| |
| |
| |
Wim is weg
Mijn vriend Frans Proost, die ik al lange tijd kende, vroeg mij begin '56 geheel onverwacht, of ik er voor voelde mededirecteur te worden van Proost en Brandt, papiergroothandel en binderij in Amsterdam. Van het meer dan tweehonderd jaar oude familiebedrijf was Frans fiscaal adviseur. Na de oorlog was het omgezet in een naamloze vennootschap met aandelen op de beurs. Ulco Proost senior en zijn zoon Ulco, de broer van Frans, vormden de directie. In verband met de leeftijd van de oude heer en de groei van het bedrijf bestond er behoefte de directie uit te breiden.
Voor mij werd het een kwestie van lang wikken en wegen. Ten slotte nam ik de beslissing het aanbod te aanvaarden. Wanneer vrienden mij vroegen waarom ik dat besluit had genomen, maakte ik mij er meestal af met het simpele antwoord: ‘Om de centen.’
Natuurlijk zit zo'n beslissing ingewikkelder en emotioneler in elkaar. Geld speelde inderdaad een belangrijke rol. Geert en ik hadden, ook voor die tijd, een bescheiden inkomen. Een pensioenregeling was er nauwelijks. In financieel redelijke jaren - de winst vloog nooit de pan uit - troffen wij zoveel mogelijk voorzieningen. De winstuitkeringen aan de leden hielden wij zo laag mogelijk. De bezitters van De Bezige Bij, de schrijvers, ontvingen vanzelfsprekend royalty's, maar wat hun winstaandeel betreft vormden zij geen groep van ongeduldig op dividend wachtende aandeelhouders.
Aan het eind van de jaren vijftig zag het er niet naar uit dat deze situatie spoedig zou veranderen. Enkele jaren die eruit sprongen daargelaten, is het inderdaad zo gebleven. Twee goed betaalde directeuren zouden op langere termijn een te zware last hebben betekend.
Proost en Brandt bood mij een aanzienlijk hoger inkomen aan dan ik bij De Bezige Bij in de verste verte kon verwachten. Mijn verhouding met Geert was steeds uitstekend ge- | |
| |
weest. De voor hem persoonlijk niet gemakkelijke jaren leken achter de rug. Mijn positie op De Bezige Bij had in die tijd iets overheersends gekregen. Ondanks de hechte vriendschap zou dat in de toekomst wrijvingen hebben kunnen opleveren.
In latere jaren - gelukkig ben ik in mijn verdere leven nauw bij uitgeverijen betrokken gebleven - werd het mij steeds duidelijker, dat een tweehoofdige leiding gauw een onwerkbare situatie kan opleveren. Het stond als een paal boven water, dat Geert, die in oorlogstijd de coöperatie had opgericht, de aangewezen man was om te blijven. Mijn verbondenheid met De Bezige Bij was aan de andere kant zo groot, dat ik er toen niet over zou hebben gepiekerd om naar een baantje in een andere uitgeverij uit te kijken. Maar ik moest erkennen dat, los van het geld, verantwoordelijkheid in een veel grotere organisatie mij aantrok. Hoe leuk het boeken maken ook was, de eeuwige zorg van zo'n klein bedrijf had ook iets benauwends. De resultaten van een aanbiedingsreis - toen veel belangrijker voor het bepalen van de gang van zaken dan tegenwoordig - vielen tegen en het was weer fors rekenen geblazen om de eindjes aan elkaar te knopen. Geert bleek met zijn, ik moet haast zeggen, geniale onbezorgdheid, daar beter tegen bestand.
Eén ding is zonneklaar gebleken: in de eerste tijd na mijn vertrek liep hij nog wat eenzaam en onwennig rond, maar snel begon hij zich prima te voelen. Geert groeide langzaam en natuurlijk met vallen en opstaan uit tot de uitgever zoals hij in onze herinnering gegrift staat. De omstandigheid, dat ook zijn inkomen nu kon worden verbeterd, kwam hem zeker niet ongelegen.
Mijn weggaan werd tastbaar bevestigd door de grap, dat een van de ‘Gouden Boekjes’ de titel kreeg Wim is weg. Het afscheid - vanzelfsprekend was er een feest - viel in die zin mee, dat het bestuur mij direct uitnodigde als adviseur in hun hoge college zitting te komen nemen. Later werd ik secretaris. Al met al heb ik vijfentwinting jaar de bestuursvergaderingen bijgewoond. Het hielp mee om De Bezige Bij als een
| |
| |
stuk van mijzelf te kunnen blijven beschouwen. Opkomend heimwee werd erdoor verdrongen. Toch sloeg Apie Prins wat mijn gevoelens betreft de plank niet te ver mis toen hij in het Liber Amicorum, dat ik bij mijn afscheid kreeg, schreef: ‘Lieve Wim, je bent een enorme zak! Je gaat nu iets creëren wat niet creatief is, hoogstens constructief en je laat iets in de steek waar je met hart en ziel aan vastzit en aan blijft vastzitten en dat je bevredigde. Kom terug, geliefde dode!-Apie.’
Simon Vestdijk deed het vriendelijker en natuurlijk in een kwatrijn:
De grootste korf met al zijn honingraten
wordt eens te nauw voor Bezige Bijenstaten.
De koningin, pardon, de schout vliegt uit,
De Bij hoeft Brandt, en Geert niet Proost te haten.
Ontelbaar waren de keren dat tijdens bestuursvergaderingen een strijd ontbrandde over de noodzaak van het maken van een begroting. Joop Klant, econoom en penningmeester, en ik, daarbij gesteund door het hele bestuur, hielden niet op dat van de directeur te eisen.
Geert keek ons dan lachend aan en verkondigde met zijn heilige maar onzinnige overtuiging, dat zo iets in een literaire uitgeverij niet kon. In een lopend boekjaar kwamen er volgens hem te veel onvoorziene veranderingen voor. Het bestuur had dikwijls moeite haar geduld niet te verliezen en vond die ongewisheid juist een reden te meer om van een begroting uit te gaan. Bevelen als: ‘Klets niet langer, je doet het maar’ hielpen niet. Uiteindelijk heeft de boekhouder, Jan van de Watering, het voor elkaar gekregen.
Mijn entree bij Proost en Brandt begon met het unanieme directiebesluit mij naast de verantwoordelijkheid voor de papierverkoop in Nederland, ook met die voor de boekbinderij op te zadelen. Boeken uitgeven en boeken binden hebben maar zeer zijdelings met elkaar te maken. Het niet sterke argument was: jij weet van ons het meeste van boeken af. Be- | |
| |
zwaren had ik niet want het viel niet te ontkennen: een binderij staat vol met boeken. Op zijn minst kon ik hun duffe geur blijven opsnuiven. Tegelijk met mij werd Jan Hogestijn, die van de papierhandel Van Reekum kwam, tot directeur benoemd. Hij nam de inkoop en de papierverkoop in het buitenland onder zijn hoede. Hoe moeilijk het was een grote binderij met een kleine driehonderd man personeel te leiden ontdekte ik snel. De laatste schakel in een produktieproces te zijn, betekent vaak in de verdomhoek zitten. Uitgevers, vooral ook buitenlandse, bleken geen gemakkelijk volk.
Toen ik voor de eerste keer een belangrijke klant, de achtenswaardige Fritz Landshoff, directeur van de Amerikaanse uitgeverij Harry N. Abrams op zijn kantoor in Amsterdam opzocht, zei hij na de eerste beleefde verkennende woorden met zijn Duits accent: ‘Mijnheer Schouten, ik vind u een aardig mens, maar van binden weet u niets.’ Om blijkbaar mijn zelfvertrouwen als binderijdirecteur verder de grond in te boren vertelde hij me bij een volgend bezoek een verhaal: Proost en Brandt had een kostbaar boek gebonden, dat Abrams in opdracht van de Koninklijke Shell had uitgegeven. De firma Enschedé, de deftige drukkers in Haarlem, had het gedrukt. Het eerste exemplaar in duur geiteleer gebonden, met goud op snee en in fraaie cassette, werd in het huismuseum van Enschedé aangeboden aan de ambassadeur van het Verenigd Koninkrijk in aanwezigheid van de president van de Koninklijke en andere indrukwekkende heren. De directeur van Enschedé, Andringa de Kempenaer bood het boek in perfect Oxford-Engels aan. Landshoff ging zonder glimlach voort en zei: ‘Wim, je kunt het geloven of niet, the book was bound upside down.’
In het paspoort van Ulco Proost senior stond ‘koopman’ als beroep vermeld. Zijn opvattingen over zakendoen tekenden deze Amsterdamse koopman. Hij schreef in het gedenkboek Twee eeuwen Brandt en Proost: ‘Het is niet waar, dat de wereld bedrogen wil worden. Integendeel, maar wie op dat tegendeel de goodwill van zijn zaak wil bouwen moet zich bewust zijn, dat van hem zeker grotere inspanningen, meer
| |
| |
toewijding, scherper intelligentie wordt geëist dan van de man die negen en een half ons in een kilo levert of iets dergelijks. Wie zich tegen de stroom in wil houden aan zijn principes moet zich extra moeiten en zorgen getroosten, maar dan is succes ook verzekerd.’
In vroeger jaren noemde het personeel hem, weliswaar met achting, maar ook met vrees: ‘de zwarte baas’. Zijn donkere snor zal daarvoor wel als symbool hebben gediend. Bij mijn komst was die al grijs. Met het klimmen der jaren had een vriendelijke wijsheid de plaats van strengheid ingenomen. Gewichtigdoenerij kwam in zijn woordenboek niet voor. Van dure directiekamers was geen sprake. De directeuren zaten te midden van het kantoorpersoneel in door twee halfglazen schotten afgescheiden ruimten met de secretaressen tegenover zich.
De chef verkoop Volkersz, die uit vrees voor nieuwe oorlogsellende naar Amerika was vertrokken, schreef bij het afscheid van de ‘oude baas’: ‘Als ik in staat was een karikatuur van de heer Proost te tekenen, zou dat zijn gezeten op een fiets, onder de ene arm een cello geklemd, de andere aan het stuur, maar tevens een doos met een hoge hoed vasthoudend, op de bagagedrager een stapeltje boeken en kostbare manuscripten uit de vijftiende eeuw en aan de stang een aktentas met dikke zakelijke dossiers. Het onderschrift zou luiden: zeven uur dertien 's morgens: vooraanstaande Amsterdamse papierhandelaar op weg naar het Rusland.’ Er had nog aan toegevoegd kunnen worden, dat een pakje bruine boterhammen voor de lunch in zijn zak zat.
Voor mij was het rumoerige, vrije leventje op De Bezige Bij afgelopen. Toch had de totaal andere sfeer van mijn nieuwe werkkring zijn aantrekkelijke kant. Het gekke was trouwens, dat de manier waarop Proost en Brandt reclame maakte met deze stijl geheel in strijd leek. Prikkels, het huisorgaan, was op publiciteitsgebied zijn tijd ver vooruit. Vanaf 1935 verscheen het op onregelmatige tijdstippen in de meest afwijkende vormen, inhakend op iets actueels, altijd zoekend naar een humoristische ondertoon of grap.
| |
| |
Het gedegen ouderwetse van de Proosten viel dus mee. Met het grootste plezier heb ik in de Prikkelredactie nieuwe stunts helpen verzinnen. Het gaf mij ook de kans aan bevriende schrijvers en grafische ontwerpers opdrachten te geven, al waren die maar bescheiden. Dus toch nog een stukje uitgeverswerk.
De tijd was er rijp voor het bedrijf intern een moderner en democratischer gezicht te geven. Wij besloten te starten met een personeelsorgaan. Het heette De Kop. In de O van Kop werd in elk nummer een foto van een personeelslid afgedrukt. In het blad stond dan tevens een interview met de afgebeelde. Iedereen, van koffiejuffrouw tot procuratiehouder, kwam daarvoor in de loop van de tijd aan de beurt. Bert Schierbeek werd tot redacteur benoemd. Hij deed dat voortreffelijk. Van hetgeen er in het bedrijf leefde, was hij vaak beter op de hoogte dan de directie. Hij heeft nu eenmaal de gave om met iedereen open en gemakkelijk om te gaan. Bert verdiende er op die manier een boterham bij en dat had de schrijver van experimentele boeken hard nodig. Voor mij was het een plezier hem geregeld te ontmoeten. Wij konden dan over De Bezige Bij roddelen, waar wij beiden in het bestuur zaten.
De jongens van de reclameafdeling, heel verstandig in een ander pand ondergebracht, stonden altijd klaar iets afwijkends of geks te verzinnen. Wanneer ik even een opfrisser nodig had, ging ik bij hen een kopje koffie drinken.
Met de image, die Proost en Brandt onder andere door Prikkels in de grafische wereld had opgebouwd, was het voor een nieuwkomer, met hulp van de enthousiaste verkoopleider Gerrit Waanders, niet moeilijk de verkoop fiks te laten stijgen. Er kwam meer leven in de brouwerij. De strategie was doodsimpel: zorg voor optimale dienstverlening aan je klanten. Als je een klant belooft om hem op een bepaald uur terug te bellen, dan doe je dat ook al kun je hem nog geen antwoord geven op zijn vragen. Beman de binnendienst van de verkoop met jonge enthousiaste medewerkers. De dames
| |
| |
van de receptie behoren er voor te zorgen, dat klanten niet lang hoeven te wachten. Zorg ervoor, dat zij snel koffie krijgen, vraag of zij nog een kopje willen en zet rookwaren op tafel. Met deze eenvoudige handelingen win je het van de concurrentie.
De heren van de buitendienst werd de kunst van dienstverlening goed in het hoofd geprent. Zij reden in Volkswagens. Slechts door de huisarts bevestigde rugklachten konden daar verandering in brengen.
De grote afnemers werden door Waanders en mij regelmatig bezocht. Het doet wat kinderlijk aan, maar de bazen van de drukkerijen vonden het plezierig door een directeur van een toeleveringsbedrijfte worden bezocht. Het was wel altijd opletten. De één stelde een etentje op prijs, of liever, rekende erop; bij de ander moest je daarmee niet aankomen. Tijdens zo'n lunch was het de kunst zonder opdringerigheid prijzen van de concurrentie te weten te komen. Wij leverden voor het belangrijkste deel dezelfde papiersoorten als zij. Niet voor niets, dat service hoog in ons vaandel stond. Wij hadden de wind mee, het was de groeitijd van de offsetdrukkerijen. Voor mij had het iets teleurstellends om te ontdekken hoe gering het deel bestemd voor de boekproduktie in het totale papierverbruik was.
In het kader van Prikkels organiseerden wij een papiercabaret. Johan Noordmans, oprichter van het Utrechtse Studentencabaret, afgestudeerd theoloog en kandidaat-econoom, had ik leren kennen op de feesten van mijn oude baas en vriend Chris Leeflang. Chris had de goede gewoonte zijn uitgebreide vriendenkring feesten aan te bieden, die er niet om logen. Zij vonden om de vijf jaar plaats wannneer er weer met betrekking tot zijn leeftijd een mijlpaal was bereikt. Gelukkig waren er ook andere aanleidingen zoals het zoveeljarig bestaan van zijn boekhandel, Broese in Utrecht, of zijn zoveeljarig directeurschap. Johan en ik hielpen deze feesten organiseren. Weken van tevoren bespraken wij hoe wij de zaak zouden aanpakken, op zichzelf al een klein festijn. Zijn op de ju- | |
| |
bilaris toegespitste, stotterend voorgedragen conférences waren uniek en nooit hatelijk.
Met het Proostpapiercabaret trokken wij met zijn vriend de arts Paul van Wely, die liedjes achter de piano zong, het land door. Een soort herhaling van wat ik vroeger met De Inktvis en Wim Kan had beleefd. Eén van de avonden, in Eindhoven, leek op die van Wim Kan in Arnhem. Johan kreeg de met drukkers, hun vrouwen en personeel gevulde zaal voor de pauze niet aan het lachen. In de pauze liep hij nerveus en met de pest in rond. Plotseling verzon hij een oer-Hollandse grap. Hij liet mij een met water gevulde jeneverfles halen en een behoorlijk aantal borrelglaasjes. Die plaatste hij in een rij voor op het toneel, direct achter het gordijn. Toen het doek op ging verscheen hij met de fles in de hand, keek naar het publiek, wees vragend naar de glazen en het ijs was gebroken.
Op De Bezige Bij bleven de ups en downs van de financiële zorgen gewoon doorgaan. Geert moest zich nu met het gehele beleid bemoeien. Om zijn oude taak, de zorg voor de produktie, te verlichten, kwam zijn nieuwe vrouw, Hilda, die secretaresse van Jaap Romijn bij Bruna was geweest, op De Bezige Bij werken. Zij was voor geen kleintje vervaard en ging er energiek tegen aan. Geert had echter een ongeschreven wet over het hoofd gezien, namelijk dat je vrouw in je bedrijf halen in de meeste gevallen problemen oproept. De stemming op De Bezige Bij, ik merkte het nog al eens wanneer ik de trap op kwam, werd minder.
Erger was: na een aantal jaren boterde het niet meer tussen Hilda en Geert. De rakker werd verliefd op Corrie Harmsen, de lieve boekhoudster van De Bezige Bij, en zij op hem. Op een zomerse dag was Geert, zogenaamd voor een vergadering elders, niet aanwezig. Corrie was er toevallig ook niet. De twee waren naar een buitenhuisje van vrienden in Vinkeveen. Heerlijk hadden zij samen op de plassen gezeild. Aan het eind van de middag voeren zij terug in de verwachting een gezellige avond te hebben. Huisjes aan de Vinkeveense
| |
| |
plassen liggen meestal aan een lange sloot, die op het meer uitkomt. Met gereefde zeilen peddelde het stel lieftallig door de sloot op het huisje aan. Plotseling werd de vrede verstoord. In de verte op het grasveld voor het huis stond een woedende Hilda. Rechtsomkeert maken kon niet. Smoezen verzinnen had geen zin. De situatie was duidelijk.
Opnieuw was een huwelijk van Geert stuk. Corrie en Geert gingen samenwonen. Er kwamen twee lieve kinderen, die toen zij drie en vier jaar waren het gezellige trouwfeest van hun vader en moeder meevierden.
Intussen zaten wij in het begin van de zoveel heilige huisjes omkieperende jaren zestig. Daarvoor had in de wereld van de uitgeverij een onstuimige ontwikkeling plaatsgevonden: de enorme groei van het pocketboek en de komst van de paperback.
Al in 1951 startte Piet Bogaard, directeur van uitgeverij Het Spectrum, in navolging van de Engelse Penguins met de Prismapockets en vier jaar later met de Aula's. Bij Bruna begon Jaap Romijn met zijn, niet op de voorgrond tredend, maar overtuigend doorzettingsvermogen, de Zwarte Beertje uit te geven. Met hun lage prijs - de Prisma's kostten één gulden vijfentwintig - werden zij met grote oplagen op de markt geworpen. In de literaire hoek waren er de Salamanders, die uitgeverij Querido van de van voor de oorlog stammende gebonden boekjes in pockets transformeerde. Bert Bakker begon in 1956 met zijn Ooievaars waar hij terecht apetrots op was. Dat was lang niet alles. Alleen al in 1959 verschenen er maar liefst veertien nieuwe reeksen.
De Bij had tot 1956 dat massaprodukt buiten de deur gehouden. Wij vreesden, dat de pocketvorm voor de meeste van onze literaire uitgaven een te geringe belangstelling van het publiek zou opleveren. Met andere woorden, wij dachten, dat wij er geen cent aan zouden overhouden.
In de langzamerhand ontstane traditie literaire uitgaven in een grafisch goedverzorgde reeks te brengen, begonnen wij, wel enigszins uit armoede, de serie De Literaire Raat. Het
| |
| |
eerste deel was de bundel Fata morgana voor Nederlanders, die Koos Schuur in Australië had geschreven.
In het jaar van mijn vertrek bij De Bezige Bij kwam er een door Nel Noordzij bijeengebrachte bloemlezing Nederlandse dichteressen na 1950 uit. Het was een voor die tijd aantrekkelijk boekje geworden, een feministische uitgave avant-la-lettre. Het formaat en de vorm bevielen ons. Geert en ik hielden plotseling een duurdere pocket in handen.
De schrijvers van De Bezige Bij, Bert Schierbeek voorop, riepen: ‘Waarom beginnen jullie niet met literaire pockets.’ Wij zochten naarstig naar een tussenoplossing. In de Literaire Raat verscheen als nummer vier Het zwarte licht van Harry Mulisch. Deze novelle werd het begin van Harry's doorbraak. Zij moest herdrukt worden en liefst in een vorm die bij een groter publiek zou aanslaan. Zo ontstond vrij onverwacht de formule van de Literaire Pocket.
Het formaat was kleiner dan dat van de bestaande pockets, het papier was beter. De geplastificeerde omslagen, ontworpen door Karel Beunis, deden ze sterk afwijken van de series waarmee de boekhandels al vol stonden. De verkoopprijs, van twee gulden vijftig, lag gemiddeld een gulden hoger dan die van de meeste andere pocketseries. De hoogte van de oplaag kon daardoor in de hand worden gehouden en het risico beperkt blijven.
De tweede druk van Het zwarte licht was het startschot. Vele herdrukken volgden. De Bezige Bij had een succesvolle eigen weg gevonden in het dichtgegroeide pocketbos.
Het belangrijkste moest nog komen: de paperback. Een Amerikaans woord voor een pocket op groot formaat of voor een gebonden boek zonder band. Aan het eind van de jaren vijftig waren de Nederlandse uitgevers er nog niet aan begonnen. Voor het traditionele gebonden boek kon de uitgever, ondanks de kosten van de band, een economisch gezien gunstiger prijs vragen dan voor een paperback, gedrukt in een niet te hoge oplaag. Er bestonden ook technische problemen. De boekbinders stonden niet te juichen om de produktie van gebonden boeken voor een groot deel aan de kant
| |
| |
te zetten. De dure bandenmaak-, naai- en inhangmachines dreigden zonder werk te komen. In verhouding tot het pocketboek waren de produktiekosten van paperbacks relatief hoog. Door het grotere formaat konden zij niet met twee boven elkaar op één vel gedrukt en gebonden worden. De kwaliteit van de lijm, die toen nog een vieze kleur had, liet ook te wensen over. De kleinere goedkope pocket mocht dan wel eens uit elkaar vallen, voor de vervanger van het gebonden boek was dat onacceptabel.
Op De Bezige Bij kwam Harry Mulisch op de proppen met een aantal door zijn moeder uit Amerika opgestuurde paperbacks. Hij wilde, dat zijn nieuwe roman Het stenen bruidsbed op dezelfde manier zou worden uitgegeven. Om wat Mulisch wil kan zijn uitgever moeilijk heen. De eerste ‘Literaire Reuzen Pocket’ was Het stenen bruidsbed. Talloze herdrukken volgden. Honderden titels zijn in de loop der jaren in deze serie verschenen.
Vanzelfsprekend werd De Bezige Bij door de hele meute van literaire uitgevers als de bliksem gevolgd. De paperbacks, zich niets aantrekkend van de arme binders, verdrongen voor een groot deel het statige, vaak ook fraaie, in linnen gebonden boek. Godzijdank had de naoorlogse generatie langzamerhand de leeftijd bereikt om zich op het literaire boek te storten. Het goedkope boek in de vorm van pocket en paperback lag voor hen klaar. Toen mijn kinderen op het lyceum zaten, plunderden zij mijn boekenkast. Iedereen uit hun klas moest op zijn minst iets van Campert, Hermans, Mulisch of Wolkers gelezen hebben. Literatuur werd zowaar mode. Maar niets is blijvend, helemaal niet op modegebied. The Beatles kwamen opzetten en het zou niet lang duren of het boek moest het gevecht aangaan met de platen van de popmuziek.
In de binderij van Proost en Brandt was er bij mijn komst geen sprake van garenloos binden. De oude tradities van het boekbinden bestemd voor kunstboeken, encyclopedieën en
| |
| |
andere gebonden boeken vielen niet te verenigen met zoiets vulgairs als boeken met een beetje lijm in elkaar plakken, in plaats van ze met een draad stevig en voor eeuwig vast te naaien. Veranderingen doorvoeren in zo'n oud gerenommerd bedrijf viel niet mee. Oudere boekbinders beriepen zich nog op uitspraken van ‘mijnheer Frederik’. Frederik Proost, die de boekbinderij tot een voor die tijd modern bedrijf had omgebouwd, stierf aan het eind van de jaren twintig.
Met Hans van Hoorn, het hoofd van de verkoop, bezocht ik in Duitsland het bedrijf waar de Ro-Ro-Ro-Taschenbücher van uitgeverij Rowohlt werden gedrukt. Daar stond een nieuw ontwikkelde offsetrotatiepers, die in één drukgang zeer snel pockets, twee boven elkaar, drukte en vouwde. Goede vrienden Tony van den Berch van Heemstede en Ben de Vries, directeuren van drukkerij Bosch in Utrecht, maakte ik daar attent op. Het resultaat was, dat wij tot de oprichting kwamen van een zelfstandige pocketboekdrukkerij op het terrein van drukkerij Bosch, die de dagelijkse leiding had. Met Proost en Brandt en Bosch waren uitgeverij Elsevier en boekbinderij Van Rijmenam deelgenoten. Wij leverden het papier en bonden met Van Rijmenam de pockets. Elsevier bracht zijn nieuwe groot opgezette pocketboekserie in. Zo kwam ik, nu op een vriendschappelijke manier, met Elsevierdirecteur Dolf van den Brink aan tafel te zitten, beiden als commissaris.
De binderij van Proost en Brandt had de nieuwe ontwikkelingen niet kunnen ontlopen en de benodigde garenloosbindmachines aangeschaft. Zij waren indrukwekkend, maar er moesten wel verschrikkelijk veel pockets gebonden worden om er geld mee te verdienen. Het gedonder met de hechting van de lijm bezorgde veel boekbinders een trauma.
Goedkope boekenseries stammen uit de negentiende eeuw. De vader van de huidige pockets was de Engelse uitgever Allen Lane. In 1935 begon hij met het uitgeven van de Penguins en een paar jaar later met Pelican Books. Naar mijn smaak
| |
| |
een van de belangrijkste initiatieven in de laatste honderd jaar in de algemene uitgeverij. Hij voelde niets voor reclame maken, maar zorgde er als eerste voor, dat zijn series in warenhuizen te koop waren, iets waarnaar zijn Engelse collega's met afgrijzen keken. Het was een geweldige stap in het populariseren van het goede boek. De kunst van het aantrekken van de juiste redacteuren verstond Lane voortreffelijk. Zelf las hij nooit een boek. In zijn vrije tijd wijdde hij zich als een rechtgeaard Engelsman liever aan het leven op het land.
Het is mij nooit gebleken, dat succesvol uitgeven noodzakelijkerwijs hand in hand zou moeten gaan met veel lezen. De keuze van redacteuren, die op juiste wijze aanvoelen welke weg de uitgever wil bewandelen, is voor een goede fondsvorming in de meeste gevallen des poedels kern. Geert was zeker geen verwoed lezer. In de latere jaren van zijn leven veranderde dat. Geregeld zat hij toen in zijn werkkamertje thuis manuscripten te beoordelen. Toen hij met pensioen was, stelde hij zowaar een bloemlezing samen, Dichters bij De Bezige Bij 1944-1984. Van iedere dichter koos hij één gedicht uit de door De Bezige Bij uitgegeven bundels en tijdschriftnummers. In de ongezellige archiefruimte van De Bezige Bij zat hij aan een klein tafeltje vol bundels zijn keuze te maken. Op een middag zocht ik hem daar op. Wij dronken een glas wijn, iets dat de laatste tijd te weinig gebeurde. Hij vertelde mij hoe hij tot de moeilijke uitverkiezing van de gedichten trachtte te komen. Het was ontroerend mijn oude vriend zo met zijn eigen dichters te zien worstelen. Het zou de laatste keer zijn. Gelukkig heeft hij kort voor zijn dood de bloemlezing nog in de hand kunnen houden.
De eerste tijd na mijn vertrek woonde ik de redactievergaderingen nog bij. Op een natuurlijke manier veranderde dat snel. Mijn nieuwe baan begon te wennen en Geert ging steeds overtuigender op eigen benen staan.
In de loop der jaren lag het in de redactievergaderingen voor de hand dat in de eerste plaats de redacteuren, Adriaan Morriën en Bert Schierbeek, de binnengekomen literaire manuscripten zouden beoordelen. Al gauw kreeg ik een portie
| |
| |
non-fiction in mijn schoot geworpen. Zo kwam de Zwitserse uitgave Handbuch der Weltgeschichte van A. Randa in mijn handen. Het leek mij, vooral door de originele en beknopte manier waarin de stof behandeld werd een verdienstelijk standaardwerk. Opgejut door de mening van bevriende boekhandelaren, dat er behoefte zou bestaan aan een nieuwe wereldgeschiedenis, sloegen wij aan het calculeren. De adviezen die werden ingewonnen, waren positief. Professor O. Noordenbos was bereid in samenwerking met een redactiecommissie de bewerking en vertaling ter hand te nemen.
Het was de zoveelste opwelling om te proberen met iets groots geld te verdienen. Was ik er maar nooit aan begonnen. Ik schrijf nu ‘ik’, want nog lange tijd snoerde Geert mij de mond, wanneer ik in bestuursvergaderingen een kritische opmerking maakte over bijvoorbeeld de voortgang van de vertaling van Freuds verzamelde werken. Hij riep dan, mij met zijn sarcastische grijns aankijkend: ‘Ben je je wereldgeschiedenis vergeten?’ Het bestuur schepte genoegen in dat soort leedvermaak.
De eerste twee delen verschenen nog in redelijk tempo, maar er doemden steeds meer problemen op bij de vertaling en het ergste was: met het verstrijken van de tijd ging de animo er totaal af. Het laatste, vijfde, deel verscheen zes jaar na het eerste. De affaire werd een mislukking. Deel vijf is bij brand in het pakhuis van de binder in vlammen opgegaan. De verzekering dekte de schade voor de hele serie!
De Freudvertaling had een soortgelijk verloop. In de gesprekken, die wij ook na mijn vertrek over de fondsvorming van De Bezige Bij regelmatig hadden, kwamen Geert en ik op het idee, de trend van de culturele mode volgend, om een vertaalde uitgave van Sigmund Freuds verzamelde werken te overwegen. Daar moest volgens ons, rekening houdend met de slechte kennis van de Duitse taal een publiek voor zijn.
Voor Proost en Brandt moest ik in Frankfurt zijn en ik organiseerde daar een gesprek met iemand van S. Fischer Verlag om te informeren hoe de vertaalrechten verkregen zouden kunnen worden. De problemen met de familie Freud ble- | |
| |
ken niet eenvoudig te liggen. De rechten van een aantal voor de oorlog bij De Wereldbibliotheek verschenen titels waren nog niet vrij. Het plan ging in de ijskast en kwam er een jaar of tien later weer uit.
Aangemoedigd door Adriaan Morriën en Henk Mulder, die de redactie zouden vormen, besloot Geert tot de vertaling. Een indrukwekkend team van vertalers ging aan het werk. Onvermijdelijk stapelden de problemen, ook door verschillen van mening, zich op. Het eerste deel zou na twee jaar moeten verschijnen. Maar daar was geen sprake van. Het bestuur begon zich ernstig ongerust te maken over de hoeveelheid geld, die in het project werd gestopt zonder dat er een boek op tafel kwam. Geert was op zijn gebruikelijke manier uiterst gierig met het geven van informatie. Het bleek weer: voor zo'n langlopende zaak was De Bezige Bij niet de aangewezen uitgeverij. Willen zulke uitgaven lukken dan behoort de uitgever een fanatisme te hebben om de zaak tot een goed eind te brengen. Geert droomde niet van Freud.
Tot opluchting van het bestuur verkocht hij het hele project tegen een bescheiden bedrag aan uitgeverij Boom. De rest van de strop werd zonder blikken of blozen genomen. Acht jaar na het begin verscheen het eerste deel. De schoenmaker-hou-je-bij-je-leest wijsheid had haar geldigheid weer bewezen.
Hiermee in tegenspraak leek het door mij vaak verkondigde motto: Ga overal op af, laat je neus zien, ofwel: een vliegende kraai vangt altijd wat. Als bewijs hiervan kon ik niet nalaten, aan Geert, die het liefst in zijn uitgeverskasteel bleef zitten, het volgende verhaal te vertellen.
Met de chefs van de boekbinderij van Proost en Brandt bezochten wij de grote grafische tentoonstelling ‘Druppa’ in Düsseldorf. Dat hield twee dagen machines kijken in en een avondje plezier met Hollandse jenever, brandewijn met suiker en klaverjassen in een hotel buiten aan de Rijn, om het uitstapje niet te duur te maken. Slenterend door de immense hallen was ik doodmoe geworden. Ik kon geen machine meer
| |
| |
zien. Op de stand van de Lettergieterij Amsterdam zeeg ik in een luie stoel. De vriendelijke en onverbeterlijke verkoper Paul Hartman bood mij een opkikker aan in de vorm van een glassje onsmakelijke Duitse cognac. In de stoel naast mij zat Wim van Norden, de directeur van Het Parool, toen voorzitter van de vereniging De Nederlandse Dagbladpers. In jaren had ik hem niet meer ontmoet. Hij vroeg mij of wij bij Proost en Brandt krantenpapier op rollen verkochten. Die handel dreven wij niet. Toch kwam hij met de onverwachte vraag of wij vijfduizend ton krantenpapier konden leveren tegen de prijs van, ik geloof tweeënzestig cent per kilo. Het moest van een gerenommeerde Skandinavische fabriek komen. Hoewel ik van de krantenpapierhandel niets wist, begreep ik donders goed, dat de vraag te maken had met het breken van de internationale prijsafspraken en tegen Van Gelder was gericht. Van Norden verzekerde mij, dat het een vaste order was. Hij verwachtte antwoord binnen veertien dagen.
Een aanvraag van een dergelijke omvang was bij de binnenlandse papierverkoop van Proost en Brandt nog niet binnengekomen. Mijn compagnon Jan Hogestijn, die de papierinkoop bestierde, vond het een prachtige uitdaging. Hij stapte in een vliegtuig richting Helsinki en ging met Finse krantenpapierfabrikanten onderhandelen. De laatsten begrepen wat er aan de hand was. Zij hadden er wel oren naar, maar mochten niets doen. Enfin, Hogestijn kwam toch met een bescheiden opening terug. Er werd hard gerekend en, dat was belangrijk, in de vrachtprijzen gedoken. Ten slotte klopte de boel en er bleef nog een bescheiden winstje over. De verwonderde gezichten van de heren van het NDP-bestuur die niet in onze missie hadden geloofd waren prachtig. Plotseling waren meer krantenuitgevers geïnteresseerd. Wij trokken Nederland in en zochten de heren in hun keurige kantoren op. Contracten afsluiten voor hun jaarlijkse papierbehoefte was een van de belangrijkste zakelijke beslissingen die zij moesten nemen. Iedere cent verschil per kilo leverde geld op. De vijfduizend ton werd wel dertig of veertigduizend. Onze winstmarge werd beter. Het was het begin van
| |
| |
een omvangrijke krantenpapierhandel, waarvan Proost en Brandt jarenlang de vruchten heeft geplukt.
Ook de boekenuitgevers kunnen toevaltreffers niet missen. De volgende grap overkwam mij op een cocktailparty van de Amerikaanse uitgeverij McGraw-Hill tijdens een bezoek aan de Buchmesse in Frankfurt. De Engelse uitgevers Mitchell en Baezly, goede vrienden van Proost en Brandt, waren er ook. De whisky werd gul rondgebracht. De twee hielden niet op te vertellen hoe voortreffelijk hun uitgaven The Atlas of Wine en The Atlas of the Universe waren. Ik zat naast de vice-president van McGraw-Hill. De opschepperij van de Engelse vrienden begon mij te vervelen. Plotseling riep ik: ‘Please, stop speaking about your atlases. You have to make one atlas: The Atlas of God’. De vice-president sloeg mij op mijn schouder en riep op zijn beurt: ‘Christ, that is an idea’.
De uitroepen bleven in mijn kop hangen. De volgende dag vertelde ik Willem Bloemena, directeur van Meulenhoff, de door mij 's nachts ontwikkelde ideeën over een fraai geïllustreerd boek, dat vergelijkenderwijze de verschillende wereldgodsdiensten diende te bevatten. Waarschijnlijk nog een restant van de sluimerende theoloog in mij. Willem werd enthousiast.
De boekbinderij van Proost en Brandt had in die tijd een verkoopkantoor in New York. Verkoopleider Hans van Hoorn en mij leek het idee ook geschikt voor de Amerikaanse markt. De man van McGraw-Hill had toch niet voor niets geroepen. Het ‘Atlas of God’-plan werd uitgewerkt. Met een fraaie dummy, gelayout door Pieter van Delft en vol indrukwekkende foto's van Hans Samsom vertrokken wij vol goede moed naar New York. Van Hoorn kon een prima op de Amerikanen afgestemd verkoopverhaal houden. De verschillende uitgevers waren onder de indruk. Toch mislukte het. De bedenkingen kwamen van de redacteuren. Zij zagen te veel haken en ogen in het onderwerp, dat in de Verenigde Staten nog gevoeliger bleek te liggen dan bij ons thuis.
Het verhaal liep toch goed af. In 1965 publiceerde uitgeve- | |
| |
rij Meulenhoff International het als Boek van de Maand in Nederland onder hoofdredactie van prof. dr. J. Sperna Weiland. Het was een succes, negentig duizend exemplaren waren snel uitverkocht. Het had wel het nodige geduld gevraagd. Dat was niet erg. Het droeve was, dat mijn vriend Willem Bloemena de verschijning zelf niet heeft mogen meebeleven.
De medewerkende theologen vonden de titel ‘Atlas van God’ te hard. ‘God op aarde’ mocht ook niet. Zij bedachten de nietszeggende titel Antwoord. Gestalten van geloof in de wereld van nu. |
|