| |
| |
| |
Willem Bloemena en het hoogtij van samenwerking
Na mijn vertrek naar Proost en Brandt moest ik mijn uitgeverszetel in de commissie CPNB ter beschikking stellen. Voorzitter Chris Leeflang zorgde er voor, dat ik spoedig tot penningmeester werd benoemd. Het was traditie, dat deze functie werd vervuld door iemand, die in een van de zogenaamde aanverwante vakken werkzaam was. Zo ging het lieve leven in de Propaganda-commissie voor mij rustig verder.
Geert Lubberhuizen volgde Chris Leeflang als voorzitter op. Willem Bloemena, één van de directeuren van uitgeverij J.M. Meulenhoff, kwam ook in de commissie. Het was een gezelschap waarin ik mij niet behoefde te vervelen. Een goed gevoel voor humor en understatement vierde er de boventoon.
Bloemena en ik werden goede vrienden. Geregeld bespraken wij met elkaar de problemen van het uitgeversvak en begaven wij ons in de droomwereld van de toekomst. Zo kwam ik te weten, dat uitgeverij Meulenhoff behoefte had aan uitbreiding van haar aandelenkapitaal. Bovendien bestond er, nadat John Meulenhoff zich uit de directie had teruggetrokken en Rienk Visser tot hoofddirecteur van Kluwer was benoemd, bij de twee overgebleven directeuren, Bloemena en Somerwil, het verlangen het belang van de familie Meulenhoff in het bedrijf te verminderen. Nieuwe bezems vegen schoon.
Proost en Brandt was aandeelhouder in de pocketboekfabriek waarover drukkerij Bosch het dagelijks beheer voerde. Toen, na een aantal jaren, dat laatste bedrijf een fusie wilde aangaan met de Utrechtse drukkerij Van Boekhoven, vonden de aandeelhouders van de pocketboekcombinatie het verstandiger hun aandelen aan drukkerij Bosch over te doen. Namens de Perscombinatie - de eigenaar van drukkerij Bosch - nam directeur Wim van Norden aan de onderhandelingen deel. Na een vergadering had hij mij in het oor gefluis- | |
| |
terd dat hij wel geïnteresseerd was in een financiële deelname in een boekenuitgeverij. Dat was niet tegen dovemansoren gezegd. Toen de overname geregeld was, stelde ik, na overleg met Willem Bloemena, mijn collega's van Proost en Brandt voor, het vrijgekomen kapitaal in aandelen van uitgeverij Meulenhoff om te zetten. Van Norden vroeg ik om met een gelijk bedrag hetzelfde te doen. Op deze wijze verwierven Proost en Brandt en de Perscombinatie gezamenlijk een derde van het aandelenkapitaal van uitgeverij Meulenhoff.
Namens beide bedrijven werd ik tot commissaris benoemd. Zo kreeg ik, naast mijn secretarisschap bij De Bezige Bij, met een andere uitgeverij te maken. De, vooral door Rienk Visser na de oorlog uitgebouwde, schoolboekuitgeverij was het sterkste onderdeel van Meulenhoff. Willem Bloemena zwaaide de scepter over de algemene uitgeverij. Het werd mij snel duidelijk, dat hij in grote lijnen met dezelfde problemen te kampen had, die ik van De Bezige Bij zo goed kende. Ook bij Meulenhoff waren de winsten in relatie tot de omzet aan de matige kant.
Op onze reizen naar Amerika voor Proost en Brandt bezochten Hans van Hoorn en ik trouw de belangrijkste uitgevershuizen in New York. Het was opvallend hoe gemakkelijk daar gepraat werd over omzet en winst. Wilde je te weten komen voor hoeveel miljoen dollars een uitgeverij, noem maar Random House, te koop was, dan behoefde je maar de eerste de beste directiekamer van een uitgeverij binnen te lopen. In onze gesprekken werd de door mij uitentreuren verkondigde stelling bevestigd: van tien uitgegeven titels gaan er twee goed, vier matig en vier slecht. De vier matige, met hopelijk wat herdrukken, vormen de financiële basis. De twee hardlopers zijn er in eerste instantie voor om de stroppen van de in pakhuizen opgeslagen slechtlopers op te vangen. De meeste uitgevers in de jaren tachtig mochten willen, dat deze desondanks gunstige verhouding nog bestond. De hoogte van de oplaag van de best-sellers is gelukkig wel aanzienlijk gestegen.
| |
| |
Proost en Brandt verzorgde zoals gezegd de opslag en handling van de Time/Lifeboeken. Dat bracht met zich mee, dat wij geïnteresseerd waren in opslag- en verzendorganisaties van boeken in het buitenland. In Amerika bezochten wij verschillende van die gigantische pakhuizen. Een verschil tussen de Amerikaanse uitgeverij en de Nederlandse was, los van de omvang, dat de meeste het hele pakket van opslag, facturering en verzending aan derden uitbesteedden. Dat bracht ons op het idee met Proost en Brandt voor de Nederlandse uitgeverijen een soortgelijke organisatie op te zetten. Van de rompslomp, die weinig of niets te maken had met fondsvorming en verkoop konden zij op deze wijze bevrijd worden. Willem Bloemena was de eerste uitgever met wie ik deze plannen besprak. Samen broedden wij ze verder uit en schakelden een aantal collega-uitgevers in. Het resultaat was, dat na veel gepraat en het gebruikelijke gereken, zich een aantal belangrijke uitgeverijen aansloot waaronder De Arbeiderspers, Kluwer, Querido en natuurlijk Meulenhoff. Later kwamen er andere bij. Samen met Proost en Brandt richtten zij het ‘Uitgevers Distributie Centrum’ op. Het zou voor de hand hebben gelegen dat De Bezige Bij zich ook had aangesloten. Maar Geert hield niet van zulke groot opgezette plannen. Hij gaf er de voorkeur aan De Bezige Bij op een apart eilandje te houden. Met uitgever Rob van Gennep, die het niet in zijn hoofd zou halen zich met kapitalistische bedrijven te encanailleren, deed hij het zelfde in het klein en zij richtten Boek/Boek op.
Nieuwe initiatieven waren niet van de lucht. Willem Bloemena en Rienk Visser, betrokken mij in de voorbereidingen voor het oprichten van een boekenclub. Het Duitse uitgeversconcern Bertelsmann wilde naar analogie van de boekenclub waarmee het in Duitsland met zoveel succes opereerde in Nederland een boekenclub beginnen. Daarvoor hadden zij onherroepelijk de medewerking van Nederlandse uitgevers nodig. Waar anders konden zij titels voor de Nederlandse markt vandaan halen. De mogelijkheid om door een nieuw
| |
| |
verkoopkanaal meer boeken kwijt te raken sprak de uitgevers aan en een groot aantal was bereid mee te werken. Nu was De Bezige Bij ook van de partij. De diepe roerselen bij de besluitvorming van mijn vriend Lubberhuizen vielen niet altijd gemakkelijk te doorgronden.
De gedachte aan een Duitse overheersing, vooral op financieel terrein, veroorzaakte wel enig onbehagen maar werd ten slotte geslikt. Waar moesten de voor het merendeel middelgrote en kleine uitgeverijen trouwens het geld en de know-how vandaan halen om zo'n onderneming zelf op te zetten?
De directeur van Elsevier, Dolf van den Brink, dacht er anders over. Hij beschikte wel over kapitaal, wilde van buitenlanders niets weten en zelf haantje de voorste spelen. Het resultaat was, dat hij een andere groep Nederlandse uitgeverijen bij elkaar bracht. Zo ontstond naast de Europa-club Internationaal (ECI) met Bertelsmann, De Nederlandse Lezerskring Boek en Plaat (NLK). Het was enigszins lachwekkend dat zij toch gedwongen waren voor het verkrijgen van de nodige kennis van zaken de Duitse concurrent van Bertelsmann Von Holzbrinck (Deutsche Bücherbund) als aandeelhouder erbij te halen.
Bloemena, Visser en ik voerden op een Amsterdams advocatenkantoor de onderhandelingen over de conceptstatuten. Het was een enerverende bezigheid. Willem Bloemena en ik stonden dan vroeg op en haalden de hoge baas van Bertelsmann, Reinhard Mohn en zijn hulpkrachten van het oude Schiphol. Daar arriveerden zij met een privé-vliegtuig om een uur of acht. Een symbool van financiële macht, dat ons niet gelukkig maakte. De besprekingen gingen ononderbroken tot 's middags vijf uur door, waarna wij de heren beleefd naar Schiphol terugbrachten. Het vele Duits op zo'n dag moest wel met een glas bier worden weggespoeld.
Het gevecht met Bertelsmann ging er vooral over hoe wij met de bescheiden kapitaalinbreng van de Nederlandse deelnemers, statutair toch zoveel mogelijk zeggenschap konden krijgen. De keuze van het boekenpakket, dat aan de toekom- | |
| |
stige boekenclubleden zou worden aangeboden moest voor Duitse inmenging worden gevrijwaard.
De kleine pientere Mohn - niet bepaald het prototype van een Duitser - is er in geslaagd het familiebedrijf uit te bouwen tot één van de grootste uitgeversconcerns ter wereld. Hij wist donders goed dat uiteindelijk de macht bij de belangrijkste geldverschaffer zou komen te liggen. De besprekingen verliepen in een niet onvriendelijke sfeer. Tacticus Mohn verstond de kunst van geven en nemen en gaf op een aantal voor ons principiële punten toe. Onvermijdelijk was er gekissebis over allerlei juridische haken en ogen, maar wij waren over de resultaten niet ontevreden. Belangrijk was bijvoorbeeld, dat Bertelsmann geen belangen mocht nemen in een Nederlandse uitgeverij. Eén van Mohns adviseurs, een kortgeknipt hoofd langer dan zijn baas, vonden wij wel het toonbeeld van een Duitser.
De ‘Europa-club’ kwam er dus. Proost en Brandt, die een deelname niet aan de grote klok wilde hangen - Elsevier was een goede klant - kreeg die in het geheim in een speciaal daarvoor opgerichte trustmaatschappij. Met de club van Van den Brink ‘Boek en Plaat’ en de al lang bestaande ‘Nederlandse Boekenclub’ in Den Haag was Nederland plotseling drie boekenclubs rijk. De ‘Europa-club’ groeide als kool. Willem Bloemena zorgde er voor dat Koos Schuur redacteur werd en Geert Lubberhuizen was jaren lang president-commissaris.
De uitgevers waren blij een stuk van hun niet aflatende overproduktie, weliswaar tegen een ongekend hoge korting, te kunnen afzetten. Het spaarde in elk geval opslagkosten. Uiteindelijk won, niet voor de eerste keer, de macht van het geld, maar ook die van goede organisatie. In 1986 had de ‘Europa-club’ de beide andere boekenclubs opgegeten en werd alleenheerser op de Nederlandse boekenclubmarkt.
In de door Willem Bloemena zo gewenste sfeer van het kameraadschappelijk met elkaar omgaan kwam er een samenwerking tot stand tussen Meulenhoff en De Bezige Bij.
Altijd op zoek, naast de literatuur, naar andere geldopleve- | |
| |
rende uitgaven, begonnen Geert en Willem een detective-serie waarin de vertalingen van Erle Stanley Gardner de hoofdrol speelden. Er verschenen er heel wat. Slecht ging het niet, maar ook niet geweldig. Een vertrouwd beeld. De koorts van samenwerking was nog lang niet over. Naar het tijdschrift van Meulenhoff Literair Paspoort gedoopt werd er een reeks van vertalingen van goede buitenlandse literatuur opgezet. De meeste door beide uitgeverijen uitgegeven afzonderlijke vertalingen liepen matig. Deze opzet moest nieuw leven in de brouwerij brengen. Het onsterfelijke optimisme bleef hoogtij vieren. Het gezamenlijk beheren van zo'n serie viel niet mee. Als de verkoop niet loopt als verwacht vallen er ondanks de vriendschap snel over en weer verwijten. Soms zat ik daar als een zwijgende scheidsrechter tussen. Ik kon moeilijk partij kiezen en meestal lag het gelijk in het midden. De werkelijk aantrekkelijke titels werden niet in de reeks opgenomen maar voor het eigen bedrijf behouden, dat was de pest voor het succes van de serie.
Een aantal jaren werd zelfs De Gids door beide uitgeverijen samen geproduceerd. De Stichting De Gids was de uitgever. Het delen van het tekort zal voor Meulenhoff niet onplezierig zijn geweest. Zeker, het was een culturele daad, maar verder waren de voordelen voor De Bij ver te zoeken. Zulke vormen van samenwerking zijn voorbestemd om te mislukken.
De optimistisch gestemde politieke sfeer zorgde voor nog een ontroerende samenwerking. Drie uitgeverijen, Van Gennep, Meulenhoff en De Bezige Bij startten de ‘Kritiese Bibliotheek’ waarin kwalitatief meestal uitstekende boeken verschenen over revolutie en nieuwe maatschappij. Een enkele maal was er een voltreffer: van Herbert Marcuse's Geweld en vrijheid verschenen vier drukken. Met het verlopen van de jaren vervlogen ook deze idealistische samenwerkingen en keerde ieder met zijn uitgaven in de moederschoot van de eigen uitgeverij terug.
Mijn twee uitgeversvrienden Geert en Willem waren beiden na de middelbare school met een bèta opleiding begonnen.
| |
| |
Geert deed zijn kandidaatsexamen scheikunde in Utrecht, Willem volgde de Hogere Textielschool in Enschede. Geert kreeg door zijn illegale werk de liefde voor het uitgeven te pakken. Willem had, net als Bert Schierbeek, op het gymnasium W.L.M.E. van Leeuwen als leraar Nederlands gehad. Van Leeuwen was blijkbaar geniaal in het overdragen van zijn liefde voor literatuur op zijn leerlingen. Willem zette de textiel aan de kant en kreeg een baantje bij uitgeverij Van Gorcum in Assen en daarna kwam hij bij uitgeverij J.M. Meulenhoff. De bedachtzaam weifelende, maar zover ik hem kende ook minzame, John Meulenhoff was er de baas. De jonge Willem vond het er een duffe boel en ging er in de algemene uitgeverij hard tegenaan.
Toen ik hem leerde kennen bleek zijn voorkeur, anders dan bij Geert, vooral uit te gaan naar de buitenlandse literatuur en kunst. Als enige Nederlandse literaire uitgever werd hij door een gezelschap van belangrijke Europese uitgevers uitgenodigd hun bijeenkomsten in een luxe hotel op het schiereiland Formentor op Mallorca bij te wonen. Daar werd hun literaire prijs, de ‘Prix Formentor’, uitgeloofd. In zo'n internationaal gezelschap voelde Willem zich volledig thuis. Het was een prachtig broeinest om te weten te komen welke verwachtingen er leefden over bepaalde auteurs en de boeken waar zij aan werkten. Geert was er de man niet naar om zich in dergelijke gezelschappen te begeven. Het heeft ook jaren geduurd voordat hij naar de Buchmesse in Frankfurt ging om zich, al was het maar een beetje, op de hoogte te stellen wat er op de internationale boekenmarkt leefde. Zijn houding was meer: als zij me nodig hebben komen ze wel. Tenslotte was hij directeur van een Nederlandse schrijverscoöperatie.
Bij Meulenhoff gaf Willem de aanzet tot het uitgeven van de vele vertalingen uit de Zuidamerikaanse literatuur. Een activiteit, die in 1972 haar bekroning kreeg met het succes van Gabriel Márquez' Honderd jaar eenzaamheid. Hij en niet De Bezige Bij gaf het werk van de tot ‘Gruppe 47’ behorende Günter Grass uit.
Grote openheid en steeds opnieuw oplaaiend enthousias- | |
| |
me voor nieuwe ideeën typeerden Bloemena. Geert, voor de buitenwereld meer gesloten, liet zelden het achterste van zijn tong zien. Het waren twee uitgevers, die op geheel verschillende manier hun fondsen opbouwden. Nog altijd is dat in de fondslijsten van beide uitgeverijen terug te vinden.
De trots van Willem was de pocketserie ‘Meulenhoff Kunstgeschiedenis’. In het begin van de jaren zestig was die een nieuw element op de kunstboekenmarkt. Hij slaagde erin de pockets aan tien uitgeverijen in verschillende landen te verkopen. Samen met de Zwitserse fotograaf André Held had hij de redactie van de serie. Held had zich gespecialiseerd in het maken van foto's van kunst. In een fraaie Mercedes Benz reed hij de musea in Europa af. Op de een of andere manier lukte het hem met zijn uitgebreide apparatuur overal binnen te komen.
Willem bezocht hem voor het uitzoeken van de foto's geregeld in zijn fraaie huis in de buurt van Lausanne. Daar ontstond op een warme zomerse dag, waarschijnlijk op de rand van het zwembad, het idee om een serie kostbare boeken over primitieve kunst te maken. Held trok naar de musea in verre landen. Willem zag kans de eerste delen aan buitenlandse kunstboekenuitgeverijen te verkopen. Als nummer één verscheen L'Art nègre, een werkelijk prachtig boek.
De samenwerking tussen die twee verliep uitstekend, hoewel ik vreesde, dat het geld te snel rolde. De lift van het succes ging steeds hoger en er werden meer plannen gesmeed.
Het was bekend, dat op de kunstboekenmarkt uitgaven over Rembrandt het beste werden verkocht. Daarna volgden op een afstand Van Gogh, Michelangelo, Leonardo da Vinci en Gauguin. Bloemena had professor H. Gerson uit Groningen bereid gevonden om, bijgestaan door Gary Schwartz, een internationaal standaardwerk te schrijven over de schilderijen van Rembrandt. Hij ging met het plan de markt op en vond in de Amerikaanse uitgeverij William Morrow & Company een afnemer voor maar liefst zestigduizend exemplaren van het rijk geïllustreerde, kostbare boek (formaat 28 × 37
| |
| |
cm, omvang 528 pagina's). Zo'n stunt was in de internationale kunstboekenuitgeverij zelden of nooit voorgekomen.
Het verwezenlijken van een dergelijk project vroeg, naast een enorme hoeveelheid werk, om grote bedragen voor de voorfinanciering. Vandaar dat uitgeverij Meulenhoff naar financiële deelname uitkeek. Een vriendenkring was bereid die te verlenen. Bram Hansen, toen nog directeur van drukkerij Jan de Lange in Deventer, Tony van den Berch van Heemstede, directeur van drukkerij Bosch in Utrecht en ik namens Proost en Brandt richtten samen met Meulenhoff Meulenhoff International op. De uitgaven over de primitieve kunst en het Rembrandtplan werden erin ondergebracht. De financiering was rond en de drie aandeelhouders konden op grote orders rekenen. Iedereen was overtuigd, dat het uitgeverskoren zou gaan bloeien.
Rembrandt Paintings kwam in 1968 gereed. Het was een voortreffelijk gedrukt, uniek boek geworden. Bovendien bracht het een fikse winst op tafel. Zonder schroom werd in dezelfde uitvoering The Works of Vincent van Gogh door J.B. de la Faille opgezet. Ook dat boek verkocht Willem in een indrukwekkende oplaag in Amerika.
Hij was een vooraanstaand internationaal kunstboekenuitgever geworden. Traditiegetrouw dineerden wij tijdens de Frankfurter Buchmesse één avond samen. Als een gelukkige schooljongen kon hij me dan vertellen hoeveel pluimen hem door buitenlandse collega's op de hoed waren gestoken.
Meulenhoff International had een goede start, maar er school een adder onder het gras. In de vloedgolf van optimisme en zelfvertrouwen had Willem goed gevonden, dat André Held verder ging met het maken van foto's bestemd voor de tweede serie boeken over primitieve kunst. Held trok er weer op uit, bepaald geen goedkope bezigheid. Tot overmaat van ramp werden in Zwitserland, vooruit lopend op de verkoopresultaten, op de kostbaarste manier de vele fotolitho's vervaardigd.
De buitenlandse uitgevers van de eerste serie hadden wel een optie op de tweede, maar contracten waren er niet gete- | |
| |
kend. Toen de verkoop van de eerste titels was tegengevallen lieten de heren het afweten. De strop was aanzienlijk. De op Rembrandt en Van Gogh gemaakte winsten verdwenen als sneeuw voor de zon. Weg optimisme, weg goed vertrouwen en weg nieuwe plannen. Voor Willem was het een harde, te harde klap. Het zou bij lange na niet de hardste zijn. |
|