| |
| |
| |
| |
I. Boeken en tijdschriften
Album Blancquaert = Album E. Blancquaert (1958).
(D')Angremond = D'Angremond, Hooft's Achilles en Polyxena
(1943).
Aubin: zie Frings.
Baader
Ich-Deixis = Baader, Die identifizierende Funktion der Ich-Deixis im
Indoeuropäischen (1929).
Bach = Bach, Die deutschen
Personennamen (Pauls Grundriss 18 Bd. 1) (1952-'53). (V.d.)
Berg = Van den Berg, Oude tegenstellingen op Nederlands taalgebied
(1937).
Bezoen = Bezoen, Klank- en vormleer van het dialect
der gemeente Enschede (1938).
Blancquaert = Blancquaert,
Practische uitspraakleer van de Nederlandse taal6 (1962).
(De) Bo = De Bo, Westvlaamsch Idioticon (1873).
Boekenoogen = Boekenoogen, De Zaansche volkstaal (1897).
(De) Bont K. = A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, II en I
(1958, 1962).
Bouman - Bouman, Middelnederlandse
bloemlezing2 (1948).
Bouman en
Pienaar = Bouman en Pienaar, Afrikaanse Spraakkunst (1924).
Brinkmann = Brinkmann, Sprachwandel und Sprachbewegungen in
althochdeutscher Zeit (Jenaer Germanistische Forschungen, herausgegeben von A.
Leitzmann no. 18 [1931]).
Bijdr. = Bijdragen en mededeelingen
der dialecten-commissie van de Akademie van Wetenschappen.
Caron = Caron, Klank en teken bij Erasmus en onze oudste
grammatici (1947).
Carr = Carr, Nominal compounds in Germanic
(St. Andrews University Publications no. XLI, 1939).
Coetsem
= Fr. van Coetsem, Das system der starken verba und die periodisierung im
älteren germanischen (1956) (Med. NA., Lett. N.R., dl. 19, no. 1).
(V.) Dam = Van Dam, Handbuch der deutschen Sprache I (1937), II
(1940).
| |
| |
Dipl. B. = Gysseling en Koch, Diplomata
Belgica ante annum Millesimum Centesimum scripta (1950; Bouwstoffen en
studiën voor de geschiedenis en de lexicografie van het Nederlands
I).
Driem. Bl. = Driemaandelijkse Bladen, Nieuwe Serie (1949
v.v.). DSA. = Deutscher Sprachatlas, in vereinfachter Form bearbeitet
unter Leitung von Wrede u.a. (1926 v.v.).
Emonds = Emonds, De
legende van Sinte Kunera in de middeleeuwen (1922).
Eykman =
Eykman, Phonetiek van het Nederlands (1937). F.E. = Fontes Egmundenses,
uitgeg. door Oppermann (Werken Hist. Gen. 3e serie no. 61) (1933).
Feestbundel v.d. Wijer = Feestbundel H.J.v.d. Wijer, uitgeg. door
Draye (2 dn., 1944).
(De) Flou = De Flou, Woordenboek der
toponymie van Westelijk Vlaanderen enz. (1914-1938).
Foerste
Westf. = Foerste, Der wortgeographische Aufbau des Westfälischen
(1958) (Der Raum Westfalen IV, 1).
Franck = Franck,
Mittelniederländische Grammatik2 (1910).
Frings = Aubin, Frings, Müller, Kulturströmungen und
Kulturprovinzen in den Rheinlanden (1926).
Frings Germ. Rom.
= Frings, Germania Romana (1932).
Frings Grundl. = Frings,
Grundlegung einer Geschichte der deutschen Sprache3 (1957).
Frings Stellung = Frings, Die Stellung der Niederlande im Aufbau
des Germanischen (1944).
Fryske St. = Fryske Studzjes
(Feestbundel J.H. Brouwer) (Assen, 1960).
Gamillscheg =
Gamillscheg, Romania Germanica (3 dn., 1934-'36).
(V.)
Ginneken = Van Ginneken, Handboek der Nederlandsche taal I (1928), II
(1914).
(V.) Ginneken Principes = Van Ginneken, Principes de
linguistique psychologique (1907).
(V.) Ginneken Ras en taal
= Van Ginneken, Ras en Taal Verhandel. N.A. Lett. N.R. dl. 36) (1935).
(V.) Ginneken Streektalen = Van Ginneken, De studie der
Nederlandsche streektalen (1943).
G. Nk. = C. Tavernier -
Vereecken, Gentse Naamkunde van ca. 1000 tot 1253 (1968).
| |
| |
Grunewald = Grunewald, Die Mittelniederdeutschen Abstraktsuffixe
(Lunder Germanistische Forschungen 13) (1944).
Gysseling Onl.
Gr. = M. Gysseling, Proeve van een oudnederlandse grammatica (Eerste
deel). Studia Germanica Gandensia III (1961), pp. 9-52.
Gysseling
Top. Wdb. = M. Gysseling, Toponymisch Woordenboek van België,
Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (voor 1225). 2 delen
(1960).
(V.) Haeringen Suppl. = Van Haeringen, Supplement op
Franck-Van Wijk, Etymologisch Woordenboek (1936).
Hammerich =
Hammerich, Zur deutschen Akzentuation (1921).
Heeroma =
Heeroma, Hollandse dialektstudies (1935).
Heeroma TON. =
Heeroma, Taalatlas van Oost-Nederland (1957).
Heinsius =
Heinsius, Klank- en buigingsleer van de taal des Statenbijbels (1897).
Hellinga = Hellinga, De opbouw van de algemeen beschaafde
uitspraak van het Nederlands (1938).
(Van) Helten = Van
Helten, Middelnederlandsche Spraakkunst (1887).
Henzen = W.
Henzen, Deutsche Wortbildung (1947).
Hol = Hol, Een
tegenstelling Noord: Zuid in de praeterita en participia van de sterke
werkwoorden (1937).
Holmberg = Holmberg, Eine
mittelniederfränkische Übertragung des Bestiaire d'amour (Uppsala
Universitets Årsskrift 1925).
Horn = Horn,
Sprachkörper und Sprachfunktion2 (1923). HTD. =
Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie (1927
v.v.). I.F. = Indogermanische Forschungen.
Jacobs Wvla.
= Jacobs, Het Westvlaamsch van de oudste tijden tot heden (Van Ginneken, De
Nederlandsche dialecten in den loop der eeuwen I [1927]). (De)
Jong = Spiegels Hertspiegel I, uitgeg. door De Jong (1930).
Karsten = Karsten, Het dialect van Drechterland I (1931); II
(1934).
(Ten) Kate = Ten Kate, Aenleiding tot de kennisse van
het verhevene deel der Nederduitsche sprake (2 dn., 1723).
Kern = J.H. Kern, De Limburgsche Sermoenen (Bibl. Mnl.
Lett.).
Kieft = Kieft, Homonymie en haar invloed op de
taalontwikkeling (1938).
Kil. = Etymologicum teutonicae
linguae Kiliani.
Kloeke Afrik. = Kloeke, Herkomst en Groei
van het Afrikaans (1950).
| |
| |
Kloeke Heeft =
Kloeke, Een oud sjibboleth: de gewestelijke uitspraak van ‘heeft’
(1956) (Verh. NA, Lett. N.R. LXIII, 1).
Kloeke = Kloeke, De
Hollandsche Expansie in de zestiende en zeventiende eeuw (Grootaers en Kloeke,
Noord- en Zuid-Nederlandsche Dialectbibliotheek II [1927]).
Kloeke
Noordoost - Kloeke, Het Taallandschap van onze noordoostelijke
provinciën (1955) (Verh. NA, Lett. N.R. LXII, 3).
Kooiman = Kooiman, Twe-spraack van de Nederduitsche letterkunst
(1913).
Kruisinga = Kruisinga, Het Nederlands van
nu2 (1951). (V.) Langenhove = Van Langenhove,
Linguistische Studiën I (z.j.), II (1939).
Lasch =
Lasch, Mittelniederdeutsche Grammatik (1914).
Lecoutere =
Lecoutere, Inleiding tot de taalkunde en tot de geschiedenis van het
Nederlandsch, zesde druk, bewerkt door Grootaers (1948).
Lerchner: Gotthard Lerchner, Studien zum nordwestgermanischen
Wortschatz (Halle S., 1965). (V.) Lessen = Jacoba van Lessen,
Samengestelde naamwoorden in het Nederlandsch (1928).
Leuv.
B. = Leuvensche Bijdragen. (V.) Loey = Van Loey, Studie over de
Nederlandsche plaatsnamen in de gemeenten Elsene en Ukkel (1931). (V.)
Loey Mnl. = Van Loey, Middelnederlandse Spraakkunst, I
Vormleer6 (1969), II Klankleer6 (1970). (V.)
Loey Zwbrab. = Van Loey, Bijdrage tot de kennis van het
Zuidwestbrabantsch in de 13de en 14de eeuw (1937).
Mansion =
Mansion, Oud-Gentsche Naamkunde (1924).
Mansion Bestandd. =
Mansion, De voornaamste bestanddeelen der Vlaamsche plaatsnamen (1935).
Med. NA. Lett. = Mededelingen der Kon. Nederlandse
Akademie van Wetenschappen, Afdeling Letterkunde.
Med. Nk. =
Mededelingen v.d. Vereniging voor naamkunde te Leuven en de Commissie voor
naamkunde te Amsterdam, Leuven. Med. VA. = Verslagen en mededelingen der
Kon. Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde.
(Van der)
Meer = Van der Meer, Historische Grammatik der niederländischen
Sprache I. Einleitung und Lautlehre (1927).
Michels =
Michels, Bijdrage tot het onderzoek van Vondel's werken (1941).
| |
| |
Mnl. W. = Middelnederlandsch Woordenboek.
Neoph. = Neophilologus. NGN. = Nomina geographica
neerlandica. Nk. = Naamkunde (voortzetting sedert 1969 van Med. Nk.)
N. Tg. = Nieuwe Taalgids.
Obreen en V. Loey = Obreen en V.
Loey, De oudste Middelnederlandsche oorkonden (Med. VA. 1934 blz. 329
v.v.).
Okb. H.Z. = Oorkondenboek van Holland en Zeeland. In
tweede druk tot dusver alleen afl. 1 (1937).
Okb. Utr. =
Oorkondenboek van Utrecht. O. Tt. = Onze Taaltuin.
Overdiep = Overdiep, Stilistische grammatica van het moderne
Nederlandsch2 (1949).
Overdiep Katw. = Overdiep,
De Volkstaal van Katwijk aan zee (1940).
Overdiep Mnl. =
Overdiep, Vormleer van het Middelnederlandsch der 13de eeuw (V. Es,
Stilistische Grammatica van het Middelnederlandsch I) (1946).
Pauwels = Pauwels, Enkele bloemnamen in de Zuidnederlandsche
dialecten (1933). PBB. = Paul-Braunes Beiträge zur Geschichte der
deutschen Sprache und Literatur. Rk. H.Z. = Rekeningen der grafelijkheid
van Holland en Zeeland. R.L. = Hoops' Reallexikon der germanischen
Altertumskunde.
Roetert Frederikse = Roetert Frederikse, Dat
Kaetspel ghemoralizeert (Bibl. Mnl. Lett).
Roukens = Roukens,
Wort- und Sachgeographie in Niederländisch-Limburg und den benachbarten
Gebieten (1937).
Royen = Royen, Die nominalen
Klassifikations-Systeme in den Sprachen der Erde (1929).
Royen B.V. = Royen, Buigingsverschijnselen in het Nederlands (3
dln., 1947-'52).
Salverda de Grave = Salverda de Grave, De
Franse woorden in het Nederlands (1906).
Santen = G.C. van
Santen's Lichte Wigger en Snappende Siitgen, uitg. door A.C. Crena de Iongh
(1959).
Sarauw = Sarauw, Niederdeutsche Forschungen I (1921),
II (1924).
Schönfeld VN2 = Schönfeld,
Veldnamen in Nederland2 (1950, - Med. NA, NR. deel 12, no. 1).
Schönfeld WN. = Schönfeld, Nederlandse Waternamen
(1955).
Schröder = E. Schröder, Deutsche
Namenkunde2 (1944).
Schrijnen Isogl. = Schrijnen,
De isoglossen van Ramisch in Nederland (1920).
Schuringa =
Schuringa, Het dialect van de Veenkoloniën (1923).
| |
| |
Schwarz = Schwarz, Deutsche und Germanische Philogie (1951).
Schwarz GNA. = Schwarz, Goten, Nordgermanen, Angelsachsen
(1951).
Stoett = Stoett, Middelnederlandsche spraakkunst:
Syntaxis3 (1923).
Stoett Kl. = Stoett, Drie
kluchten uit de zestiende eeuw (1932).
Stoett Mo. =
Brederoo's Moortje, uitgeg. door Stoett (1931).
Sütterlin = Sütterlin, Neuhochdeutsche Grammatik I
(1924).
Swaen = Swaen, Nederlandsche geslachtsnamen
(1942).
Taalatlas = Taalatlas van Noord- en Zuie-Nederland
(1939 vlg. j.).
Taal en Lett. = Taal en Letteren.
Taalk. Bijdr. = Taalkundige Bijdragen. TAG. = Tijdschrift van
het Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschap. T.e.L. = Taal en Leven.
T.e.T. = Taal en Tongval.
Teuchert = Teuchert, Die
Sprachreste der niederländischen Siedlungen des 12. Jahrhunderts
(1944).
Teuthon. = G. van der Schueren's Teuthonista (ed.
Verdam, 1896).
Teuthonist. = Teuthonista.
Tiemeyer = Tiemeyer, Klankleer der gedichten van Willem van
Hildegaersberch (1916).
Tille = Tille, Zur Sprache der
Urkunden des Herzogtums Geldern (1925).
Ts. = Tijdschrift
voor Nederlandsche taal- en letterkunde. TTL. = Tijdschrift voor taal en
letteren.
Vercoullie - Vercoullie, Schets eener historische
grammatica der Nederlandsche taal4 (1922).
Verdam
= Verdam-Stoett, Uit de geschiedenis der Nederlandsche taal4
(1923).
Verdenius Opst. = Verdenius, Studies over Zeventiende
Eeuws. Verspreide opstellen en aantekeningen (1946).
Vondel =
De werken van Vondel (uitg. Mij Goede en goedkoope lectuur, 1927-1937).
(De) Vooys = De Vooys, Geschiedenis van de Nederlandse
taal4 (1952).
(De) Vooys Ndl. Spr. = De Vooys,
Nederlandse Spraakkunst5 (1957).
(De) Vries = W.
de Vries, Iets over woordvorming (1921-'22).
(De) Vries Dr. pl.
n. = W. de Vries, Drentse plaatsnamen (1945).
(De) Vries Gr.
pl. n. = W. de Vries, Groninger plaatsnamen (1946).
(De)
Vries Verbr. = W. de Vries, Iets over verbreidheid en herkomst van het
Fries (1942).
Wagner = Wagner, Deutsche Sprachlandschaften
(1927).
Weijnen Ned. dial. = Weijnen, Nederlandse
Dialectkunde (1958).
Weijnen Roos. = Weijnen, De plaatsnamen
van Roosendaal (1948).
Weijnen Onderz. = Weijnen, Onderzoek
naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937).
| |
| |
Wilmanns = Wilmanns, Deutsche Grammatik.
(Te)
Winkel = Te Winkel, Geschichte der niederländischen
Sprache2 (1901).
(Te) Winkel Tongv. = Te Winkel,
De Noordnederlandsche tongvallen, Aflev. 1 en 2. WNT. = Woordenboek der
Nederlandsche taal.
(V.) Wijk = Franck's etymologisch
woordenboek der Nederlandsche taal. Tweede druk door Van Wijk (1912). Zie voor
het Supplement (V.) Haeringen Suppl.
(V.) Wijk
Phonol. = Van Wijk, Phonologie (1939).
Zfda. =
Zeitschrift für deutsches Altertum. Z.[O.]N.F. = Zeitschrift für
[Orts]namenforschung. Zs.f.d.Maa. = Zeitschrift für
deutsche Mundarten. Zs.f.d.Wortforschung = Zeitschrift
für deutsche Wortforschung.
Zwaan = Zwaan, Uit de
geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst (1939).
Zwaardemaker-Eijkman = Zwaardemaker en Eijkman, Leerboek der
phonetiek (1928).
| |
II. Talen
afrik. | = afrikaans |
ags. | = angelsaksisch |
avest. | = avestisch |
bei. | = beiers |
brab. | = brabants |
du. | = duits |
eng. | = engels |
fra. | = frans |
fri. | = fries |
frk. (frank) | = frankisch |
germ. | = germaans |
ggm. | = gemeengermaans |
got. | = gotisch |
gr. | = grieks |
gron. | = gronings |
hgd. | = hoogduits |
holl. | = hollands |
idg. | = indogermaans |
kelt. | = keltisch |
krimgot. | = krimgotisch |
lat. (lt.) | = latijn |
limb. | = limburgs |
meng. | = middelengels |
noordfri. | = noordfries |
nwvla. | = nieuwwestvlaams |
oergerm. | = oergermaans |
ofra. | = oudfrans |
ofri. | = oudfries |
ogm. | = oudgermaans |
ohd. | = oudhoogduits |
olt. | = oudlatijn |
on. | = oudnoors |
onfrk. | = oudnederfrankisch |
oonfrk. | = oudoostnederfrankisch |
os. | = oudsaksisch |
oudndl. | = oudnederlands |
oudnndl. | = oud nieuwnederlands |
owfri | = oudwestfries |
owgm. | = oudwestgermaans |
ownfrk. | = oudwestnederfrankisch |
ows. | = oudwestsaksisch |
owvla. | = oudwestvlaams |
rom. | = romaans |
| |
[pagina XVIII]
[p. XVIII] | |
mfrk. | = middelfrankisch |
mhd. | = middelhoogduits |
mlt. | = middellatijn |
mnd. | = middelnederduits |
mnl. | = middelnederlands |
mvla. | = middelvlaams |
ndd. | = nederduits |
ndfrk. | = nederfrankisch |
ndl. | = nederlands |
ngm. (noordgm.) | = noordgermaans |
nndl. | = nieuwnederlands |
saks. | = saksisch |
skr. | = sanskriet |
vla. | = vlaams |
vulg. lt. | = vulgair latijn |
wfri | = westfries |
wgm. | = westgermaans |
wvla. | = westvlaams |
za. | = zaans |
zndl. | = zuidnederlands |
zovla. | = zuidoostvlaams |
zwbrab. | = zuidwestbrabants |
zwe. | = zweeds |
| |
III. Tekens
* vóór een woord = gereconstrueerde vorm.
> = wordt tot.
< = ontstaan uit.
Indien boven ndl. mnl. klinkers onderscheid wordt gemaakt tussen -
en ^, duidt - de gerekte, ^ de van ouds lange klinkers aan.
| |
IV. Enkele fonetische tekens
/ : / = lange klinker; / . / = halflange klinker.
α | als in bak |
a: | als in baak |
ae: | palatale / a: / (Hae:gs) |
ε | als in bek |
e. | als in beek |
I | als in dik |
i. | als in bieden |
ɔ | als in hok |
Ʊ | als in kom, bot |
v | als in wie (labiodentaal) |
w | als in bouwen (bilabiaal) |
g | als in zakdoek |
γ | als in gaan |
χ | als in lachen |
ŋ | als in lang |
ɲ | als in oranje |
ʃ | als in meisje |
r | als in raar (dentaal) |
R | als in raar (uvulaar, gebrouwd) |
∧ | als in bus |
y | als in nu |
ø: | als in beuk |
u | als in boek |
oe. | als in freule |
ə | als in de |
ε.i | als in ei |
oe.i, oe.y | als in lui, huis |
|
|