| |
| |
| |
Het Hollands ondiep en de stormvloed van macht en geld
Toen ik bij Kluwer binnenstapte was er geen plek om neer te strijken. De groep algemene boeken- en tijdschriftenuitgeverijen moest nog gestalte krijgen. Een groepskantoor was er niet. De twee tijdschriftuitgeverijen vormden voorlopig in omvang de belangrijkste onderdelen. De voornaamste tijdschriften van Zomer en Keuning Tijdschriften in Wageningen, gescheiden van de gelijknamige boekenuitgeverij, waren het christelijke weekblad Prinses en het maandblad Ouders van Nu. Eska Tijdschriften in Utrecht was gespecialiseerd in doe-het-zelf-bladen waaronder Ariadne en Marion. Ik trok eerst in bij Arie Kornet, de directeur van Eska. De enige beschikbare ruimte was een grote vergaderkamer, zonder ramen. Ter opvrolijking hing ik wat van huis meegebrachte grafiek op. De tafel lag snel vol met tijdschriften. Vrouwen in truttige jurken, met de daarbij behorende naaipatronen, handige mannen, die hun keuken verbouwden en lieftallige dames, die fraai macraméwerk maakten, keken mij aan. Geen situatie om dolgelukkig van te worden. Arie Kornet, die helemaal niet op een groepsdirecteur zat te wachten, was hulpvaardig. Hij bracht mij de pakken papier met cijfers en zorgde er voor, dat ik voldoende koffie kreeg. Zijn bedrijf, dat merk je in een dag, was goed en rustig georganiseerd. Zorgenkinderen waren er toen nog niet.
Bij Zomer en Keuning Tijdschriften zag het er anders uit. De leiding was zwak en er was wel degelijk een zorgenkind: het aantal abonnees van Prinses liep schrikbarend terug. Het blad moest tol betalen aan de voortschrijdende ontkerkelijking. Eens was het met het reeds opgeheven weekblad De Spiegel een bolwerk van het christelijke familieleven.
Kluwer had het familiebedrijf inclusief de boekenuitgeverij en drukkerij VADA in 1969 overgenomen. Het was de tijd van de overnamegolf, zaliger gedachtenis. Het concern wilde zich door aankoop van algemene tijdschrift- en boekenuitge- | |
| |
verijen op een bredere basis nestelen. Hoofddirecteur Bram Hansen was de motor achter deze acquisite. Het zat hem nog altijd dwars, dat de directie van De Arbeiderspers destijds zijn raad niet had opgevolgd om in plaats van een offsetpers een diepdrukrotatiepers te kopen. Nu had hij plotseling zijn geliefde machines in huis.
Veel plezier heeft Kluwer er niet aan beleefd. De pest van die dingen is, dat zij, om geld te verdienen, vol bezet moeten zijn. Die eenvoudige wijsheid had ik met de bindmachines van Proost en Brandt glashelder opgedaan. Wanneer de eigen uitgeverij niet voldoende orders inbracht, moest er met vaak afbraakprijzen op de vrije markt worden geopereerd. Gelukkig heeft Hansen met steun van zijn socialistische komaf de drukorder van de VARA-gids binnen kunnen brengen, die de plaats innam van de door de concurrentie weggepikte NCRV-gids. De sfeer van het christelijk familiebedrijf vond ik terug in de plechtstatige directiekamer. De kleur paars overheerste. De afmetingen waren enorm. Wanneer vroeger een lastige werknemer bij de directeur werd geroepen moest hij de lange afstand van de deur naar het bureau van zijn baas afleggen. In die tijd verdwenen de in zijn hoofd opgestapelde bezwaren en werd hij getransformeerd in een gedwee medewerker.
De directeur moest voor langere tijd met ziekteverlof. Een oplossing, die meer met psychologie dan met één of andere ziekte te maken had. De oud-boekenuitgever Paul Brand, die bij Kluwer een adviseursfunctie had, was direct beschikbaar en nam de leiding op zich. Zijn verdiensten waren, dat hij de spanningen in het bedrijf kon opvangen en helpen oplossen. Wanneer wij samen in die directiekamer de problemen bespraken realiseerden wij ons het lachwekkende van de situatie, dat wij daar in die voor ons volstrekt wereldvreemde ruimte zaten. Tegen vijf uur keek Paul op zijn horloge en schonk ter bevrijding een glas sherry.
Op de redacties viel van de oude sfeer weinig terug te vinden. Rita Kohnstamm was hoofdredactrice van Ouders van Nu. Het tijdschrift liep goed. Het deed zijn voordeel met de
| |
| |
volwassen geworden naoorlogse geboortegolf, die zijn kinderen modern wilde opvoeden en zich ook op het lezen van literatuur wierp. Een ontwikkeling die ook De Bezige Bij geen windeieren heeft gelegd. Rita, die van Ouders van Nu inhoudelijk voor een belangrijk deel haar blad had gemaakt - zo doen goede hoofdredacteuren dat - zorgde er als rechtgeaard schatbewaarster voor, dat invloed van bovenaf zoveel mogelijk buiten haar deur bleef.
De algemeen hoofdredacteur van de gehele uitgeverij was Bert Teunis. De hoofdredacteur van Prinses bleek als gevolg van interne strubbelingen verdwenen te zijn. Bert moest zich daarom intens met het weekblad bemoeien. Hij was weliswaar van christelijken huize, maar tot mijn verbazing ontdekte ik met een non-conformist van het zuiverste water te maken te hebben. Door familieomstandigheden gedwongen, had hij na zijn terugkeer uit Indonesië de baan bij Zomer en Keuning aangenomen in het verre van opwindende Wageningen.
Een avontuurlijke periode van zijn leven had hij achter de rug. Het ijs tussen ons was snel gebroken. Hij wist veel te vertellen en wij ontdekten, dat wij beiden de oud-luitenantgouverneur-generaal Van Mook gekend hadden. Bert, die sinologie in Leiden had gestudeerd, was in het najaar 1944 op verzoek van de Nederlandse regering door de linies naar het bevrijde Zuiden gegaan. Hij werd naar Engeland gestuurd en kreeg een spoedopleiding bij de geheime dienst. Daarna ging hij naar Australië en kwam bij de Amerikaanse inlichtingendienst terecht. Hij volgde de mariniers bij de verovering van de door Japan bezette eilanden in de Stille Oceaan. Als tolk hielp hij bij de ondervraging van krijgsgevangen gemaakte Jappen. Na de wapenstilstand namen de Engelsen hem in dienst. De Jappen hadden radio Batavia aan de republikeinen overgedragen. De Britten moesten hun troepen amuseren en van nieuws voorzien. Daarom pikten zij de helft van het radiostation terug. Door gebrek aan mensen vroegen zij Bert Teunis de nieuwsvoorzieningen te regelen. Hij maakte van die gelegenheid gebruik om ook uitzendingen in het Neder- | |
| |
lands te gaan verzorgen. Op den duur werd het hele station Nederlands. Omdat inmiddels de hele buitenlandse pers in Batavia was neergestreken, werd hij door Van Mook tot woordvoerder van de Nederlands-Indische regering benoemd. Later werd hij hoofdredacteur van het vooruitstrevende dagblad De Locomotief.
Van Mook had hij goed leren kennen. Zijn herinneringen aan deze indrukwekkende figuur riepen bij mij de tijd op, het was 1949, toen wij bij De Bezige Bij Van Mooks boek Indonesië, Nederland en de wereld uitgaven. In een strijd met veel andere uitgeverijen hadden Geert en ik de rechten verworven. Wij zochten hem direct na zijn aankomst in Nederland op in zijn kamer in het Doelenhotel in Amsterdam. Onze verhalen over de illegale Bezige Bij, het uitgeven van de door hem bewonderde Soetan Sjahrir (Indonesische overpeinzingen) en het gemak waarmee wij zijn splitjes dronken gaven de doorslag.
Vanwege de actualiteit moest het boek snel verschijnen. Een paar maal per week haalde ik aan het eind van de middag de gereedgekomen kopij op. Burgemeester d'Ailly had Van Mook een kamer ter beschikking gesteld in het museum Willet-Holthuyzen. In het decor van de fraaie achttiende-eeuwse stijlkamer vertelde hij dan over zijn ervaringen in Indonesië. Soms dronken Geert en ik ter afsluiting van gedane arbeid met hem een borrel in café Hoppe op het Spui. Hij vond het prachtig, onopgemerkt tussen de vriendelijke, drinkende Amsterdammers te staan. Zijn afkeer van het regerende Den Haag was onbegrensd.
Zijn inzicht in de Indonesische politiek, een federaal Indonesië zoals de Fransen dat voor ogen hadden in Zuidoost-Azië, zou geen oplossing hebben geboden. Maar de in Nederlands-Indië geboren Nederlander hield meer van dat land en volk en beschikte over honderdmaal meer kennis, dan de Beelen, die uit Den Haag kwamen aanzetten.
Bert Teunis was journalist in hart en nieren. Dat ging gepaard met een bijna filosofische afstandelijkheid. Zijn bureau was zijn heilige werkplaats, waaraan iedereen om goede raad kon komen vragen.
| |
| |
De problemen met Prinses waren verre van eenvoudig. Het was een totaal nieuw fenomeen in mijn leven om mij met een achteruit kachelend christelijk weekblad te moeten bemoeien. Dapper werden er nieuwe plannen beraamd. Met inschakeling van dure adviesbureaus zochten wij naar een formule het tijdschrift zowel inhoudelijk als uiterlijk aan de tijd aan te passen, zonder de nog bestaande christelijke achterban voor het hoofd te stoten. Pure onzin, zo iets kon niet lukken. Prinses viel niet uit het moeras te halen. De operatie van de liquidatie en de daarbij behorende ontslagen was geen hartverheffende zaak.
Het cruciale punt bij het uitgeven van publiekstijdschriften is vooral het vermogen van de redactie om aan te voelen wat er onder abonnees en losse-nummerkopers leeft. Alleen de keuze van het goede omslag is al een zeer zwaarwegende zaak. Een boek is een eenmalig produkt, dat goed of slecht kan uitvallen. Een tijdschrift is een onderdeel van een lange cyclus. De abonnees moeten nieuwsgierig worden gehouden.
Commercieel waren de grootste zorgen het verkrijgen van de onmisbare advertentieopbrengsten, maar vooral de wet, dat ongeveer een kwart van de abonnees jaarlijks hun abonnement opzegde. Bij het verzinnen van plannen om de verloren abonnees liefst ruimschoots terug te winnen kwamen de gelikte presentaties van de reclameheren op tafel. De voor het oog aantrekkelijkste plannen waren natuurlijk de duurste. Steevast kwam de vraag op mijn bord om een hoger budget. Het was kiezen tussen the devil and the deep blue sea.
Bram Hansen woonde soms de stafvergaderingen van Zomer en Keuning Tijdschriften bij. Met zijn indrukwekkende managersstem riep hij dan: ‘Verdomme, jullie maken maar een plan voor een nieuw tijdschrift.’ Ik weet niet wat voor een gezicht hij had getrokken wanneer ik had geantwoord: ‘Bram hier ligt een goed plan, begin maar met twee miljoen op tafel te leggen.’
De publiekstijdschriftenmarkt was behoorlijk afgeroomd
| |
| |
en concurrent VNU lag op de loer elk initiatief met een tegenzet de grond in de boren.
In 1975 kreeg ik bezoek van journalist Max van Rooy. Hij had een voorstel voor een cultureel tijdschrift, dat naast literaire bijdragen, boekbesprekingen, actuele artikelen over beeldende kunst, interviews, informatie over alles wat er op dat gebied in Nederland aan de hand was, moest brengen. Alleen medewerkers, van wie de kwaliteit van hun bijdragen boven elke twijfel verheven was, zouden worden uitgenodigd.
In de doe-wat-je-niet-laten-kunt-periode van De Bezige Bij in de jaren na de oorlog had ik enkele gesprekken gehad met de toenmalige baas en eigenaar van De Groene Amsterdammer, Dijkstra. Ik had hem het idee voorgelegd om De Groene samen met De Bezige Bij om te buigen naar een tijdschrift met een soortgelijke inhoud. Minder politiek dus, meer beschouwingen over literatuur, andere kunsten en vooral actuele informatie. Het was een jongensdroom. Dijkstra wilde de Groene-formule niet loslaten. De Bezige Bij zou de financiële middelen niet hebben kunnen opbrengen. Het plan bleef lang in mijn hoofd rondspoken. Max van Rooy kwam aan het goede adres. Na alles wat bij de besluitvorming behoorde naar beste weten te hebben verricht besloten Paul Brand en ik de sprong te wagen. Onze verwachtingen waren redelijk optimistisch. De wens om iets nieuws te beginnen hielp ons daarbij.
Max van Rooy had een bekwame redactie bij elkaar gebracht. Hijzelf werd hoofdredacteur met G. Brands, Betty van Garrel, K. Schippers en Hans Sleutelaar als redacteuren. Het veertiendaagse tijdschrift kreeg de naam Hollands Diep. Bezige Bij-penningmeester Joop Klant had in de jaren vijftig een satirisch boekje gepubliceerd onder dezelfde titel. Op het verzoek de titel te mogen gebruiken antwoordde hij: ‘Ik kan natuurlijk dat blad verbieden, hè. Of een miljoen schadevergoeding eisen omdat mijn belangen worden geschaad. Stel je voor dat het een slecht blad wordt...’ Het eerste nummer verscheen op acht november 1975.
| |
| |
Hollands Diep had een groot formaat, daarmee onderscheidde zij zich van de meeste andere tijdschriften. Op het omslag van het eerste nummer stond een prachtige kleurenfoto van Simon Carmiggelt en Gerard Reve. Max van Rooy beschreef een uitvoerig gesprek met hen. De namen van de andere medewerkers spraken voor zichzelf. Onder meer: Jan Blokker, Louis Paul Boon, Bert Schierbeek, Harry Mulisch, Piet Grijs, Renate Rubinstein. Ondanks eerste kleine schoonheidsfouten was het geen slecht blad. Mijn jongensdroom scheen werkelijkheid te worden.
Wanneer ik nu de nummers doorblader dan krijg ik godsgruwelijk het land dat het tijdschrift niet kon blijven bestaan. Steeds ontmoet ik nog mensen, die mij verzekeren dat Hollands Diep het beste culturele blad is geweest, dat zij in Nederland hebben gekend.
Het van tevoren vastgestelde minimale aantal abonnementen, dat per kwartaal moest worden gehaald kwam op geen stukken na binnen. Daar moest het geld vandaan komen. De losse-nummerverkoop was beter dan verwacht. Hollands Diep was met te grote verwachtingen opgezet. De advertentieafdeling van Zomer en Keuning was beter ingeschoten op het verkrijgen van advertenties voor babyvoeding en luiers in Ouders van Nu, dan voor het verwerven van veel kleine advertenties van zuinige boekenuitgevers, die broodnodig waren. De strop dreigde aanzienlijk groter te worden dan was voorspeld. De toch al verre horizon van quitte-spelen verdween uit het zicht. Hier wrong de schoen. De uitgeverij zat weliswaar om een nieuw blad te springen, maar wel één waarvan in de toekomst een bescheiden winstbijdrage kon worden verwacht.
De hoofddirectie werd wakker. Regelmatig kwamen er telefoontjes met de vraag hoe de vlag er bij stond. Zo kwam ik tussen hamer en aambeeld te zitten. Tussen een redactie, die vond dat zo'n goed blad een langere aanlooptijd verdiende en een hoofddirectie die in de kas keek. Met de nodige emotionele argumenten heb ik hoofddirecteur Rienk Visser kunnen overreden Hollands Diep nog zeven nummers respijt
| |
| |
te geven. Het uiterste dat er in zat. Het gebeurde tijdens een feestelijke door boekenuitgeverij Zomer en Keuning georganiseerde bijeenkomst ter ere van het verschijnen van de herdrukken van de oude Verkade-albums op het luxe buiten aan de Vecht ‘Over Holland’. Niet de meest voor de hand liggende ambiance om een dreigende ondergang van zo'n aardig blad te bespreken. Wandelend met Rienk door de fraaie tuin aan de Vecht behaalde ik die povere overwinning. Op dat moment was ik er nog even blij mee. Waarschijnlijk stond mij de oude, niet altijd functionerende, wijsheid voor ogen: Komt tijd, komt raad. De redactie vond zeven nummers te weinig. De bijl viel. De drukker-uitgever Jack van Poll in Roosendaal was bereid Hollands Diep voort te zetten. Helaas, niet lang. Het was ook niet het meest geëigende bedrijf voor een dergelijke uitgave. Daarna heeft Elseviers tijdschriftuitgeverij Bonaventura het nog geprobeerd. Qua formaat en inhoud had het blad toen veel van zijn eerste charme verloren.
Natuurlijk vond men, niet alleen de redactie, dat het kapitaalkrachtige Kluwer voor het voortbestaan van een stukje cultuur best wat meer geld op tafel had kunnen leggen. Zo zitten zelfs concerns met een vriendelijke bedrijfscultuur niet in elkaar. Dat verwonderde mij niet. De gemaakte afspraken waren trouwens duidelijk. De cultuurliefhebbers, die Hollands Diep zo waardeerden en riepen dat het moest blijven, kochten een los nummer, maar verdomden het een abonnement te nemen. Nederland was voor zo'n cultureel magazine niet rijp: Hollands ondiep.
De hardere tijden, die ook voor de tijdschriftuitgevers voor de deur stonden, zouden bij een gunstiger gang van zaken, naar alle waarschijnlijkheid, toch hun torpedo op de unieke eendagsvlieg onder de tijdschriften hebben afgevuurd.
Redacteur K. Schippers schold mij jaren later in een interview in Vrij Nederland uit. Hij vond mijn houding schurkachtig. Een bewijs hoe lang zijn verknochtheid aan Hollands Diep is blijven leven. Gelijk had hij naar mijn smaak niet.
| |
| |
De verdere gang van zaken bij de algemene tijdschriften van Kluwer was voorspelbaar. Eerst werden de twee uitgeverijen onder één directie samengebracht. Concurrent VNU verstond de kunst tegen Kluwer gerichte nieuwe bladen op de markt te brengen zoals het maandblad Kinderen, een meer populaire variant van Ouders van Nu. Lid van de raad van bestuur van de VNU, Brentjens, beweerde wel dat het blad op een andere doelgroep gericht was, maar de werving van abonnees voor Ouders van Nu werd er flink moeilijker door. Macht is er om te worden uitgeoefend. De VNU weigerde abonnee-wervingadvertenties voor de tijdschriften van Kluwer in haar bladen op te nemen.
Het eind van dat nog bescheiden lied van macht kwam in 1986. In dat jaar nam de VNU enkele drukpersen van drukkerij VADA en de publiekstijdschriften van Kluwer over. De spin had rustig op zijn prooi gewacht. Ongeveer een jaar later ontbrandde de werkelijke strijd om de macht in de Nederlandse uitgeverswereld.
In juni 1987 kondigde Elsevier aan Kluwer te willen kopen. Het concern wierp zich voortvarend met voor de aandeelhouders van Kluwer aantrekkelijke voorwaarden op de Amsterdamse effectenbeurs. Kluwer verzette zich heftig tegen deze vijandelijke, op Amerikaanse leest geschoeide, overval. De hoofddirectie rende eerst naar de pers en vervolgens naar het hopelijk meer bevriende Wolters Samsom. Beide bedrijven besloten in een handomdraai tot een fusie. Nu moest Wolters Samsom op haar beurt met een nog gunstiger aanbod trachten meer dan vijftig procent van de Kluweraandelen in de wacht te slepen. De uitgeverijen waren terecht gekomen in de wereld waar macht en geld de volstrekte alleenheersers zijn.
Als zoon van een commissionair in effecten heb ik de ellende van de jaren dertig meegemaakt. Mijn vader placht zijn vak te karakteriseren met: ‘Je eet goed, maar slaapt beroerd.’ Ik heb van die tijd een degelijke aversie tegen alles wat effectenhandel heet overgehouden. Eigenlijk had ik me als gepen- | |
| |
sioneerd uitgever van de commotie over Kluwer en Elsevier niets moeten aantrekken en een goed boek moeten pakken. Dat lukte niet.
Weken lang stonden de voorpagina's en de financiële rubrieken van de dagbladen bol van de berichten over de laatste ontwikkelingen van de knokpartij, die bij buitenstaanders de indruk moeten hebben gewekt, dat er een stel gekken aan het werk was. Het NOS-journaal bracht het nieuws over de veldslag vóór de oorlog in de Perzische golf of de gezondheidstoestand van de koningin. Nooit werd er zoveel over uitgevers gepubliceerd zonder dat er een titel van een boek of een tijdschrift aan te pas kwam.
Het boeiende schouwspel van amateuristisch kapitalisme werd opgevrolijkt door hoofddirecties en raden van bestuur die openlijk fouten moesten corrigeren, evenals hun banken. De Vereniging voor de Effectenhandel greep verschillende malen in en kreeg het zelf aan de stok met haar leden. De effectenbeurs had in haar lange bestaan een zo krankzinnige warboel nooit meegemaakt.
Enfin, iedere Nederlander heeft de race kunnen volgen, die door Wolters Samsom met een banddikte verschil werd gewonnen. Een gevecht om de macht tussen een stelletje oliemaatschappijen in de Amerikaanse staat Texas had het niet kunnen verbeteren.
De hoofddirectie van Kluwer plaatste een advertentie in de dagbladen: ‘Aandeelhouders, hartelijk dank’. Had het niet meer voor de hand gelegen wanneer de aandeelhouders van Kluwer een advertentie hadden geplaatst: ‘Elsevier, hartelijk dank’? Families, die in de jaren zestig en zeventig hun bedrijf, geheel of gedeeltelijk in ruil voor aandelen, aan Kluwer hadden verkocht, zagen hun toch al niet geringe bezit in luttele weken, in elk geval op papier, meer dan verdubbelen. Over zoveel arbeidsloos inkomen in zo korte tijd moet de oude Marx zich in zijn graf hebben omgedraaid. Die man heeft nooit een moment rust gekend. Een redactrice van Kluwers Dagbladen in Deventer merkte op: ‘Je zou door dat kapitalistische gesjoemel haast communist worden.’
| |
| |
Voor de hele operatie werd, los van de uitgifte van aandelen en certificaten, door de drie concerns honderden miljoenen guldens aan contanten betaald. Bovendien gingen nog heel wat losse grijpstuivers naar juristen, accountants, belastingdeskundigen en vergeet niet, naar de heren op de effectenbeurs. Gelukkig voor de fuserende Wolters en Kluwer konden zij, net op tijd, voor de beurskrach van oktober '87, hun in de strijd gekochte aandelen doorverkopen aan een aantal grote beleggers, zodat de strop daarop tot een overzienbaar aantal miljoenen beperkt bleef.
Het lijkt mij een boeiend gezelschapsspel voor financiers om uit te kienen hoe de zaak zou zijn verlopen wanneer de koersdaling tijdens het overname-gevecht had plaats gevonden. Wie had dan gewonnen?
Voor het nu eenmaal noodgedwongen financieel beperkte brein van een algemene uitgever zijn er krankzinnige bedragen over tafel gerold. Moeizaam ontkwam ik daarom aan de wat frivole gedachten, dat met een klein deel leuke culturele dingen hadden kunnen worden opgezet. Als een flits schoot mij Hollands Diep door mijn kop. Wat zou trouwens Geert Lubberhuizen van al dat kapitalistische gedoe hebben gevonden? In een speelse bui kwam wel eens de gedachte bij ons op: stel je voor, dat wij samen na de oorlog van De Bezige Bij een naamloze vennootschap hadden gemaakt. Natuurlijk, de schrijvers hadden daarin mogen deelnemen, maar wij zouden de hoofdmoot van de aandelen bezitten. Om niet direct verklaarbare redenen gingen wij er van uit, dat wij het nog beter zouden hebben gedaan dan De Bezige Bij in haar coöperatieve opzet. Op onze oude dag waren wij dan de gelukkige bezitters van miljoenen geweest. Maar snel realiseerden wij ons, dat de kans groot was, dat De Bezige Bij door de grote jongens in het vak zou zijn opgegeten. Na zo'n onnozele opwelling sloegen wij elkaar op de schouder, dronken een glas en waren blij met die rare coöperatieve vereniging, die een overval onmogelijk maakte.
Geert zou zonder emotie en met enig medelijden de gebeurtenissen van de Elsevier-Kluwerstrijd hebben gevolgd.
| |
| |
Na de afloop was hij waarschijnlijk naar de voorzitter van de raad van bestuur van Elsevier, Pierre Vinken, gestapt om de met-zoveel-geld-smijter een poot van een paar ton uit te draaien voor zijn Poetry International in Rotterdam. De laatste jaren van zijn leven heeft hij een groot stuk van zijn energie gewijd aan de organisatie van dat festival. Daar leerde je Geert kennen door de manier waarop hij goed voorbereid, maar vooral met veel humor, de dichters bij het publiek introduceerde. In een beige corduroy pak, met lichtrode das en altijd perfect gepoetste schoenen, keek hij over zijn bril de zaal in en genoot met zijn toehoorders van de door hemzelf gemaakte humoristische of stekelige opmerkingen. Op het toneel had hij best de kost kunnen verdienen, niet als captain in de informatie-industrie.
Dat laatste woord gebruik ik zonder precies te weten wat het inhoudt. Aan het eind van de jaren zestig ontmoette ik een zekere Jimmy Jacobson in New York. Hij had de rechten van de Visum-encyclopedie van Elsevier gekocht. Proost en Brandt had de bindorder. Er was allerlei gelazer over de vertaling en het betalen van de rechten. In mijn ogen was hij rechtstreeks uit de maffia-wereld weggelopen... Hij was multimiljonair geworden door het bezit van een TV-station voor Portoricanen in New York. Tijdens een bespreking in zijn suite in het Plaza Hotel vertelde hij vol trots, dat hij, ik weet waarachtig niet meer welke, de speelbank van Monte Carlo of één van de vele in Las Vegas had laten springen. Was hij een voorloper van de huidige informatie-industriëlen, die het blijkbaar op TV-stations gemunt hebben?
Andere tijden, andere zeden. Wij leven aan het eind van de jaren tachtig. Het laatste restant van een merkwaardige eeuw, zelfs een millennium, ligt voor ons. Sombere cultuurfilosofen kunnen aan het werk gaan.
Voor de uitgeversconcerns voorspelde de bulldozer en informatie-imperiumbouwer Robert Maxwell: de informatieindustrie wordt schaarser dan die van olie. Volgens hem zullen op de wereld slechts tien uitgeversgiganten de strijd over- | |
| |
leven. Hij gaf aan hen die daarbij willen horen de goede raad om te zorgen, dat zij als de bliksem groot, zeer groot, worden. Er is dus werk aan de winkel.
De door Elsevier betaalde hoge koers om bijna negenenveertig procent van de Kluweraandelen te kunnen verwerven vond Vinken geen probleem. Het rendement dat Elsevier hierop maakt bedraagt meer dan de huidige bankrente. Ik heb directeuren van uitgeversconcerns over het rendement op het geïnvesteerd vermogen wel anders horen praten. Volgens kenners op de effectenbeurs is hij stom geweest. Hij had een knock-outbod moeten uitbrengen. Waar of niet, het gebruik van een term uit de bokssport lijkt mij hier volstrekt op zijn plaats. Bij de machthebbers in de uitgeverij staat vandaag macht hoger in het vaandel geschreven dan geld. Om die macht te verkrijgen werd een gulden een rijksdaalder waard.
De fusie tussen Kluwer en Wolters Samsom werd door beide concerns als de natuurlijkste zaak van de wereld voorgesteld. Het onvriendelijke ingrijpen van Elsevier had haar alleen in een stroomversnelling gebracht. In het verleden was de mogelijkheid weleens besproken, maar van serieuze onderhandelingen was nooit sprake geweest. Wanneer er zo nodig gefuseerd moest worden - afgezien van de opgelaaide machtsstrijd voor mij een vraag - , dan leek dat tussen Kluwer en Wolters Samsom het meest voor de hand liggend. In elk geval was dat de mening van de ondernemingsraad van Kluwer. Er waren ook medewerkers die er anders over dachten.
Enkele leden van de raad van bestuur van Elsevier verzekerden mij echter, dat de oud-voorzitter van de hoofddirectie van Kluwer, Zevenbergen, van juni 1986 af in verschillende diepgaande gesprekken met Vinken duidelijk had blijk gegeven van zijn voorkeur voor een fusie met Elsevier. Zijn opvolger Alberdingk Thijm wilde dat kennelijk langzaam terugdraaien. Hij was van de wenselijkheid van enige fusie op dat moment niet overtuigd. Tot op het laatste moment voor het besluit over de fusie met Wolters Samsom werden er tus- | |
| |
sen Elsevier en Kluwer gesprekken gevoerd. Hoe het ook zij, dat alles behoefde de overval van Elsevier niet te rechtvaardigen.
De vermoorde onnozelheid-houding van de Kluwerdirectie deed mij echter wat hypocriet aan. Misschien was het een onderdeel van de merkwaardige en slecht geregisseerde theateropvoering.
Het nieuw geboren kind in de Nederlandse uitgeverswereld, met lekker iets meer omzet dan Elsevier, maar met wel minder winst moet zo snel mogelijk leren lopen. Het zal blijken dat synergie-effecten gemakkelijker op papier dan in de werkelijkheid te verwezenlijken zijn. Overeenstemming in bedrijfscultuur is prachtig, maar verdwijnt snel als het om baantjes, posities of opheffing van onderdelen gaat. Joop Alberdingk Thijm merkte in alle eenvoud op: ‘Je zal de hele organisatie in elkaar moeten schuiven’. Goedemorgen, begin er maar eens aan. Toch zal het met vaart moeten gebeuren, want Wolters Kluwer treedt nu in de arena voor het internationale uitgeversgevecht. Staan er veel hongerige leeuwen te wachten?
Is er in zo'n grote organisatie nog plaats voor een stel algemene uitgeverijen? Zij blijven de in hun ogen paradijselijke omstandigheden missen, waaraan de meeste andere Kluweruitgeverijen voor een belangrijk deel hun voorspoed te danken hebben: de kosten van hun produkten zijn voor de afnemers fiscaal aftrekbaar, zij verkopen meestal aan een duidelijk afgebakende doelgroep, hoofdzakelijk bij vooruitbetaling per abonnement en zonder tussenkomst van de detailhandel, waardoor het oplagerisico zeer beperkt wordt.
Op basis van hun omzet en rendement kunnen de algemene uitgeverijen op z'n gunstigst in de bijkeuken van het nieuwe concern vertoeven. Mogen zij met een klein kleurrijk wimpeltje het slagschip helpen opvrolijken?
De tijd zal het leren. Overal in de westerse wereld zijn kleine en grote algemene uitgeverijen, die het buiten de macht van de uitgeversgiganten goed of redelijk doen. In Nederland is dat ook het geval.
| |
| |
Intussen lieten directeuren van algemene uitgeverijen van Kluwer het woord voor de methode om je op een fatsoenlijke manier van een bedrijfsonderdeel te ontdoen, verzelfstandiging, al vallen.
Veertig jaar lang heb ik boekenuitgevers horen klagen over de slechte verkoop aan de boekhandel, de hoge kortingen, de korte looptijd van hun titels en de hoogte van de distributiekosten. Daarin zal in de toekomst weinig of niets veranderen. Erger voor hen is, dat ook in de wereld van de kleinere bedrijven de wind van het harde zakendoen wordt aangewakkerd. Er zijn verschillende inkoopcombinaties voor de boekhandel ontstaan. Ook daar geldt dat macht en geld kruipen waar zij niet gaan kunnen. Het blijft dus oppassen en knokken geblazen. Maar geen informatie-industrie, noch welke nieuwe media of technologieën ook zullen het boek kunnen opvreten. Zeker literaire boeken worden niet door macht gevangen. Zij volgen hun eigen ondoorgrondelijke weg. Goede boekuitgeverijen zullen altijd een bestaan kunnen blijven vinden.
Genoeg erover, nu ga ik een goed boek lezen en laat het vak het vak. |
|