Historische grammatica van het Nederlands
(1970)–M. Schönfeld– Auteursrechtelijk beschermdM. Schönfeld, Historische grammatica van het Nederlands. (editie A. van Loey). N.V. W.T. Thieme & Cie, Zutphen 1970 (achtste druk)
-
-
-
gebruikt exemplaar
exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: VGB Ned 16 8040
algemene opmerkingen
Dit bestand is, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de achtste druk van M. Schönfelds Historische grammatica van het Nederlands in de editie van A. van Loey uit 1970. De eerste uitgave dateert van 1921. Voor de afbeelding van de titelpagina is een ander exemplaar gebruikt, namelijk het exemplaar uit de universiteitsbibliotheek Leiden met signatuur 1084 F 1.
redactionele ingrepen
Accolades verspreid over meerdere regels kunnen in deze digitale versie niet weergegeven worden. De accolades zijn daarom op elke regel herhaald, eventueel met bijbehorende tekst.
p. XXXVIII: op deze pagina is een kop tussen vierkant haken toegevoegd.
p. XLI-XLII: deze pagina's hebben in het origineel per abuis de paginanummers LXI en LXII gekregen. In deze digitale versie is dat verbeterd.
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina's (p. LVI en 328) zijn niet opgenomen in de lopende tekst.
[pagina I]
Prof. Dr. A. VAN LOEY
Schönfelds Historische grammatica van het Nederlands
Klankleer
Vormleer
Woordvorming
Achtste druk
[vignet]
N.V. W.J. Thieme & Cie - Zutphen
[pagina II]
© Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en / of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever
[pagina V]
Inhoud
Blz | |
Inhoud | V-X |
Voorbericht | III |
Afkortingen en tekens | XI-XVIII |
Inleiding met aantekeningen | XXI-LV |
Klankleer | 1-116 |
Eerste hoofdstuk: De ogm. klanken in syllaben met hoofdtoon | 1-25 |
I. Vocalisme | 1-15 |
Korte vocalen: § 1. ă < idg. ă, ŏ, ə; § 2. ĕ / ĭ < idg. ĕ, ĭ; Opm. a-umlaut; § 3. ŏ / ŭ < idg. ŭ; l̥, r̥, m̥, n̥ | 1-4 |
Lange vocalen: § 4. āh < ăŋχ; § 5. æ̅ < idg. ē; § 6. ē2; Opm. 2. Lange diftongen: § 7. ī < idg. ī, ei; īh <ĭŋχ; § 8. ō < idg. ā ō; § 9. ū < idg. ū; ūh < ŭŋχ | 4-7 |
Diftongen: § 10. ai < idg. a i̯, o i̯; § 11. au < idg. au̯, ou̯; § 12. eu (iu) < idg. eu̯ | 7 |
Ablaut: § 13. Quantitatieve en qualitatieve ablaut; ablautreeksen; § 14. De zeven werkwoordreeksen; § 15. Het germ. systeem; § 16. De ablaut buiten het st. w.w.; § 17. De ablaut in 't idg | 8-14 |
Samenvatting: fonologische veranderingen: § 18 | 14-15 |
II. Consonantisme | 15-25 |
Nasalen, liquidae, semivocalen: § 19 | 15 |
De germ. klankverschuiving en de wet van Verner: § 20. Algemeen overzicht van de klankversch.; § 21. De idg. stemloze explosieven; § 22. De idg. stemhebbende geaspir. explos.; § 23. De idg. stemhebbende explos. Opm. Geminaten; § 24. De wet van Verner (grammatische Wechsel); § 25. Gramm. wechsel bij de w.w.; § 26. Gramm. wechsel buiten de w.w.; § 27. Chronologie en oorzaken | 15-25 |
[pagina VI]
Tweede hoofdstuk: De ontwikkeling van de ndl. klanken uit de ogm. in syllaben met hoofdtoon | 26-106 |
Perioden: § 28 | 26 |
Rekking, verkorting en samensmelting van vocalen; § 29. Lange vocalen, ontstaan uit korte + nasaal vóór scherpe spirant; Ingvaeoonse vormen; jongere vormen; § 31. Verkorting van vocalen; Opm. 1. Ingvaeoonse ŏ < ă; § 32. Rekking van vocalen in open, behoofdtoonde syllaben; half-lang en lang; gedekt en vrij; § 33. Samensmelting van vocalen § 34-37. Syncope van d; § 37. Hypercorrecte vormen | 26-41 |
Umlaut: § 38. Algemene opmerkingen; § 39. Umlaut van ă; Opm. 2. Overgang in i; § 40. Umlaut van ŭ; Opm. 2. Saks. ā; § 41. Umlaut van lange vocalen; § 42. Betekenis van de umlaut; jongere soortgelijke verschijnselen in 't ndl | 41-48 |
Ronding en ontronding van vocalen: § 43. Algemene opmerkingen; § 44. Ronding van ē tot eu en van ĕ / ĭ tot ŭ; § 45. Ontronding van eu tot ē en van ŭ tot ĕ / ĭ | 48-52 |
Stemloos en stemhebbend worden van spiranten en explosieven; assimilatieverschijnselen: § 47. Proleptische en analeptische assimilatie; sandhi; § 48. Verscherping vóór l, r, n, m; § 49. ŋk en mp; § 50. f / v, s / z, vooral in de anlaut; þ / ð; þþ > s(s). Opm. 2. Friese t | 52-58 |
Geminatie: § 51. Algemene opmerkingen; § 52. Ogm., owgm. en ndl. geminaten | 58-60 |
De w en omgeving: § 53. Uitspraak van de w; wl en wr; w vóór vocaal; § 54. Vocaal + w. Opm. 3. -uw- / -ouw-. § 55. W na consonant | 60-65 |
De r en omgeving: § 56. Karakter en invloeden van de r, ontwikkeling van d vóór r. Opm. 2. Ontwikkeling van d vóór l; § 57a. ĭr + cons.; b. ăr + dentaal. Opm. 3. Dialectische overgang van |
[pagina VII]
ā tot ō, oe; c. ĕr + dentaal; Opm. 5. Afwijkende vormen met ē en ā: d. ăr of ĕr + gutturaal of labiaal; e. ŏr + dentaal; Opm. 7. Afwijkende vormen met ā; f. ŭr + cons.; § 58 en 59. Metathesis | 65-72 |
De l en omgeving: § 60. ald(t), old(t). Opm. 3. Zeeuws oi + dent. < ol + dent.; § 61. Metathesis | 72-74 |
Monoftongering en diftongering § 62. Algemene opmerkingen; § 63-67. De ogm. diftongen ai, au, eu. § 63-65. De ogm. ai; § 63. Opm. 1. De ogm. a i̯ i̯. Andere ei's (ij; ei < ĕgi; ei < ĕ vóór n + dentaal); Opm. 5. Ingvaeoons -dei; § 65. Afwijkende ontwikkeling van de ai tot â, ô, ie, ui; § 66. De ogm. au; § 66 Opm. 1. De ogm. ăww; Opm. 2 en 3. Afwijkende ontwikkeling van de au tot â, ê, oo, oe; § 67. De ogm. eu; de st. w.w. van de 2de kl. met ui; de praet. v.d. red. v. met ie; Opm. 2. Afwijkende ê < eu. § 68. De ogm. monoftongen ô en ê; ô + j > oei. § 68. De ogm. monoftongen û en î. § 69-75. De owgm. û; § 69. De algemene ontwikkeling; afwijkende ontwikkeling vóór r; vóór w en in de auslaut; § 70. De dialectische verdeling; § 71. Bewaarde oe-vormen: § 72. De historische ontwikkeling (de Hollandse expansie); § 74. Omvang en oorzaken van de diftongering; § 75. De ui2; § 76. De owgm. î; Opm. 1. Samenval van î en ie. Dialectische verdeling; bewaarde ie-vormen; § 77. Omvang en oorzaken; parallellisme met de û | 74-93 |
Wisseling van ĕ en ĭ, van ŏ en ŭ: § 78. Owgm. ĕ en ĭ. § 79. Owgm. ŏ en ŭ | 93-95 |
Owgm. ā en de klankverbindingen van ā, ō, oe met j: § 80; Opm. 1: Ndl. ie in plaats van ā | 95-97 |
Enkele consonanten en consonantverbindingen: § 81. De ogm. χ / h; de verbinding hs; § 82. De ogm. sk; de verbinding schr; § 83. De ogm. ft; § 84. De g. Overgang van j tot g. Velarisering van nd(nt) | 97 102 |
[pagina VIII]
Samenvatting: het fonologisch systeem van het Nederlands en de verschuivingen daarin. § 85. Vocalisme; § 86. Consonantisme | 103-106 |
Derde hoofdstuk: Het accent en de klanken van de syllaben zonder hoofdtoon | 107-116 |
I. Het accent | 107-111 |
§ 87. Algemene opmerkingen; § 88. Klemverschuiving; § 89. Accentverschuivingen in 't ndl.; § 90. Het accent in samenstellingen en in vreemde woorden | 107-111 |
II. De klanken van de syllaben zonder hoofdtoon | 111-116 |
§ 91. Auslautswetten; § 92. Syncope-wet van Sievers; § 93. Afslijting van de auslaut in 't ndl.; § 94. Andere verzwakkingen | 111-116 |
Vormleer | 117-178 |
Vierde hoofdstuk: De substantieven | 117-134 |
§ 95. Deflexie, de naamvallen; § 96. Genus en numerus. § 97. De stammen; zwak en sterk; § 98-102. De mannel. ă-st.; de pluralis op -s; § 103. De onz. ă-st.; de pluralis met -er-; § 104. De wă- en jă-st.; § 105. De vr. ō-st.; § 106. De ĭ- en ŭ-st.; § 107. De n-st.; § 108. Andere consonantst | 117-134 |
Vijfde hoofdstuk: De pronomina, adjectiva en numeralia | 135-156 |
I. De pronomina | 135-148 |
Persoonl. en bezittel. vnw.; § 109. Alg. opmerkingen; § 110. Pers. vnw. 1e ps.; § 111-116. Pers. vnw. 2e ps.; § 117. Pers. vnw. 3de ps.; reflexief; § 119. De bezittel. vnw | 135-144 |
Aanw. vnw. en bepaald lidwoord: § 120 | 145-147 |
Vrag. vnw.: § 121 | 147 |
Betr. vnw.: § 122 | 148 |
Onbep. vnw.: § 123 | 148 |
[pagina IX]
II. De adjectiva | 149-153 |
§ 124. Alg. opmerkingen; § 125. De sterke flexie van de ă-st; § 126. De jă-st; § 127. De trappen van vergelijking | 149-153 |
III. De numeralia | 153-155 |
§ 128. Alg. opmerkingen; § 129. De cardinalia; § 130. De ordinalia | 153-155 |
Zesde hoofdstuk: De verba | 156-178 |
§ 131. Genus; § 132. Modus; § 133. Tempus, Aktionsart; § 134. Persona en numerus | 156-158 |
§ 135. De nominale vormen van het w.w.; ge- vóór het verl. deelwoord | 158-161 |
§ 137. Thematische en athematische werkwoorden; st. en zw. w.w.; § 138-139. De praesensvorming van de thematische w.w.; § 140. De reduplicerende w.w. | 161-166 |
§ 141. Overgang van de st. w.w. naar een andere klasse of naar de zw. w.w. of omgekeerd | 166-168 |
§ 142. De persoonsuitg. van praes. indic.; § 143. Praes. optat. en imperat.; § 144. De persoonsuitg. van 't st. praeterit; § 145. Het zw. praeterit | 168-174 |
§ 146. De praeterito-praesentia | 174-176 |
§ 147. De athematische w.w. | 176-178 |
Zevende hoofdstuk: Woordvorming | 179-246 |
I. Samenstelling | 179-193 |
§ 148-149. Samenstellingen en samenkoppelingen; distantie- en contactcomposita; samenstellende afleiding (o.a. met 't suff. -de); verholen samenst.; verdichting van betekenis; onderdrukking van een lid | 179-183 |
Samenstellingen met een substantief als tweede lid: § 150. Het eerste lid een substantief: stamcomposita, casuscomposita; § 151. Het eerste lid een adjectief of adverbium; § 152. Het eerste lid een verbale stam, soms op -el uitgaande; § 153-159. De verhouding in betekenis tussen de beide delen; |
[pagina X]
determinatieve composita, gecoördineerde en appositionele composita, copulatieve en tautologische samenstellingen, possessieve composita, zinwoorden (imperatieve samenstellingen) | 183-191 |
Samenstellingen met een adj. als tweede lid: § 160 | 191-192 |
Samenstellingen met een w.w. als tweede lid: § 161 | 192-193 |
II. Afleiding | 194-246 |
§ 162. Algemene opmerkingen: affixen of formantia, prae- en suffixen, praefixdenominatieven, relict-suffixen, conglomeratie van suffixen, suffixsubstitutie, metanalyse; -ēren | 194-197 |
Suffixen | 197-242 |
Van samenstelling tot afleiding: § 163. -loos; § 164. -lijk; § 165. -baar, -zaam, -heid, -dom, -schap | 197-202 |
§ 167-168. Relictsuffixen; nomina postverbalia | 202-205 |
Verschuiving van de grenzen van het suffix: § 169. -ig (-erig enz.), -igen; § 170. -ing, -ling; § 171. -s, -isch; § 172. -t (-d); -oe(de), -aad; -nis | 205-212 |
Ontlening van affixen: § 173. Alg. opmerkingen; I. Uit het Latijn: § 174. aarts-; § 175. -aar, -er, -(e)naar, -laar; -ier, -nier; § 177. -ster; -st(e)rigge; § 178. -egge, -ei; II. Uit het Frans: § 179. -aard (-erd); -ist; § 178. -es; § 181-2. -ij, -erij; -age; III. Uit het Duits: § 183. oer-, er- (her-, ver-); § 184: -haftig | 212-225 |
Zelfstandige naamwoorden: § 185-188. De diminutiefsuffixen; § 189. Vorming van vrouwelijke persoonsnamen bij mannelijke; § 190. Vorming van abstracta en concreta | 225-236 |
Werkwoorden: § 191. De werkwoorden met el- en er-suffix; § 192. De w.w. met k- en s-suffix | 237-240 |
Bijwoorden: § 194 | 240-242 |
Praefixen: § 195-197 | 242-247 |
Aantekeningen | 248-327 |
Registers | 329-372 |
I. Nederlands | 329-365 |
II. Gotisch | 365-371 |
III. Zaakregister | 372 |