw 62 Wouwerman 62 wraak 13, 60
wrak 30 wrang 60 wrat 60 wrecken 61 wreed 60 wreedaard
219 wreedaardig 219 wreef 60 wreken 11, 13, 60, 166 v.
wrevel 265 wringen 60
| |
| |
wroeten 60 wrok 60
wrijten 61 wrijven 60 wuft 50, 100 wuisteren 79 Wuiten
226 wuiven 79 wulp 50 Wulpingi 207 wulps 50 wurmen
69 Wuurman 62 Wuyts 73 wij 31, 136 wijd 151 wijden 49,
91 (Van de) Wijer 62 wijl (‘tijd’) 17, 61, 92 wijl
(‘sluier’) 5, 40 wijlen 242 wijn 6 wijngaard 29
Wijnschenk 213 wijs 17, 159 (De) Wijs 149 wijze 129 wijzen
167 wijzer 214
IJ
(-)ij, IJ 32 -ij (achterv.) 220 v. ijdel 38, 92,
203 IJe 32 -ije 221 ijken 5 ijl 38 ijlings 209
-ijn 115, 226 -ijschap 222 ijselijk 55, 77 ijsje 231 ijzel
227 ijzen 77
Z
zaad 5, 202 zaaien 13, 96, 162 zaal 42 -zaam 30,
110, 115, 200 zacht 26, 29, 100 zadel 35, 38 Zadelstraat 40
zak 56, 124 zal: zie zullen
zalig 44, 206 -zalig 192,
236 zaliger 152 Zaltbommel 72 zaluw 64 zamelen 200,
238 -zamig 206 zangster 216 zanik 191 zat 54 v., 159
zede 38 zee 31, 34, 40, 62, 67, 74, 75, 127 zeer 203 Zeeuw
62 zeevarend 192 zegel 77, 228 zegen (‘visnet’)
78 zegenen 78 zegge (znw.) 101 zeggen 39, 41, 77, 101, 164, 169,
173 zegsman 184 zeil 77 zeis 123 zeker 57 Zeldert
71 zeldzaam 182, 195 zemel 228 -zen 239 v. zenden 42, 112,
161 167 zene- 247 Zennewijnen 247 zenuw 64 zerk 68 zes
2, 57, 98, 155 zestig 57, 154 zet 205 zetel 59, 228 zetten
41, 163 zetter 214 zeug 44 zeun 45 zeur 191 Zevecote
44 zeven 49, 74, 114, 155 zevenmaandskind 184 zevenmijlslaarzen
184 zeventig 154 zich 143 v. zichtbaar 200 ziek 56
ziekte 125 ziel 63, 128 zien 31, 97 Zierikzee 31 ziften
99 zilt 43 zilver 50 zindelijk 65 zinken 3 zinnelijk
65 zitten 12, 19, 59, 163, 173 zo 31, 67, 74 zodanig 160,
206 zode 80
| |
| |
zoeken 6, 29, 45 v, 113 zoel 61,
204 zoen 61 zoentje 48 zoet 45, 61 zoetekauw 191
zoetelief 185 zogen 163 zolder 65 zomer 43 zondaar 214
zondag 184 zondares 220 zonde 51, 128 zonder 102 Zonderland
252 zonderling 149, 208 Zonderveld 27 Zonderwijk 27
zondvloed 247 zoom 203 zoon 44, 130 v, zoontje 48
zorg(stoel) 182 zorgvuldig 205 zot 149 zottebol 189 zou:
zie zullen
zout 43, 72 zoutevis 179 zoutjen 268
zucht 202 zuchten 29 zuid 27 zuigen 81 zuipen 81 zulk
61 zulks 146, 236 zullen 39, 51, 72, 176 v. Zunderdorp 253
zus (bijw.) 95 zuster 61, 194 zuur 81, 84, 203 Zuurdijk 33
zuurtje 231 Zwaag 78 zwaar 44 zwaard 67 v., zwager 23
zwak 30 zwaluw 64 Zwammerdam 257 Zwanike 227 zwart 67
(De) Zwart 149 zweet 7 zwelgen 3, 22, 167 zwemen 76 zwemmen
168 zweren 59, 61, 163, 166 zwerk 115 zwerm 68 v., 203
zwerven 68 zweten 76 zwetten 58 zwichten 61 zwoegen 61
zwoel 61, 204 zwoerd 54, 67 zwoord 61, 67 zwijgen 167 zwijn
6, 226 zij(de) 5, 33 zij (vnw.) 141 v.v. zijgen 22 zijn
(w.w.) 6, 106, 177 zijn (vnw.) 143 Zijpe 57 Zijtregtop 189
| |
| |
| |
II. Gotisch
A
-a 242 aba 131 ada 77 aflet 108 afletan
108 aflifnan 23 agis 77 -ags 205 ahs 23, 126 -ahs
(suff.) 205 ahtau 1, 17, 155 aƕa 1, 16, 23, 31 aigin
75, 150, 159 aih 22, 159 aiƕatundi 23 ainahs 205
ainlif 29, 153 ains 154 air 155 airis 240
airþa 67 airþakunds 183, 191
airþeins 226 airzeis 59, 67 aiw(s) 7, 62 v., 241
aiz 7 akran 59 akranalaus 197 akrs 1, 19, 59 alan 159
alds 182 aljar 42, 65, 242 aljaþ 242
aljaþro 242 aljis 1, 42 allis 241 alls 59, 146,
159 alþeis 42, 159 -ana 242 and(-), anda- 1,
246 andabeit 108 andanahti 183 andanemeigs 205 andanems 5,
13, 205 andasets 13 andaugiba (-augjo) 240 andawaurdi 183,
246 andbeitan 108 andeis 77 andilaus 197 andniman 13
andsitan 13 andwairþis 241 andwaurdjan 246 ansts
14, 129, 175, 203 anþar 155 arbi 18, 42, 127
arbinumja 213 arbja 133, 233 arbjo 233 -areis 213
arkaggilus 213 arman 223 arms 1, 68 arniba 203 -assu-
211 asts 14 at 204 at- 204 ataþni 183
ataugjan 204 -atjan 13 -atjan (achterv.) 211 atta 17 Attila
227 aþn 183 audagjan 203 audahafts 225 augo
131 auhsa 131 aukan 8, 19, 165 auso 8, 129, 131
auþida 235 aweþi 63
B
-ba 240 badi 42, 127 bai 76, 154 bairan 2, 11, 13,
18, 67, 131, 158 v., 200, 203 bairgahei 68 bairhts 71 baitrs
203 balwjan 243 bandi 129 bansts 27 *Barin 226 barms
203 barn 13, 159, 227 barnilo 227 barnisks 210 -basi
42 batists, batiza 42, 152 bauan 63 baur 13 -baurd 69
baurgja 195 baurgswaddjus 180 beitan 3, 9 berusjos 13, 161
bi(-) 244 biabrjan 237 bida 59 bidjan 12, 58 v., 163
bigitan 194 bilaigon 19 bileiban 23, 153
| |
| |
bindan 3,
10, 18 bistandan 244 biudan 4, 8, 10, 57 -blesan 5 bliggwan
63, 166 blinds 145, 150 bloma 7, 29, 203 blotinassus 211
boka 6, 18, 213 bokareis 213 bota 205 v. -brannjan 13, 71
briggan 4, 26, 29, 113, 168 brikan 11, 166 brinnan 13, 71, 203
broþar 6, 17, 18 v., 57, 133 brukjan 113 brunna 70
-brunsts 203 brusts 70 bugjan 113
D
-d 242 dags 14, 57, 121 v.v. dalaþa
242 daug 175 dauhtar 133 daur 18 daurawards 67
dauþs 159 dauþus 211 -deþs 202
-di- 202 diabaulus 81 dis- 246 diupei 235
diupiþa 235 diups 235 diwan 159, 211 domjan 29
dragan 6, 12, 57 dragkjan 13 -drausjan 13 -dre 242 drigkan
13 driusan 13, 22 -du- 211 duginnan 194
E
-ei 129, 235 -eigs 205 -ein(s) (bvnw.) 226 -eins
(znw.) 235
F
fadar 2, 14, 16, 19 v. 57, 133 faginon 159 fagrs
203 fahan 14, 46, 165 faihu 16, 31, 129 fair- 225
fairhaitan 225 fairzna 67 fani 42 fastubni 319 faur(a) (-)
225 faurbiudan 225 faurhtei 71 *faus 8 fera 5 fidwor
154 fijands 133 filaus 241 filhan 22, 166 -fill 2, 16,
59 filu 129, 241 fimf 26, 154 fiskja 195, 213 fisks 2,
17 flodus 211 fotubaurd 183 fotus 133 fra- 225
fradailjan 225 fraihnan 163 fraïtan 225 fraliusan 194,
197 framaþeis 43 framis 240 framwigis 241
fraþi 13, 19 fraþjan 13 fraujinassus
211 frawairþan 23 frawardjan 23 frijondi 233
frijonds 133, 233 frodei 19 froþs 13, 152 fruma
155 fugls 60 fula 44 fulgins 22, 159 fulljan 43, 109
fulls 58 v., 109, 159 fuls 7, 203 fynikisks 210
G
ga- 159, 244 v. gabairan 202, 244 gabaur 13, 245
gabaurþs 13, 195, 202 gabigjan 207 gabigs 205
gadaban 100 gadars 175 gadeþs 5
| |
| |
gadiliggs 207 gadobs 46 gafilh 245 gagamainjan 245 gaggan
178 gahausjan 159 gahlaiba 245 gailjan 204 -gairns 67, 77,
159 gaitein 226 gaits 7, 18, 226 gakusts 202 gaqiman 202,
244 gaqiss 17 gaqumþs 202 v. galeiks 198
galiug 245 gamains 7, 245 gaman 245 gamot 176 ganasjan 23,
41 ganisan 13, 23 garaihtei 235 garaiþs 76
garazna 233, 245 garazno 233 garda 67 gards 67 garuni
245 gasinþja 245 gaskafts 202 gaskohi 159, 245
gaskohs 160 gasts 1, 17, 18, 130 gaswogjan 61 gatairan 202
gataurþs 202 gaþrask 245
*gaunoþus 211 gaurs 203 gawaurdi 245 gawaurki
245 gawi 62 gawigan 18 gazds 67 Gevica 227 giban 2,
12, 133, 202 gifts 202 gistradagis 241 glaggwo 240
glaggwuba 240 gredags 5, 205 v. Greutungi 207 gudafaurhts 183,
191 gudalaus 197 gudhus 183 gudisks 210 gudjinassus
211 guma 4, 14, 18 gumakunds 183 gumein 226
guþ 23
H
hafjan 12, 17, 41, 158, 163 (-) hafts 17, 100, 159, 192,
225 hahan 4 haidus 200 haihs 7 hairdeis 127 hairto 67,
129, 131 haitan 5, 165 haiþi 75, 210
haiþiwisks 210 haldan 5, 165 halja 42, 129 halts
72 hamfs 26 hana 13, 14, 17, 42, 131 handugs 205 handus
130 hardus 67, 152 harjis 42, 127 hatis 239 hatizon
239 hauhei 235 hauheins 235 hauhhairts 188 hauhis 240
hauhiþa 235 hauhjan 235 hauhs 13 haurn 17, 69
hausjan 172 hawi 63 her 5 hilms 203 hilpan 3 v., 10
himma (daga) 6, 141, 242 hina 6 hita 6 hiuhma 13 hlahjan
41, 97, 163 hlaiw 62 -hlaupan 81 hlifan 2, 17, 211 hlutrs
203 hneiwan 18 horinassus 211 horinon 211 hrains 152
hraiwadubo 62 hroþeigs 203 huggrjan 7, 23 huhrus 7,
23 hulþs 72 hund 4, 17, 154, 155
hundafaþs 183 hups 43
ƕ
ƕa(s) 2, 17, 61, 145, 147 v.
ƕadre 242
| |
| |
ƕairban 61
ƕaiteis 61, 75
ƕar 61, 242
ƕas 61, 148
ƕassaba 17
-ƕatjan 17
ƕaþ 242
ƕaþar 147
ƕaþro 242
ƕazuh 148
ƕe 122
ƕeila 17, 61
ƕeits 61
ƕileiks 147, 199
ƕo 128
ƕopan 81, 165
I
ibnassus 211, 316 ibns 55 ibuks 239 -ida 112,
235 iddja 157, 178 idweit 224 -igs 205 ik 135 ikei
148 im 177 in- 246 inbrannjan 246 -ini 233 -inon
212 innana 242 insandjan 246 instandan 246 is 141 -is
241 -isk- 210 ist 2, 17 itan 2, 5, 11, 13, 17, 19
iþ 224 -iþa 128, 235 izwar 144 izwara
136
J
-j- 233 jains 101, 147 jer 5 judaiwisks 210
juggs 7, 23, 207 juk 4, 19, 125 junda 235 jus 101, 136
K
kalds 159 kalkjo 233 kann 175 kannjan 41
karkara 68 katils 228 kausjan 13 keinan 163, 203 kinnus 19,
59 kiusan 13, 202 kniu 19 Kreks 5 kunawida 57 -kunds
159 kuni 43, 127 kunþs 159 kustus 4, 19, 202
Q
-qairnus 67 qens 14 qiman 5, 11, 19 qinein 226
qino 14 qiþan 17, 238 qiþuhafts 225
qiþus 61 qius 19
L.
-l(a)- 227 laggs 1 lagjan 13, 41 laiks 200
lais 202 landis 241 latjan 41 lats 13, 30, 41 laufs
127 laugnjan 55 (-)laus 99, 192, 197 leiƕan 2, 9,
17 leik 29, 198 -leiks 188, 198 leitils 51, 203
-leiþan 22 lekeis 96 lekinassus 211 letan 5, 7, 12,
13, 165 ligan 12, 13, 59, 163 ligrs 59 lists 202
liþus 97 liubaleiks 198 liuhaþ 29
-lukan 10, 81 lustusama 200
M
-m- 203 mag 113, 176, 202 magula 227
| |
| |
magus 18, 227, 233 mahteigs 205 mahts 202 maidjan 17 maitan
78 malan 203 malma 203 managei 132 manags 152, 205
manaseþs 5, 202 manna 42, 133 manniskodus 211
mannisks 42, 149, 210 marisaiws 42, 129, 188 marka 68 marzjan
59 matibalgs 183 mats 17, 130, 182 maþl 73
maþljan 237 maurþr 4, 69 mawi 18, 227,
233 mawilo 227 meins 143 meljan 96 mena 5, 133
menoþs 5, 133 merjan 5 mes 5 midjis 2, 18
midjungards 185 mikiljan 237 mikils 60, 203 minniza 59 mins
240 missa- 17, 243 missaleiks 198, 244 missataujan 244
misso 17, 244 modags 205 motareis 213 mundrei 42
N
nadrs 59 nahts 1, 17, 183 namo 131 nasjan 13, 41,
59, 134, 169 nasjands 133 -nassu- 211 nati 127 natjan
42 naudibandi 23 nauþjan 23 neþla 5,
73 ni 241 niman 2, 14, 156, 168 v.v. -nisan: zie
ganisan
niujata 150 niujis 63 niun 155 niutan 13,
131 nuta 13, 131, 213
O
-o 240 -odus 211 ogs 157 -oþus 211
R
-r 242 -r(a)- 203 raihtaba 241 raihtis 241
raihts 159 -raisjan 13 -rakjan 41 rannjan 168 rasta 97
raþjo 42 raus 23, 80 rauþs 8 -redan
57 -reisan 13 rinnan 168
S
-s 239 sa 145 saei 148 sah 147 sai 147
saian 12, 96, 165 saihs 2, 155 saiƕan 12, 23, 31 sair
203 saiwala 63, 128 v. saiws 62, 75 sakuls 203 (-)sama
200 samaleiks 198 samana 238 sandjan 23, 41, 169 satjan 13,
41 sauhts 202 Saur 233 Saurini 233 seina 143 seins
143 sels 206 -seþs: zie manaseþs
si
141 sibun 155 siggwan 18 sigislaun 183 sik 143
sildaleiks 198 silubreins 226 sineigs 205, 247
| |
| |
sinteino 240 sinteins 240, 247 sinþs 3, 23 sis
143 sitan 12, 13, 19, 59, 163, 227 sitls 228 siujan 203
siukan 202 siuns 23 -skafts 202 skaidan 76 skal 113, 175
v. skalja 43 skanda 235 -skapjan 12, 19, 41, 163, 202
skaþuls 203 skeima 203 skeinan 203 skeirs 6
skildus 209 skilliggs 209 skohs 98 skuft 99 skuggwa 80
-sla- 235 slahals 203 slahan 1 slepan 5, 165 snaiws 62
so 128, 142, 144 sokareis 213 sokjan 6, 29, 113, 158, 163, 170,
213 speiwan 17, 62, 166 stainahs 205 staineins 226 stairno
67 standan 12, 17, 22, 59, 163, 178, 203 staþs 202
-sti- 203 stilan 11 stols 228 straujan 63 sums 4, 148
sunja 241 sunus 14, 129 v., 133 swaihra (-o) 23, 233 -swairban
68 swaleiks 61 swaran 59, 163 swartizla (dat. sg.) 236
swarts 67, 236 swein 6, 226 swes 233 swimman 236
swinþs 27 swistar 61, 99, 133 swum(f)sl 235
T
tagr 130 tagrjan 237 taihswa 98 taihun 19, 23,
155 taihuntaihund 155 -tamjan 19, 41 taujan 53, 178 -tehund
154 -teihan 6 -ti- 202 tigus 23, 154 v. timrja 213
timrjan 237 tiuhan 4, 8, 10, 17, 19 22, 81 Totila 227 triggws
63 trudan 11, 166 tuggo 128, 132 tunþus 13, 17, 23,
133 tuzwerjan 244 twai 154 twalibwintrus 188 twalif
153 tweifljan 237 twis- 246 twisstandan 246 twisstass
246
þ
-þ 242
þagkjan 4 v., 29, 41, 57,
113
þahan 17
þairh 98
þanaseiþs 240
þarba 23
-þarban 68
þarf 23, 113, 175
þaurfts 71
þaurnus 69
þaurstei
57, 69
þaursus 59
þe 122, 146
þei 147
þeihs 6, 127
þeins
143 -þi- 202
þiubs 57
þiumagus 187
þius 81, 233
þiwi
233
þo 125, 128, 144
þreihan 6, 22, 26,
167, 236
Preihsl 236
þreis 17, 154
þridja 70, 155
þriskan 70 -þro
242
þrutsfill: zie -fill
þu 17,
136 -þu- 211
| |
| |
þugkjan 7, 26,
29, 43, 113
þusundi 154 v.
þwahan 77
þwairhs 67
U
ubilaba 240 ubils 43, 203 -ubni 316 ufarassus
211 -ufni 316 -ugs 205 uhteigo 240 uhteigs 240 uhtwo
29 un- 242 unbarnahs 205 unbruks 242 unfagrs 242 -ung-
207 unhrainiþa 235 unhrains 242 unhunslags 205
unmahts 242 unsar 144 unsibjis 242 untilamalsks 210
unweniggo 209 unweis: zie -weis
unwiss: zie -wiss
ur- 223 urraisjan 23 urreisan 23 us- 69 223 usbairan
223 usbeidan 223 usfilma 223 usfulljan 223 uskeinoda
163 uskijanata 163 usliþa 223 usluknans 159
usstandan 17 usstass 17, 203 uswahsts 202 uswiss 223 uz-
223 uzeta 223
W
wadi 1, 18, 42 -waddjus 77 wahsjan 163 wahstus
202 wai 7, 75 waian 96 waihts 148 wair 3, 67, 182
wairdus 67 wairpan 3 v,, 10, 68 wairs 240 wairþan
17, 22, 57, 61, 156 (-)wairþs 54, 67 wait 17, 113, 174
v. wakan 1, 41 -wakjan 41 waldufni 319 waltjan 72
walus 227 walwison 239 walwjan 239 wamm 243 wan(s) 243
wandjan 13 waninassus 211 wans 211, 243 warjan 41, 59
warmjan 68 wato 131 waurd 69, 125 waurkjan 71, 113 waurts
227 wein 6 weinabasi 183 weindrugkja 183 weipan 19
-weis 17, 159 weitwoþs 161 widuwairna 81 widuwo 2,
18 wilja 59, 129, 133 wiljau 177 v, windan 13 wisan 23,
156, 177 -wisk- 210 -wiss 17, 159, 175 witan 19 witodalaus
197 wizon 23 wopjan 237 wratodus 211 wrikan 166
Wulfila 227, 232 wulla 58, 213 wullareis 213
| |
| |
| |
III. Zaakregister
assimilatie 53 v. augmentatief 214, 226, 242
beschaafd (onbeschaafd) 38 v., 51, 95 v. betekenis: passieve- 208,
214 conglomeratie v. suff. 195 defectief
177 deminutief 225 v.v. dualis 120 fonologie
289 geminaat 58 gerundium 158 haplologie
165, 182 herstel (averechts-): (zie ook hypercorrect) 63, 69, 79,
103 hypercorrect (zie ook herstel) 40, 61, 69
Ingvaeoons: XXIII, XXIV, XXX v.v., 26 v., 44, 55 v., 94, 95 v., 101
inkorting 231 intensiva 19, 60 intonatie 117
juxtapositie 180 leestaalvormen 38 v.v., 44, 69, 96, 176 v.
metanalyse 196 metathesis 70 v. middelnederlands:
uitspraak 31 movering 216 nomina actionis 204, 209
v. nomina agentis: 213, 216 nomina postverbalia 204
opeenstapeling v. suff. 195, 216 participia praeverbalia
161 passivum 156 perfectum 157 reductietrap 9
relictvormen 27, 85 v., 91 Rückumlaut 112, 173
Schwundstufe 9 Sievers 112 spirantendissimilatie 314
stembandocclusief 75 stoottoon 75, 287 suffixsubstitutie 195
taalverkorting (vgl. 231) 192 Umlaut
(a-uml.) 3, (i-uml.) 41 v.v. velarisering 102
vocaal (kort, gerekt) 31 Westvlaamse verkorting van
î en uu 75
|
|