| |
| |
| |
Klein wint van groot
Plotseling stond ik met mijn nieuwe baan als groepsdirecteur bij Kluwer weer midden in de wereld van de uitgeverij. In de nieuw gevormde groep Algemene Boeken en Tijdschriften was één boekenuitgeverij, Zomer en Keuning in Wageningen. De bellettrie-overblijfselen van de eerder door Kluwer overgenomen uitgeverij L.J. Veen waren daar ondergebracht. Het economisch belangrijkste deel van dat fonds kwam bij de Groep Rechtswetenschappen terecht. Van de vooraanstaande literaire uitgeverij, die het gehele oeuvre van Louis Couperus had gepubliceerd, was praktisch niets meer over. Een aantal belangrijke literaire uitgeverijen van het eind van de negentiende en de eerste helft van deze eeuw was ten onder gegaan of tot iets onbetekenends verschrompeld, zoals: W.L. en J. Brusse, C.A.J. van Dishoeck, P.N. van Kampen, A.A.M. Stols en L.J. Veen. Een bewijs van vergankelijkheid en een teken aan de wand voor de huidige literaire uitgevers als zij niet voor goede opvolgers zorgen.
De boekenuitgeverij in mijn groep groeide snel. Hoofddirecteur Rienk Visser, die de kwaliteiten in zich verenigde van een handig onderhandelaar en een oprecht helper in de nood, was bij mijn komst in gesprek met de jonge Bert Bakker. Bert had na het overlijden van zijn oom, de oude Bert, de leiding van de uitgeverij op zich genomen. Hij had een dusdanige berg financiële perikelen op te ruimen, dat het er op neer kwam, dat de zaak verkocht moest worden.
Na mijn benoeming tot groepsdirecteur kreeg Kluwer een organisatievorm waar uitgeverij Bert Bakker in paste. Rienk kon nu een overname regelen, waarbij de uitgeverij met een redelijk grote zelfstandigheid kon blijven voortbestaan. Bert hoopte, dat het met die oud-Bezige Bij directeur boven hem, met zijn vrijheid wel mee zou vallen. Ik geloof niet, dat die hoop is beschaamd.
De Haagse Bert leerde snel een Amsterdams gedragspa- | |
| |
troon aannemen. Ter gelegenheid van het verschijnen van Ischa Meijers Brief aan mijn moeder in '74 bood Bert een diner aan in het Amsterdamse restaurant Keyzer. Ischa zeurde hem aan zijn hoofd, dat bij zo'n gelegenheid champagne hoorde. Sımon Carmiggelt, die ook was uitgenodigd, merkte na een uur doordrammen van Ischa tegen Bert Bakker op: ‘Jouw oom zou dat allang gedaan hebben.’ Bert ging door de knieën, bestelde royaal flessen en toostte op een stoel staande, over het graf van zijn oom heen, met iedereen in het, meestal toch bezadigde, etablissement. Eén van de aanwezigen kwam naar hem toe, condoleerde hem met het overlijden van zijn oom en vroeg zich af of de erfenis er niet te snel doorheen werd gejaagd.
Na de overname van uitgeverij Bert Bakker werd de encyclopedieën-uitgeverij Oosthoek in Utrecht, die al voor mijn komst door Kluwer was gekocht, in mijn groep ondergebracht en een aantal jaren later volgden de uitgeverijen Kosmos en Contact in Amsterdam.
Contact werd met uitgeverij Bert Bakker samengevoegd. Bert was bereid daarvoor met zijn winkel van Den Haag naar Amsterdam te verhuizen. Het bij elkaar brengen van de twee uitgeverijen was minder simpel dan het leek. Chris Blom en Piet Hagers vormden de directie van Contact. Blom trok zich na een lange uitgeversloopbaan uit het vak terug. De combinatie Piet Hagers en Bert Bakker zou twee kapiteins op een schip hebben betekend en dat druiste tegen alles in wat ik mij van een organisatie van een uitgeverij voorstelde. Bert Bakker werd benoemd tot directeur van beide uitgeverijen. Het duurde niet lang of ik kreeg in de gaten dat dit een ongelukkige oplossing was. Gelukkig kreeg ik een brainwave en stelde Rienk Visser voor dat er bij Kluwer eens gedacht moest worden aan een opzet van een geheel nieuwe serie woordenboeken voor de vreemde talen onder de naam van Van Dale. Uitgeverij Nijhoff in Den Haag, waar de Van Dale verscheen, was een onderdeel van de groep Wetenschappelijke Uitgeverijen. Ik had nooit begrepen waarom in de tijd toen het bedrijf nog in handen was van de oude Wouter Nijhoff, er met zo'n
| |
| |
fantastisch project als de Van Dale in het fonds niet aan begonnen was. Waarschijnlijk was de generatie van uitgeverseigenaars spaarzaam en voorzichtig. Grote investeringen werden vermeden, de centen werden in eigen zak gehouden.
Bij mijn verhaal aan Rienk Visser vertelde ik - voor mij op dat moment het belangrijkste - , dat ik voor het uitwerken van een dergelijk plan een zeer geschikte man op het oog had, namelijk Piet Hagers. Het plan viel bij Rienk en de groepsdirecteur van de wetenschappelijke uitgeverijen Frits Stenfert Kroese in goede aarde. Voor het eerst werkten verschillende groepen van Kluwer - de schoolboekengroep deed ook mee - samen en richtten Van Dale Projectontwikkeling op onder leiding van Piet Hagers. Hij moest een zware strijd leveren met vele redacteuren en computers. De investeringen rezen de pan uit. De hoofddirectie werd zenuwachtig. De verslaggeving van Hagers was met zoveel technische termen doorspekt dat bijna niemand, in elk geval ik niet, er een barst van begreep. Maar het resultaat mocht er ten slotte zijn: de serie vertaalwoordenboeken van Van Dale Lexicografie.
Het verhaal is een schoolvoorbeeld van het vinden van de juiste man op de juiste plaats. Een uitgeverij beginnen of kopen moet alleen overwogen worden wanneer er een geschikte uitgever aanwezig is. Bij het overnemen van uitgeverijen door de grote concerns werd die spelregel vaak over het hoofd gezien.
Dat overnemen was in de jaren zeventig mode. Naast Kluwer wilde ook Elsevier links en rechts algemene uitgeverijen kopen. Dat resulteerde onder andere in de koop van uitgeverij Van Goor, waarin al een heel conglomeraat van uitgeverijen bij elkaar was gebracht. Ook het met de verkoop van grafische machines en papier groot geworden concern Bührmann-Tetterode vond dat het op het terrein van de uitgeverij zijn geluk moest beproeven. Hoewel het van dat vak niet in het minst kaas had gegeten werd Unieboek ook een vangnet vol uitgeverijen.
In de pers en in de literaire wereld gingen er kreten op, dat het einde van de kleine zelfstandige uitgeverij in zicht kwam.
| |
| |
In de toekomst, zo vreesden zij, zou het uitgeven alleen maar om geld gaan. Waardevolle, maar moeilijke verkoopbare boeken dreigden geen schijn van kans meer te krijgen. Het harde kapitalisme zou toeslaan. Weg vriendelijke dromen van de jaren zestig, weg ‘small is beautiful’. Zelfs in de bestuursvergaderingen van De Bezige Bij vielen angstige geluiden te horen of De Bezige Bij deze dans wel zou kunnen ontspringen.
In de jaren tachtig zou blijken dat deze soep niet zo heet gegeten werd als hij was opgediend. Voorlopig heerste er bij de concerns nog de paradijselijke stemming van: het kan niet op. Het was de tijd van de grote projecten. Elsevier en Kluwer maakten goede winsten met de verkoop van hun encyclopedieën. In Nederland en België werden meer dan vijftigduizend van deze statussymbolen in de meestal schaars gevulde boekenkasten van eenvoudige burgers neergezet. De hele handel werd bij Kluwer door colporteurs, helaas vaak met de voet tussen de deur, op afbetaling verkocht. De maandelijkse termijnen strekten zich over drie à vier jaar uit. Bij de calculatie van de verkoopprijs speelde de rentefactor een aanzienlijke rol. Mijn groepsadministrateur was er een meester in om uit de kluwen van calculaties - een vorm van verzekeringswiskunde - te komen en de zaak in eenvoudige cijfers op papier te krijgen. Naast de Oosthoek werd de meer populaire Summa-encyclopedie opgezet. Het verkopen van projecten in losse afleveringen beleefde een, uit vooral Italië en Frankrijk overgewaaide hausse. Arie Kornet, de directeur van de tijdschriftuitgeverijen in de groep, pikte een graantje mee door op die wijze de Summa aan de man te brengen. Een zenuwslopende bezigheid, omdat zonder mankeren iedere week een nieuwe aflevering in de tijdschriftenwinkel moest liggen. Kluwer nam ook nog uitgeverij Heideland-Orbis in Hasselt (België) over en daarmee hadden wij de Nederlandse Larousse Encyclopedie in huis. Zo ontstond een waar bolwerk van naslagwerken. Veel geld werd ermee verdiend, maar op het moment dat de markt in elkaar stortte ook veel verloren.
| |
| |
Mijn opvolger Henk Smit, die eerst directeur werd van de nieuw gevormde groep encyclopedie-uitgeverijen, kan erover meepraten.
De tijdschriftuitgeverijen in onze groep beschikten over grote adressenbestanden van de abonnees op hun bladen. Het lag voor de hand die voor direct-mailing te gebruiken om boeken aan de man te brengen. Deze verkoopmethode had ik in mijn contacten met Time/Life leren kennen. Honderdduizenden atlassen, handwerk- en kamerplantboeken werden verkocht, uitgaven uit het goede non-fictionfonds van Zomer en Keuning. Directeur Hans Mons verkocht, ook in het buitenland, miljoenen boeken van zijn auteur Rob Herwig, een ongekroonde koning in het schrijven van en fotograferen voor boeken in ‘De Groenboekerij’.
Optimisme vierde weer hoogtij. Eska-tijdschriften had in Bielefeld in Duitsland een filiaal waar haar bladen Marion en Ariadne in een Duitse versie verschenen. Als Nederlandse vrouwen zo op zelf jurken maken en handwerken gesteld waren, waarom dan de Duitse niet? Cees Buddingh' had al opgemerkt: ‘Weet je waarom de Nederlanders zo aan Duitsers de pest hebben? Zij lijken op elkaar.’ Kluwerpers, de directmailingorganisatie van de groep, begon in Bielefeld hetzelfde spel. In het begin lukte het, maar het vinden van geschikte titels was niet eenvoudig. Het levensmiddelenconcern Nestlé had voor de Duits-Zwitserse markt een kookboek uitgebracht. Kluwerpers verwierf de rechten voor een licensie-uitgave voor de Duitse markt. Het was een aantrekkelijk boek. Het mailingresultaat was behoorlijk. Plotseling stak het gevaar van een merkwaardig risico zijn kop op. Een Duitse apotheker schreef na ontvangst van het boek een aangetekende brief. Met grote verontwaardiging stelde hij daarin vast dat de in vierkleurendruk afgebeelde visschotel op pagina zoveel begeleid werd door een tekst waarin werd aanbevolen het gerecht na gereedkomen te bestrooien met methylkruid. Gebruik hiervan zou volgens hem blindheid of zelfs de dood tot gevolg kunnen hebben. Hij eiste dat alle boeken onmid- | |
| |
dellijk zouden worden teruggevraagd en dreigde met naar de rechter te lopen. Waarschijnlijk was het een flauwe grap van de zetter geweest, die het woord thijm in methyl had veranderd. In een andere vorm zou het een practical joke kunnen heten. Bij ons brak echter paniek uit. Een Duitse schadeclaim voor het bezorgen van iemands blindheid hing boven het hoofd. Het terugnemen van de tienduizenden boeken bij de intekenaren betekende een immense strop. In Bielefeld werd een jurist in de arm genomen. Na de nodige vijven en zessen kwam de man met de simpele en volgens hem vrij waterdichte oplossing: een brief met verontschuldiging van de gemaakte fout aan de
ontvangers sturen met het dringend verzoek om over de bewuste tekst een bijgeleverde sticker met de juiste tekst te plakken. De operatie moest als de bliksem worden uitgevoerd. De angst voor nare reacties bleef nog een tijd hangen, maar de Duitse huisvrouwen hadden gedwee de opdracht uitgevoerd. Geen van hen stuurde zelfs een exemplaar van het vergiftige kookboek retour. Een voorbeeld van de gedisciplineerdheid van het Duitse volk?
Ondertussen zakte het eerst zo gunstig responspercentage van de direct-mailingacties naar een gevaarlijk laag niveau. De adressenbestanden raakten ‘vermoeid’, mensen werden voorzichtiger en geschikte titels waren nauwelijks voorhanden. Het direct-mailingpaleis begon te wankelen. De gemaakte winsten dreigden door de komende verliezen te worden opgegeten. Lopende acties stoppen vraagt meer energie dan het starten van nieuwe. Met de nodige kleerscheuren slaagden wij erin Kluwerpers op een zacht pitje te zetten. Enige jaren later zou het weer opvlammen met het uitgeven van een losbladige handwerkcursus. De onberekenbare golfbewegingen in het uitgeversvak bleken ook in deze handel onontkoombaar.
Voor de rest reilde en zeilde het met de algemene uitgeverijen in de groep niet slecht. De filosofie van de zelfstandig opererende bedrijven met een uitgever als directeur, die de eindverantwoordelijkheid van fondsvorming, produktie, verkoop en reclame op zijn schouders had, werkte.
| |
| |
De hoofddirectie van Kluwer was in principe alleen geïnteresseerd in het rendement op het geïnvesteerd vermogen. Een wat erotisch uitgevallen boek van uitgeverij Bert Bakker, waarin een foto stond van een dame die, gehuld in een half opengeslagen bontjas, zat te masturberen in het café van het Americainhotel in Amsterdam, zal zij niet met gejuich hebben bekeken. Rienk Visser stond echter pal achter de uitgeversvrijheid en waarschuwde zijn collega's in de hoofddirectie zich niet met het uitgavenbeleid van de werkmaatschappijen te bemoeien. De hoofddirectie had, in wat je op z'n Engels een ‘paper’ noemt, in hoofdlijnen vastgelegd dat Kluwer zich aan ethisch aanvaardbare normen diende te houden. Terecht viel daar een met name genoemde uitgave als het tijdschrift Privé niet onder. Een pijnlijke, maar onbeantwoorde vraag was of de toen zo winstgevende colportageverkoop van de Oosthoek-encyclopedieën wel in die zin acceptabel was.
De rol van de groepsdirecteur viel te vergelijken met die van een gedelegeerd commissaris. Mijn voornaamste taak was erop toe te zien dat de uitgeverijen zich aan hun, ook door de hoofddirectie, goedgekeurde begroting hielden. Afhankelijk van de aard van hun fonds konden de rendementseisen onderling verschillen. Dreigden de resultaten onder de rode streep te komen, dan kwam het gevecht over bezuinigingen, voorraad opruimen, minder reclame maken en dat soort onaangename dingen op de proppen. De directeur van De Bezige Bij had het met zijn zeskoppige eigengereide bestuur wat deze zaken betreft niet gemakkelijker.
Tekenend voor de uitgevers was de manier waarop zij, met hun nooit aflatend geloof, mij hun laatste uitgave lieten zien. Uitgevers moeten in hun produkten blijven geloven en zich niets laten aanpraten. Op mijn vraag ‘Hoe denk je dat het zal gaan?’ kwam meestal het stereotiepe antwoord ‘Wat denk jij?’ Waarna ik met het omzichtig doorbladeren zwijgzaam voortging. Het bespreken van de nieuwe plannen was mij het meest aan het hart gebakken. Ik kon niet nalaten ideeën te
| |
| |
opperen, maar wanneer de uitgever daar geen oren naar had bleef ik met mijn handen van het fondsbeleid af. Pijnlijke vragen over voorraden zouden zij het liefst in één klap willen vergeten. Dat genoegen is aan geen enkele algemene uitgever gegund.
Praktisch elk nieuw algemeen boek moet op eigen houtje de weg naar de kopers vinden. Bij literaire boeken speelt in dat proces de kritiek in dag- en weekbladen een wezenlijke rol. Maar de successen en mislukkingen kunnen er vaak niet door verklaard worden. Non-fictionboeken staan wat recensies betreft behoorlijk in de kou. Reclame maken heeft slechts een zeer bescheiden of geen invloed. Hoofdzakelijk dient het het ego van de schrijver. Slaat een titel aan, dan is een herdruk snel gemaakt, reclame kan dan de verdere verkoop stimuleren. Gebeurt dat niet, dan resteren het geduldige pakhuis en de ramsjhandel.
De concerns Elsevier, Bührmann-Tetterode met Unieboek en de VNU met uitgeverij Het Spectrum, pakten de algemene boekenuitgeverij anders aan dan Kluwer. Zij deden het grootschaliger en meer gecentraliseerd. Degenen die de verantwoordelijkheid hadden voor het fonds van de verschillende uitgeverijen, uitgaafsectoren, imprints of hoe ze maar genoemd werden, stonden onder een overkoepelende directie. Marketing, produktie en verkoop werkten als stafafdelingen voor het geheel.
In de alles-kan-en-koop-maar-raak-tijd van de jaren zeventig liepen de redacteuren en hun medewerkers met goed gevulde portefeuilles op de Frankfurter Buchmesse of welke andere boekenmarkt ook op de wereld rond. Krankzinnige voorschotten werden geboden voor wat er in hun ogen aantrekkelijk uitzag. Boekenclubs konden helpen. Kochten zij een groot deel van de, door de betaalde prijs noodzakelijk hoge oplaag, dan was er tenminste een stuk financiële dekking in huis gehaald. Boekenclubs werden echter voorzichtiger en begonnen zelf in te kopen en te produceren. De markt voor
| |
| |
de grote projecten, fraaie boeken over landen, volken, geschiedenis, planten, vogels, eten, drinken, leesvoerromans en noem maar op, begon te tanen. De graadmeter voor de gang van zaken, het rendement op het geïnvesteerde vermogen, dreigde onder nul te zakken of had deze fatale grens al overschreden. Hoofddirecties of raden van bestuur lieten knappe controllers op de bedrijven los. Heren die meestal weinig verstand hadden van de vreemdsoortige economie van boekenuitgeverijen. Hooggeplaatste managers begonnen zich ermee te bemoeien. Vergeefs probeerden zij het schip boven water te halen. De goede uitgevers onder de redacteuren waren intussen al vertrokken.
Het denkpatroon aan de top van de concerns strookte niet met de realiteit van het onvoorspelbare waarmee algemene uitgeverijen moeten leven. Kluwer had het voordeel dat ook in andere groepen het principe van zelfstandige werkmaatschappijen werd toegepast. Het was een bedrijfsfilosofie geworden. Toch herinner ik mij dat mijn administrateur mij vertelde dat hij was opgebeld door de baas van de concernadministratie, die in een jaarverslag van Elsevier had gelezen, dat het bedrijf met betrekking tot de algemene boeken zich hoofdzakelijk zou toeleggen op het uitgeven van bestsellers. Zijn vraag was of dat voor onze groep ook niet een goede gedachte was. Het antwoord kon niet anders luiden dan ‘Denk je werkelijk, dat ik met die boodschap bij mijn groepsdirecteur aan kan komen’.
Hoe redelijk het met de algemene boekenuitgeverijen in de moeilijk wordende markt aan het eind van de jaren zeventig ook ging, vergeleken met de groep Rechtswetenschappen bij Kluwer waren zij wat hun winstbijdrage betreft een zielig ondergeschoven kind.
Toen Peter Hoebolt, directeur van uitgeverij Luitingh, zich bij de hoofddirectie van Kluwer meldde met de mededeling dat hij bereid was om over overname van zijn uitgeverij te praten, ontstond er plotseling een merkwaardige illusie. Uit de balans van Luitingh bleek, dat het winstpercentage drie- | |
| |
maal zo hoog was als bij de algemene uitgeverijen van Kluwer. Zonder overleg met mij - ik was met vakantie - en de werkmaatschappijdirecteuren besloot de hoofddirectie de in hun ogen zo smakelijke vis te vangen. Zelden, denk ik, nam een hoofddirectie zo snel een zo ondoordacht besluit. Iedere algemene uitgever had met een enkele blik op de balans begrepen, dat dergelijke winsten uitsluitend aan incidentele omstandigheden te danken konden zijn. Tot overmaat van ramp waren zij ingegaan op de volstrekt belachelijke voorwaarde van de directeur van Luitingh, dat niemand behalve de hoofddirectie de balans mocht inzien voordat de gehele deal bekokstoofd was. Toen ik maanden later de cijfers onder ogen kreeg bleek zonneklaar, dat het wishfull thinking was in de toekomst de zelfde winsten te behalen. De tijd van de op zichzelf slim opgezette handel met boekenclubs en ramsjhandel was voorgoed voorbij. In de omvang van de voorraden was dat ook duidelijk zichtbaar. De helft van de betaalde overnamesom was, zoals later bleek, het overwegen waard geweest. Er kwam nog bij dat er vraagtekens moesten worden gezet bij de toegepaste berekeningen van de aan buitenlandse auteurs verschuldigde royalty's.
De hele groep, ik in het bijzonder, had danig de pest in. Kluwer had een strop van vele miljoenen te incasseren. Peter Hoebolt verdween van het toneel. Wij hadden meegemaakt dat iemand aan de algemene uitgeverij zeer veel geld had verdiend, geen alledaags feit. Ik zat met een in een luxe villa in Laren gevestigde uitgeverij. Met het fonds had ik weinig affiniteit. Er was een pakhuis vol boeken. Bert de Groot, kort daarvoor door mij benoemd om uitgeverij L.J. Veen nieuw leven in te blazen, wilde dat varkentje wel wassen. Hoofddirecteur Bendert Zevenbergen heeft, hoewel laat, ruiterlijk en zonder omhaal van woorden de fout erkend en de werkmaatschappijdirecteuren en mij zijn verontschuldiging aangeboden. Een gebaar, dat in andere concerns waarschijnlijk minder voor de hand zou hebben gelegen. De oud-Elsevierman Bert de Groot keek er in elk geval vreemd en met bewondering tegen aan. De vrede werd gesloten.
| |
| |
Met de algemene boekenuitgeverijen in de andere drie concerns ging het snel bergafwaarts. In de tweede helft van de jaren tachtig was er weinig of niets van hen over. Bij de ruim een eeuw oude uitgeverij Elsevier, nog wel opgericht door de romanschrijver Herman Robbers, restte slechts een stukje non-fictionfonds. De veel lucratiever activiteiten zoals het uitgeven van wetenschappelijke tijdschriften voor de internationale markt hadden het pleit ruimschoots gewonnen. Bührmann-Tetterode en de VNU trokken zich uit de voor hen wezensvreemde boekenuitgeverij terug in hun vertrouwde vesting van onder meer het verkopen van grafische produkten en het uitgeven van Margrieten en Playboys. Dat een groot stuk van de ellende het gevolg was van de door hen gekozen organisatievorm, werd blijkbaar door de raden van bestuur niet of nauwelijks onderkend. Wat maakte het uit. De zaken gingen voor het meisje. Financiers van algemene uitgeverijen zullen voor dat vak een zekere verliefdheid moeten kunnen opbrengen. Is die er niet, tant pis, dan loopt het mis.
De snel opgekomen uitgever van non-fictionboeken René Malherbe kocht in de uitverkoop van Bührmann-Tetterode en Elsevier een indrukwekkend aantal uitgeverijen. De door mevrouw Manteau opgerichte Belgische literaire uitgeverij Manteau incluis. Gerard Reve, die daar publiceerde, voelde zich voor de vijfde maal genoodzaakt van uitgeverij te veranderen. Bert de Groot, die al een aantal brievenboeken had uitgegeven, kwam met Gerard overeen ook zijn toekomstige werk bij L.J. Veen te laten verschijnen. Voor hoe lang? De Bezige Bij verkocht in 1987 van een goedkope herdruk van De Avonden meer dan veertigduizend exemplaren. Maar goed dat zij de titel had behouden.
Malherbe werd plotseling de grootste algemene-boekenuitgever in Nederland. Bij hoog en laag beweert hij, dat zijn bedrijf op de Kluwermanier zal worden georganiseerd. Het valt te hopen, dat hem dat ook op langere termijn lukt. Bekwame uitgevers zullen hem daarbij moeten helpen. Voor zijn start gold het ‘In der Beschränkung zeigt sich der Meis- | |
| |
ter’ bepaald niet. Voor de uitgeverijen, die buiten deze rondedans stonden, betekende het toch een vermindering van het aantal concurrenten en mogelijk wat rustiger vaarwater. Zij kunnen de waarschijnlijk ijdele de hoop koesteren, dat de zo nodige beperking van het titelaanbod er een gevolg van kan zijn.
Klein won van groot in die zin, dat een structuur van kleinschalige ondernemingen ook in grotere verbanden een vereiste bleek te zijn. Voor mij geen schokkende ontdekking. ‘Small is beautiful’ had, al was het tot op zekere hoogte, haar waarheid bevestigd. De ideale omvang van het kleine valt in deze tak van de uitgeverij moeilijk te bepalen. Natuurlijk spelen het taalgebied en het aanwezige kapitaal een rol. Auteurs geven, tot verdriet van kleine beginnende uitgeverijen, er meestal de voorkeur aan zich tot de meer gerenommeerde te wenden. Boven alles worden de grenzen aangegeven door de kwaliteiten van de uitgever zelf.
Het is overduidelijk, dat algemene uitgeverijen, zeker literaire, zonder een goede uitgever niet kunnen functioneren. Hij blijkt een merkwaardig samengesteld fenomeen te moeten zijn: zakenman, maecenas, gokker en liefhebber. De onderlinge verhoudingen van deze geaardheden liggen bij ieder anders. Op straffe van ondergang kan er geen enkele gemist worden. De kunst is niet om geld in een uitgeverij te stoppen, maar om zo'n halve idioot te vinden. Geert Lubberhuizen was er zo een. |
|